| |
| |
| |
Cola Debrot: een biografie uit bewondering
Elly Kamp in gesprek met J.J. Oversteegen
J.J. (Jaap) Oversteegen (1926) studeerde geschiedenis aan de Universtiteit van Amsterdam maar werd daar uiteindelijk hoogleraar Nederlandse Letterkunde en vervolgens Theoretische Literatuurwetenschap in Utrecht. Hij richtte in 1961 met Kees Fens en H.U. Jessurun d'Oliveira het tijdschrift Merlyn op, dat een literatuuropvatting propageerde die gericht was op de structuur van de literaire tekst, dus op de persoon in en niet achter de tekst. Niettemin publiceerde hij ruim dertig jaar later, in 1994, een biografie van Cola Debrot.
Van geschiedenis naar literatuur en van tekst naar auteur? Elly Kamp vroeg Oversteegen naar aanleiding van deze biografie in twee delen met de poëtische titels In het schuim van grauwe wolken en Gemunt op wederkeer naar zijn opvattingen over biografie, literatuur en politiek.
| |
U schrijft in het voorwoord van het tweede deel dat vriendschap en bewondering voor de persoon van Debrot uw motieven waren om tien jaar te besteden aan deze levensbeschrijving. U bewondert met name de manier waarop Cola Debrot de cultuurmenging, de creolisering, waarvan hij maatschappelijk gesproken het produkt was, als een persoonlijke erfenis heeft aanvaard en wat hij zag als zijn verantwoordelijkheid niet uit de weg is gegaan. Was dit inzicht vanaf het begin aanwezig of is het in de loop der tijd gegroeid?
Dat laatste. Naarmate wij meer met de Antillen vervlochten raakten en zagen met welke problemen de mensen te maken hadden en hoe ze die oplosten, groeide het besef dat zij, ook al is er veel in te brengen tegen de Antillen, op dit punt van de cultuurmenging op ons vooruit zijn. Uitspraken die de laatste tijd in Nederland in de discussies worden gedaan, bijvoorbeeld door de heer Bolkestein, wijzen op het onverwerkte van het vraagstuk. Debrot was een jaar of zeventien toen hij in de gaten kreeg dat de verschillen tussen de bevolkingsgroepen niet verdoezeld moeten worden terwijl aan de andere kant niet iedereen zich zonder meer kan verwerkelijken. Ik heb er grote bewondering voor dat iemand vanuit zijn eigen ervaring zo ver kan doordenken dat hij op den duur tot vormen van oplossingen komt. Op beslissende momenten in zijn leven heeft Debrot keuzen gedaan die ik niet aangedurfd zou hebben. Hij wist beter dan wie ook wat er op het spel stond toen hij in mei 1969 [bij het volksoproer op Curaçao] heel duidelijk heeft gekozen, niet zozeer gekozen voor de nieuwe mensen maar wel om ervoor te zorgen dat ze niet onder de voet gelopen werden. Hij is daarmee een soort vroedvrouw geweest van deze nieuwe samenleving en heeft dat met grote bescheidenheid gedaan - ondertussen heeft het hem jarenlang zijn psychische evenwicht gekost. En tegelijkertijd de
| |
| |
Cola Debrot, omstreeks 1968
| |
| |
durf, de onbescheidenheid om tegen die uitgekristalliseerde maar niet deugende maatschappij in te gaan. Aan de ene kant heb ik argwaan tegen politici, zoals dat een Nederlands intellectueel betaamt, maar aan de andere kant ben ik het vrijblijvende idealisme dat geen vorm krijgt, het excuus-idealisme steeds meer gaan verafschuwen. Ik bewonder in Debrot het besef van: nu is handelen nodig, terwijl het toch een man was die sterk tot introspectie geneigd was.
Ik heb de biografie geschreven vanuit vriendschap en vanuit het besef: ik schrijf hier over mijn meerdere. Het is niet dat mijn vrouw en ik tegen hem opkeken, het was een gelijkwaardige vriendschap, maar ik stel vast dat hij op een aantal punten een grootheid had die ik zelf niet heb. Ik zeg dit misschien op een iets polemische toon, omdat ik het idee heb dat deze bewonderende manier van schrijven zonder dat je een hagiografie schrijft niet erg aanvaardbaar is voor een groot deel van de Nederlandse biografen.
| |
Ziet u deze biografie als een exemplum in de klassieke zin?
