| |
| |
| |
Biografie Bulletin 95/2
| |
| |
| |
Ook bibliografieën vertellen een geschiedenis
Biography verder in kaart gebracht
Wam de Moor
Lezen in achttien jaargangen Biography is dwalen door een ruimte, die aanvankelijk aandoet als een doolhof bij nacht. Overstelpend is de hoeveelheid informatie die ligt opgeslagen in de honderden essays, de vele deskundige en interessante besprekingen van theoretische werken over de biografie en de autobiografie, de jaarlijkse bibliografie over het voorgaande jaar en vanaf de tiende jaargang een ruim bemeten rubriek ‘Reviewed elsewhere’.
Maar in het licht van de dag openbaren zich de dingen. In zeventig compartimenten van evenzovele afleveringen richten de biografen, de autobiografen en vooral hun beschouwers zich tot je met hun betogen en gaandeweg wordt duidelijk dat dwars door de afleveringen heen lijnen lopen die zorgen voor regelmaat en orde.
Als literatuur- en kunstwetenschapper ben ik te weinig ingevoerd in internationale wetenschappelijke tijdschriften om vast te stellen of er sprake is van uitzondering of regel, wanneer ik constateer dat zich in deze compartimenten buitengewoon veel vrouwen ophouden. Die zingen lang niet allen het lied van de opstand, nee, ze buigen zich over de opvattingen van Samuel Johnson zo goed als over de reeks van biografieën die aan de Brontë Sisters is gewijd. Al is het feministisch standpunt getalsmatig in voldoende mate verwoord om er, in deze rubriek, te gelegener tijd aandacht aan te besteden, en al wordt reeds uit een bestudering van de achtereenvolgende bibliografieën duidelijk hoe belangrijk dit vrouwelijk perspectief blijkt te zijn.
Bij eerste waarneming is bovendien zichtbaar dat elke aflevering drie tot zes essays bevat en een of meerder besprekingen van voor de biografie of autobiografie belangwekkende, vaak wetenschappelijke publikaties. Ik heb er daarvan in mijn eerste bijdrage enkele puur exemplarisch en rond de wezenlijke vragen terzake de biografie bij de kop gepakt. En wel uit de eerste jaargang. Daarna heb ik jaargang voor jaargang geïnventariseerd op inhoud en aard van de stukken, om op grond daarvan achter een aantal interessante aspecten van de levensbeschrijving te komen die totnogtoe in het Bulletin nauwelijks of onvoldoende aandacht hebben gekregen.
| |
Twee begrippen
En om maar met dit wat in onbruik geraakte woord te beginnen: levensbeschrijving, dat moet wel de letterlijke vertaling zijn van het in Biography veelvuldig gehanteerde begrip life- writing. Bij het vertalen van de verschillende bijdragen voor mijn eigen overzicht, stootte ik telkens op het probleem van deze ‘life-writing’, want de ene keer bleek het betrokken artikel te gaan over de biografie, maar de andere keer over de autobiografie, en zelfs memoires en brievenuitgaven blijken onder deze term te vallen. Paraplu of zelfs containerbegrip? Onze huidige term ‘levensbeschrijving’ heeft een veel beperktere uitstraling; ze doet mij eerder aan een kaart van de Documentatiedienst van het Letterkundig Museum of een necrologie denken dan aan een heuse biografie of dagboekuitgave. Toch verdient de term ‘levensbeschrijving’, als we terugkijken naar onze eigen cultuurgeschiedenis, herwaardering en wel in de ruime, angelsaksische zin. Hanteerden grote historici als Hui- | |
| |
zinga en Romein haar niet bij voorkeur voor wat wij noemen de ‘biografie’? Voorstel dus: als ik ‘life- writing’ nodig heb in mijn betoog, vertaal ik het niet anders dan als ‘levensbeschrijving’ - en dan kan het even goed gaan om het leven van een ander als dat van ons zelf.
| |
Het verhaal van de bibliografie
Deze kwestie geregeld, volg ik om te beginnen de vaste chroniqueurs van Biography - achtereenvolgens Donald J. Winslow, Kathleen Bennett (vanaf de vierde jaargang) en Phyllis E. Wachter (vanaf de achtste jaargang tot heden) -; zij nemen het begrip ‘life- writing’ op in de titel van hun jaarlijkse, wezenlijke ‘Bibliography’, waarmee zij de ontwikkelingen in de wetenschap van de (auto)biografie vastleggen. Alleen al kennis nemen van deze bibliografieën maakt de geschiedenis daarvan minder theoretisch.