Ja, u gebruikt precies het woord waar we toch bij terecht zouden komen. Daarom heb ik deze man gekozen met al zijn gebreken en ingewikkeldheden, maar die een zinvol leven heeft geleid. Daarom was kwaad op een recensent die zei: dat was een mislukt leven. Debrot heeft zijn leven zin gegeven op literair, persoonlijk en maatschappelijk terrein en het is hem gelukt om op deze verschillende gebieden volledig te functioneren.
| |
Is deze intellectueel die tenslotte toch handelend durfde op te treden te vergelijken met de intellectuelen die in de jaren dertig, gedwongen door de omstandigheden, tot politieke actie overgingen?
Ja precies, hier zit natuurlijk ook een defensie van de voorgaanden in, van een generatie die uit intelligentie naar de maatschappij toegekomen is.
| |
En morele moed bezat.
Ja, de combinatie, maar morele moed en intelligentie zijn niet te scheiden bij dit mensentype, waarvan Menno ter Braak een goed voorbeeld is. Het is daarbij het opvallende dat deze mensen allemaal zeer pessimistisch waren, er is een voortdurende spanning tussen het diepe pessimisme dat voortkomt uit het voorzien wat er mis zal gaan, dat hun mensentype bedreigt wordt, en een grote vitaliteit.
| |
U benadrukt dat ook door uw hele boek heen.
Ja, het is heel persoonlijk (lacht): zolang je je niet ophangt, moet je er iets van proberen te maken - kwestie van gevoel van eigenwaarde.
| |
U heeft het idee, dat er in Nederland tegen zo'n biografie als u gemaakt heeft - een exemplum - vreemd aangekeken wordt?
Ja, zeker. De mensen die een binding hebben met die periode van het verleden, zien er wel wat in. De anderen, vooral als zij sterk gebonden zijn aan de ideeën die we nu hebben over kritisch-psychologische biografieën kijken er raar tegenaan. Ik ben niet onkritisch en ook niet onpsychologisch al gebruik ik de vakpsychologie niet expliciet, maar primair heb ik door nauwkeurige beschrijving proberen te laten zien hoe deze man zijn leven heeft geleid, een voorbeeldig leven vind ik. Iemand als Kees Fens ziet dit element wel, hij ziet dat ik niet wil concluderen, geen afsluitingen wil maken en dus ook met verklaringen heel behoedzaam ben. Soms geef ik vier of vijf mogelijke verklaringen naast elkaar. Dat hangt samen met een levensgevoel. Mijn ervaring is, dat naarmate ik mensen beter leer kennen, ik ze niet beter ga begrijpen, integendeel.
| |
| |
| |
Ik vind het opvallend in uw biografie dat u over figuren die wat meer aan de rand verschijnen veel uitgesprokener bent dan over Debrot.
Volkomen juist, als die in het centrum terecht waren gekomen, zouden zij gedesintegreerd zijn, dan zouden ze zo ingewikkeld zijn geworden als ze waren. Dat hangt samen met de graad van intimiteit, maar het heeft ook een tactische kant. Deze portretten vormen een decor voor de hoofdfiguur, een repoussoir.
| |
De term ethos die aangeeft hoe een bepaalde persoon zich tegenover levensproblemen opstelt heb ik niet gevonden in uw college uit 1987 ‘De schrijversbiografie: een onmogelijk genre’. Is dat een term die u later ging gebruiken?
Ja, want ik heb niet eerder al mijn kaarten op tafel willen leggen! Dat college is een omschrijving van de keuze om het ethos van een auteur te laten zien. De paradox dat ik uitga van de onkenbaarheid van de mens en toch een biografie schrijf, zit ook in het begrip ethos. Als je deze term niet omschrijft, kan het alleen maar tot misverstanden leiden. Pas toen het boek afwas heb ik in maart 1993 op het symposium van de Werkgroep Biografie de term voor het eerst gebruikt en toegelicht, ook wel vanuit de onethische gedachte: dan kunnen ze dat vast meenemen, dan weten ze wat ik doe. ‘Ethisch’ is natuurlijk een kwetsbaar, vaak negatief geladen begrip in de openbare discussie. Het wordt daardoor een probleem als je die term zelf wilt gebruiken.
| |
U heeft in een interview uit 1993 gezegd dat uw zoektocht naar het ethos een constante is in al uw werk, als antwoord op de opmerking dat uw loopbaan gekenmerkt wordt door omslagen, van de literatuurkritiek in Merlyn, via het literair-historisch proefschrift Vorm of vent, naar de theoretische discussie in Beperkingen tot een biografie van Cola Debrot. Je zou kunnen zeggen dat er bij een biografie sprake is van een dubbel
| |
| |
ethos, dat tot uiting komt in het literaire werk én in het gedrag van de auteur.
Cola Debrot als gouverneur, met W.F. Hermans, 1969 (foto: Fischer, Curaçao)
Mijn denken is gevormd in de tijd dat het existentialisme een prominente rol speelde in de discussies. Alles wat een schrijver doet, ook zijn handelingen, zijn dagelijks leven, heb ik altijd beschouwd als een poging om een ethos vorm te geven. Verschillende reacties op mijn biografie suggereren een tegenstelling die er niet is: die Merlynist die nu een biografie gaat schrijven. Weyenschapstheoretisch zie ik geen fundamenteel verschil tussen de structurele beschrijving van een literair werk en een biografie; beide zijn ‘hermeneutisch’, kort gezegd, maar in mijn biografie is geen enkele literaire analyse te vinden, ik kijk heel biografisch naar het literaire werk. Toch merkte een criticus op, dat de literaire analyses het beste onderdeel van de biografie waren. Merlyn was gericht op de vraag ‘wat wil hij uitdrukken’. We dachten dat de beste ingang daarvoor geboden werd door een beschrijving van de wijze waarop een schrijver vormgeeft aan zijn kijk op de werkelijkheid, nogal Wittgensteins natuurlijk. Het is misschien eenzijdig geweest, het was ook een polemische situatie. Merlyn is echter nooit puur formalistisch geweest. In de loop van de tijd ben ik me bewust geworden dat wat ik nu ethos noem altijd datgene is geweest wat me raakt en boeit in een tekst. Ik zoek in een schrijver een vorm van kennen van de wereld. Als dat niet aan de orde is mag het nog zo mooi zijn, het werkt niet. Dat ben ik met de Forum-mensen eens. Als literatuur niet een wereldbeeld geeft dat je schokt, dat je aantrekt en afstoot, dan heeft zij geen functie, dan is het vermaak voor de vrije uren. Bitter ernstig allemaal (lacht).
| |
U zegt dat Freud en het Wenen van rond de eeuwwisseling zo'n totaal andere wereld vertegenwoordigen dan die waarin Debrot leefde, dat je op een figuur als Debrot geen Freudiaanse psychologie kunt loslaten. U heeft in het algemeen een zekere huiver voor het toepassen van psychologie.
Ik doe het de hele dag door, maar zal het nooit als een ‘Sesam, open u’ hanteren. Het zijn heel interessante filosofieën, maar ik heb er grote bezwaren tegen het als beschrijvingsinstrument te gebruiken. Niet zoals bij Leon Edel die het als een cognitief middel gebruikt en het vervolgens loslaat als hij zijn sporen gevonden heeft. Dat kan ik me helemaal voorstellen, het scherpt de blik maar de psychologie reikt geen wetenschappelijke methode aan.
De biografie van Richard Ellmann over Oscar Wilde is een schitterend boek. Ook Ellmann gebruikt psychologie als instrumentarium. Het brengt je volgens mij nooit verder dan een bepaald punt. De rest moet het eigen intellect, het eigen inzicht doen. Wat me het meest aanspreekt is wat de Fransen een ‘biographie intellectuelle’ noemen waardoor je een beeld krijgt van hoe iemands denken in elkaar zit. De buitenwereld heb je nodig, maar het gaat me uiteindelijk om het innerlijk.
| |
Leon Edel heeft drie soorten biografieën genoemd, de documentaire, het portret en de vertelling. Uw biografie is, als ik het goed heb, een combinatie van documentaire en portret. En de romankant?