De eerste ‘Current Bibliography on Life-Writing’, in het vierde nummer van de eerste jaargang, laat zien dat in het jaar voorafgaande aan het verschijnen van Biography, 1977, de meeste aandacht uitgaat naar de autobiografie, ofschoon ook psychohistorie en psychobiografie favoriet zijn. (Voor psychohistorie zou zielsgeschiedenis een veel mooiere vertaling zijn, lijkt me, maar dit Nederlandse woord bezit ook een literaire connotatie: ik denk aan Emants, Van Oudshoorn en Couperus.)
Die voorkeur blijkt ook in het volgende jaar aanwezig. 1979 vertoont, met behoud van de psychobiografie als topic, een groeiende aandacht voor het werk van en over vrouwen en minderheden. Deze laatste tendens blijft tot in de laatst verschenen, zeventiende jaargang aanwezig. Maar de theoretische principes van autobiografie en biografie blijken velen te interesseren, en ook ‘folk biography’ en het autobiografisch karakter van veel poëzie.
Het is slechts een korte opleving, want al in de volgende jaren (1981, 1982 en 1983) blijft deze belangstelling achter bij die voor de minderheden- biografie. Die belangstelling gaat in 1984 en 1985 samen met concrete aandacht voor met name de autobiografie van deze minderheden, die zich ook uit in ‘oral history’. Een jaar later blijken de gevolgen van deze keuze: meer en meer komt de vroege jeugd van de ‘biographee’, liefst van minderhedenkomaf, centraal te staan: dagboeken doen er nu veel toe. In overeenstemming met de ontwikkelingen in de literatuurwetenschap is de erkenning, dat het subjectieve en speculatieve een dominante rol spelen in de biografische benadering van het subject.
In haar eerste bibliografie, die over 1986, constateert Phyllis E. Wachter een enorme verbreding van de aandacht voor levensbeschrijvingen: biografen en hun onderwerpen zijn even internationaal in the picture en gevarieerd van aard als de global village waarbinnen ‘life- writing’ zijn publiek vindt. Amerikanen wisten zich eerder door de media opgesloten dan wij, maar halverwege de jaren '80 neemt de macht van de media ook in de Verenigde Staten nog toe: het ik en de beroemdheid staan centraal, de ‘cele(brity)biografies’ van ‘the rich and the famous’ verdringen anno 1988 de orale biografieën van de kleine mensen die dat niet zijn. En zo blijft het: ‘Works by and about women continue to be significant, as well as oral histories and ethical issues connected with biographer's work’ (1989).
Met de jaren '90 verdiept zich de studie van de tijdperken, streken en volken, culturele verschillen en individuele uniciteit. Er ligt dan veel nadruk op beschavingen die orale bronnen gebruiken en op de problemen die wetenschappers hebben met het zinvol ‘lezen’ van niet-
| |
| |
Cartoon, ontleend aan Biography, vol. 5, no. 4, p. 283. Deze prent van Vint Lawrence verscheen eerder bij een artikel in een Amerikaans universiteitsblad over de stand van zaken in de biografie. De redactie van Biography tekent hierbij aan dat naar haar overtuiging deze tekening de enig eigentijdse cartoon is op biografische studies. Er staat geen uitleg bij, maar voorzover we kunnen zien, gaat het om een wat bizarre fantasie met James Boswell als degene die de kaart van de ‘State of biography’ beheerst. Zijn Life of Johnson neemt in de studie van studenten die de biografie als genre bestuderen een centrale plaats in. In de Zee van Clio is links boven het Institute for Modern Biography waarneembaar. Op Hawaii?
| |
| |
Westerse of preliteraire levensstudies, samengesteld door leden van zwarte, indiaanse of aziatische gemeenschappen in Amerika. Dat de biograaf een sterk moreel oordeel laat doorklinken in zijn werk, wordt een jaar later gesignaleerd, en helemaal zonder samenhang lijken mij deze twee constateringen niet.