Daar heb ik erg grote argwaan tegen. De ‘vie romancée’ is voor mij een griezelig genre. Behalve als het als roman gepresenteerd wordt, zoals Het vijfde zegel. Maar de biograaf die de middelen van de roman gebruikt bekijk ik met grote achterdocht. Jan Fontijn zegt in een recensie in Vrij Nederland dat ik iets van mijn persoonlijke contact met Debrot had kunnen laten zien door een gefingeerd hoofdstuk
| |
| |
in te lassen over een avond met Debrot. Ik zou het niet uit mijn pen kunnen krijgen.
| |
Een recent voorbeeld is de biografie van Angenies Brandenburg over Annie Romein.
Daar heb ik dan ook kritiek op. Op precies die momenten krijg je veel Angenies Brandenburg en weinig Annie Romein, dat kan niet anders. Ik zou meer benadrukken dat Annie Romein een bijzondere vrouw was die ook bijzondere dingen heeft geschreven. En zo'n theevisite van Ter Braak, daar krijg ik echt de rillingen van. Door deze methode mis je de gecompliceerdheid van Annie Romein. Dat is het geval met veel biografieën. Ik wil liever opgescheept worden met honderd complicaties dan met een versimpelend beeld. De biografie is voor mij niet het middel tot verklaring. We hebben de Romeins goed gekend en Annie bleek een bijzondere vrouw die zich via kleine signalen liet kennen. Als Jan zat te vertellen over de heerlijke vakantie in Denemarken waarin ze aan de waterkant zaten toen hele onschuldige Deense meisjes langs kwamen in een kano - bloot, dan dacht ik ‘Ja, ja, oude satyr’. Annie reageerde dan met een hele snelle zijdelingse opmerking over hoe hij dan wel wist dat ze zo onschuldig waren. Dat is de verborgen Annie Romein die Angenies Brandenburg niet laat zien.
| |
U heeft een huiver voor psychologie en zegt dat een klein moment een beeld van iemand kan geven. Wat vindt u van de anekdote?
Heel onmisbaar, maar een met zuinigheid te hanteren middel, juist omdat het zoveel blootgeeft. Je moet heel rationeel kiezen welk moment geschikt is voor het gebruik van een anekdote en hopen dat de lezer zo'n citaat als net zo onthullend beschouwt als jezelf. De anekdote heb ik niet als versiering gebruikt, omdat ik het middel zo kostbaar vindt. Maar het kan mis gaan. Ik heb gemerkt dat mensen soms het tegengestelde eruit haalden van wat ik duidelijk wilde maken.
| |
U heeft in uw voorwoord gezegd dat empathie, volledige betrokkenheid bij de auteur, een fabeltje is. Dat is toch niet vol te houden?
Natuurlijk niet. Aan het eind mag de lezer dan ook zeggen: ‘Wat nou. Je hele boek is op empathie gebaseerd!’ Pierre Dubois, die een van mijn meelezers is geweest, schreef me een lachende brief, waarin hij vaststelde dat ik dat juist nastreefde. Maar wat ik betwijfel is of inleving echt mogelijk is. Wat je wilt als je schrijft, hoeft niet altijd te kunnen en eigenlijk wil ik de lezer waarschuwen dat hij aan het eind van het boek niet zal weten hoe Debrot in elkaar zat. Daarom was ik zo blij met de reactie van Fens, omdat hij dit begreep.
| |
U heeft grote terughoudendheid bij het interpreteren van de feiten. Ik vond het af en toe nogal onderkoeld. Op zeventienjarige leeftijd krijgt Debrot, die dan zeer in de knoop zit, een hele koele brief van zijn moeder. Hij raakt daarna erg gedeprimeerd. U geeft dat vrij sec, als een mededeling.
Ja, dan moet de lezer maar boos worden, dat deze vrouw op dat moment versaagde in haar rol als moeder. Je krijgt wel eens te horen - mondeling, maar ook in kritieken - ‘hij heeft niet eens door, dat etc.’ Dat is meestal denk ik niet waar, maar om te zorgen dat de lezer het ook door krijgt, kan ik het alleen maar laten zien.
| |
In 1945 schrijft Debrot in zijn dagboek buitengewoon fel over M. Nijhoff die zich zeer op de borst slaat over zijn rol in de Ereraad voor de Letteren waarin hij ‘foute’ schrijvers beoordeelt en sancties
| |
| |
oplegt. Dan schrijft u een beetje vergoelijkend dat Debrot natuurlijk niet altijd zo over Nijhoff dacht.