Een nadere uitwerking van wat over 1986 al kon worden vastgesteld is anno 1990 het gegeven, dat de ‘truth’ - het werkelijkheidsgehalte zou Van Vriesland gezegd hebben - van de levensbeschrijving even subjectief is als de waarneming van de werkelijkheid. Dit geldt evenzeer voor de herinneringen van een oudere als de wetenschappelijke biografie, geschreven door een feministisch auteur.
Over de ‘life- writing’ van 1992 kan men op grond van de bibliografie drie dingen vaststellen. Ten eerste is er bij hen die bijna alles zien als een potentiële bron voor ‘life- writing’ de neiging te verklaren dat in zeker opzicht elk discours of betoog autobiografisch is. Ten tweede gaan sommigen daarin zover dat ze zeggen dat het ik van de schrijver evenzeer een constructie is als het discours zelf dat geconstrueerd wordt. En ten derde kan men het werk van de biograaf in feite evenzeer een auto-reflectieve activiteit noemen als de constructie van het eigen Ik (Wie Ben Ik?) een handeling is die berust op de beschouwing van je eigen leven. Wachter geeft deze bibliografie dan ook als motto het even cryptische motto van Carson McCullers mee: ‘They are the we of me’, ‘zij zijn de wij van mij’. Ik lees dat ongeveer zo: er is een werkelijkheid buiten mij, die bepaalt of mijn ik in een wij, mijn enkelvoud in een meervoud, op kan gaan. Het communicatieve handelen van de biograaf vindt niet alleen plaats in de ruimte tussen hem en zijn personages, maar heeft zijn vertrekpunt in zijn kennis van het eigen ik. Het is wat cryptisch, maar mij dunkt, het hééft iets.
Steeds ruimer en veelkleuriger wordt in feite het gebied dat de studie van de levensbeschrijving bestrijkt. In de laatste twee in Biography afgedrukte bibliografieën zien we studies waarin biografie en autobiografie elkaar overlappen, enerzijds door hun narratieve vorm, anderzijds doordat biografen zich baseren op de autobiografische geschriften van hun biographees. Er zijn levensbeschrijvingen van personages die opvallen door hun etnische, raciale en feministisch bewustzijn. Samen met andere stemmen buiten de hoofdstroom, zoals die van ouderen, fysiek of sexueel misbruikten, om hun godsdienst vervolgden, lesbiennes en homosexuelen, en tezamen met slachtoffers van klassediscriminatie vormen zij een continuum van lijden en hoop dat het hele leven omvat.
Tenslotte gaat het in al die boeken om het verhaal én om de verschillende wijzen van representatie van de werkelijkheid die hoofdstroom en nevenstroom verbindt en de verschillende vertellers van elkaar onderscheidt.
Eigenlijk heeft iedereen een verhaal te vertellen en blijkt het er meer om te gaan hoe men dat doet. Het medium is niet langer het geschreven woord alleen, maar blijkt ook video te zijn, beeldende kunst, dans, musical, iemands huis, poëzie, een roman, een literair essay, een veldonderzoek, of, tenslotte, een van de traditionele media voor levensbeschrijving zoals de autobiografie en de biografie. Dat is de waarneming die Phyllis E. Wachter doet en daarmee zijn we op puur existentieel niveau beland: essentieel is dat ieder individu gezien wil worden, gehoord, en herkend als een menselijk wezen.
| |
Een cijfermatig beeld
De bibliografieën, die Winslow, Bennett en Wachter in de zeventien afgeronde
| |
| |
jaargangen hebben gegeven, tellen bij elkaar over de eerste zes jaar 449 titels, ongesorteerd, om het zomaar te zeggen, met een gemiddelde van 75, opgebouwd in een curve van 65 en 87, naar 118 in 1980 en afnemend met 98, 48 tot 33 in 1983. Herfstaflevering 1984 bevat geen bibliografie, die van 1985 telt 36 titels. Daarna besloot de redactie om de verschillende bijdragen van elkaar te onderscheiden. Wat wij doctoraalscripties noemen heet in de angelsaksische landen al gauw ‘dissertations’, en vanaf 1986 (over de jaren 1984 en 1985) onderscheidt men, en dat is het werk van Phyllis Wachter, drie bronnen: dissertaties, boeken en tijdschriftartikelen. Voor wie van cijfertjes houdt, hier volgen ze als adstructie van mijn opmerking over het overstelpend karakter van het materiaal dat de leergierige biograaf ter beschikking staat.
Een bepaalde lijn is in deze chronologische geordende cijfers niet te ontdekken. Waarom zo'n teruggang van 1987 naar 1988 en een vergelijkbare toename van 1991 naar 1992? Het schommelt in alle categorieën wat op en neer. Dat er véél over de levensbeschrijving wordt nagedacht is zonneklaar. Alles bijeen tellen de bibliografieën die de redactie van Biography zelf verzorgde in deze jaargang 1574 titels, per jaar ruim negentig boeken en artikelen. Dat is een flinke plank vol, en je treft dan ook alle groten van de biografie en de autobiografie aan, pragmaticus Richard Holmes zo goed als de grote man van de autobiografische theorie Philippe Lejeune.
| |
Frankrijk: de autobiografie
Lejeune komt in bijna iedere jaarbibliografie voor, en kreeg ook de belangrijkste plaats in de bibliografie van de Franse (auto)biografie van Wayne K. Ishikawa. Geen Fransman, maar een op Hawaii geboren Amerikaan, opgeleid in Harvard en wat wel het centrum van de theoretische biografie genoemd mag worden en waar ook Biography vandaan komt: de University of Hawaii. Van de 225 items die zijn bibliografie telt, zijn er negen afkomstig van Philippe Lejeune. Als ik hier nader over de autobiografie schrijf, zal ik zeker op zijn aandeel terugkomen. Geen symposium over dat genre, of Lejeunes opvattingen nemen een belangrijke plaats in.
Het grote verschil met de bibliografieën van Wachter is natuurlijk dat de laatste aangeeft welke werken zeer recént zijn verschenen, terwijl Ishikawa de belangrijkste Franstalige of op Franse personages gerichte publikaties van de laatste
Jaar |
Dissertations |
Boeken |
Artikelen |
Totaal |
1986 |
41 |
45 |
32 |
118 |
1987 |
39 |
54 |
68 |
161 |
1988 |
38 |
32 |
37 |
107 |
1989 |
31 |
26 |
41 |
98 |
1990 |
32 |
43 |
44 |
119 |
1991 |
34 |
33 |
23 |
90 |
1992 |
61 |
38 |
74 |
173 |
1993 |
50 |
33 |
40 |
123 |
1994 |
34 |
24 |
42 |
100 |
|
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
Totaal |
360 |
328 |
401 |
1089 |
| |
| |
eeuw bijeenbracht. Een groot artikel over heiligenlevens van Alfred Baker bijvoorbeeld is van 1924; het tweedelige werk van Charles Caboche over de rol en plaats van memoires in de geschiedenis van Frankrijk dateert van 1862; Aspects de la biographie, het standaardwerk van Maurois, verscheen in 1928; en Sainte-Beuve's biografische benadering van literatuur, zoals neergelegd in deel III van zijn dertiendelige Nouveaux lundis, kwam honderdvijfentwintig jaar geleden uit.