Het was een overprikkeldheid bij Debrot, maar je noemt wèl een buitengewoon fundamenteel moment. Ik moest een levensgevoel, dat ik zelf in die periode gehad heb, de walging over een heel hypocriete maatschappij, niet te zeer injecteren in Debrots walging. Bovendien was Nijhoff niet de enige, maar het was een ijdele man die rond liep te kraaien ‘ik ben een zuiveraar’. Nijhoff ging uit koketterie achteloos om met iets dat voor Debrot een hele belangrijke waarde vertegenwoordigde. Ik heb bij het vermelden van die dagboekpassage geprobeerd mijn eigen boosheid van het verleden niet te mengen met die van Debrot en het zijn boosheid te laten.
| |
U gaat in op de Antilliaanse reacties op zijn werk en het blijkt dat zijn werk daar toch heel anders gelezen is dan hier. De ontvangst van uw biografie in Nederland en in de Antillen verschilt ook?
De Nederlandse reacties in de pers zijn, met enkele uitzonderingen, gereserveerd tot afwijzend. Ik zou Debrot overschatten en heb kennelijk niet duidelijk kunnen maken hoezeer zijn politiek handelen één geheel vormt met zijn schrijverschap. Er is bij ons een minachting voor het politieke belang van de Antillen - dat groot is door de ligging tussen Noord- en Zuid-Amerika in - die ik niet begrijp. Ik proef in de kritiek dat ze vinden dat op een gegeven moment de politicus Debrot het gaat winnen van de schrijver en dat dat funest is voor de schrijver. Ikzelf zie geen verschil in ‘waarde’ tussen zijn optreden op 30 mei 1969 en het uiterst vreemde object dat Bewolkt bestaan geworden is.
| |
En de reacties in de Antilliaanse pers op uw biografie?
Zeer positief. We zijn er net weer geweest en ik heb de Cola Debrot-prijs mogen ontvangen, maar ik had er rekening mee gehouden dat ik toch beschouwd zou worden als de ‘makamba’ die weer eens kwam vertellen hoe de dingen in elkaar zitten, maar zo reageert men helemaal niet.
| |
U vond het geen bezwaar dat u de weduwe zo goed hebt gekend?
Integendeel. Het was bovendien een vriendschap tussen ons vieren. Estelle Debrot en ik kennen elkaars positie in dat kaartspel dus door en door. Zij heeft een grote rol gespeeld bij de voorbereiding doordat zij alle documenten die zij heeft aan mij ter beschikking heeft gesteld. Desondanks, of waarschijnlijk juist daardoor, heeft zij zich ongetwijfeld bedreigd gevoeld. Zij heeft een contract laten opstellen waarin stond dat ik het hele archief mocht bekijken en kopiëren, maar dat ze bij de informatie die van haarzelf afkwam zou mogen beslissen of het al of niet gebruikt zou worden. Ik vond dat heel begrijpelijk. Dat ze niet ingegrepen heeft, is een tweede. Zo'n affaire van Cola met Charley Toorop heb ik gewoon op kunnen schrijven.
J.J. Oversteegen (rechts) met de Turkse dichter Ülkü Tamer
| |
| |
| |
Dat de dochter zich afzijdig heeft gehouden, heeft u dat een probleem gevonden?
Ik mis een deel van Debrots persoonlijkheid. Ik kan niets over hem zeggen als vader. Ik zou uit moeten gaan van de subjectieve waarneming van mijn vrouw en mij. Er zit een gat, maar dat moet dan maar. Dat iemand niet in staat is om haar of zijn vader ten overstaan van een ander, al is dat een vriend, te objectiveren, vind ik heel normaal. Voor mij was Cola, naarmate ik hem bij het schrijven dichter naderde, steeds ongrijpbaarder dus hoeveel te meer zal dat voor Jane gelden. Zij wil op haar manier over Cola nadenken en doet dat eerder in zelfbespiegeling (zij is boeddhiste, net als Estelle, maar op dit punt anders) dan door beschrijvingen te geven, op papier of in gesprekken. Jammer voor mij als biograaf, maar ik heb het boek niet voor de grap aan Jane opgedragen...
|
|