Zowel de literaire biograaf als de schrijver van ‘historische biografieën kan met deze biografie zijn voordeel doen. Ishikawa geeft aan waar in Frankrijk (en Europa) de accenten van de levensbeschrijving door de eeuwen heen gelegen hebben. De hagiografische literatuur van de tiende eeuw, de kronieken der middeleeuwers, de literaire portretten van de zeventiende eeuw, een eeuw later de
Jean Jacques Rousseau. Portret uit 1766 van A. Ramsay. (National Galleries of Scotland, Edinburgh)
memoires en brieven, in de negentiende eeuw de confessionele literatuur - van de Franse J.J.L. ten Kates, Bilderdijks en Haverschmidts -, de dagboeken en tenslotte biografieën en autobiografieën van vandaag, tot het bijzondere psycho-literaire genre van Michel Leiris toe.
Tamelijk recente bijdragen laten zien dat in een cultuur die bekend is om zijn zin voor individualiteit en neiging tot abstractie de preoccupatie met het eigen ik en zelfbewustzijn geleid hebben tot een opmerkelijke aandacht voor de autobiografie. Franse auteurs legden in hun geschriften dat eigene, individuele bloot, Montaigne die zijn eigen beoordelaar is, Rousseau, in zijn authenticiteit en belijdenis, Stendhal die het literaire ik poneerde, Proust, Gide en Sartre, met hun opgraven van eigen bewustzijn, en Leiris voor wie de autobiografie zelfverkenning inhoudt. Veel studies, opgenomen in deze bibliografie, laten ook een andere kant zien van de Franse cultuur: de geweldige kennis van en aandacht voor de historische context.
Los van de Frans-nationale inslag van deze teksten over levensbeschrijving is er de neerslag van in een bepaalde periode vigerende wetenschap: naast de literaire geschiedschrijving die zich baseert op documentatie, de ontwikkeling en classificatie van de autobiografie en biografische genres; naast de psychohistorische en psychobiografische benadering, de wijze waarop structuralisten en poststructuralisten aandacht vragen voor de dilemma's van taal en schrijven.
| |
Meer literair dan historisch
Ishikawa stelt vast dat in de huidige ontwikkeling de literaire onderzoeker het wint van de historicus. Memoires blijven buiten de belangstellingssfeer van de literatuurwetenschapper, de pogingen van diverse hier opgenomen onderzoekers als Caboche, Fumaroli en Watts ten
| |
| |
spijt. Daartegenover is het aantal dagboeken enorm gegroeid en de wetenschappelijke belangstelling blijkt navenant, niet alleen uit publikaties, maar ook uit veelgehouden conferenties met titels als ‘Le journal intime et ses formes littéraires’ of ‘Les journaux intimes’. De biografie blijft dan ook in de belangstelling van de Fransen achter bij de autobiografie. Is de biografie gekend een typisch angelsaksisch verschijnsel, de autobiografie typeert de Franse samenleving. En voor de ontwikkeling van onze kennis over juist dít genre is deze bibiografie dan ook heel waardevol.
Onder aanvoering van Lejeune defineert en plaatst men het genre als zodanig, men tast de betrekking af tussen autobiografie en andere genres, in het bijzonder de roman, men stelt vast hoe moeilijk het is de autobiografie binnen de traditionele literaire kaders te plaatsen, men schenkt aandacht aan gerenommeerde schrijvers van autobiografieën als Stendhal en Leiris, en is zich, vooral de laatste tijd, bewust van de waarde van de autobiografie als historisch document.
Ook Ishiwaka erkent de positie van Lejeune als ‘the leading player in the field’. Zelf heb ik Lejeune ontmoet in het voorjaar van 1982. Dat gebeurde in het kader van een uitwisseling tussen Engelstalige en Franse kunstwetenschappers en psycho-analytici onder leiding van de Amerikaanse psycho-analyticus en literatuurwetenschapper David Bleich, auteur van onder meer het boek met de veelzeggende titel Subjective Criticism (1978). Lejeune had toen al zijn standaardwerken L'autobiographie en France uit 1971, Le pacte autobiographique (1975) en, in 1980, Je est un autre gepubliceerd. Een rustige, scherpzinnige, smal gebouwde en wat onachtzaam geklede man, tikje Vroman, heel Frans zou ik zeggen, die nadenkend communiceerde. Hij bleek geïnteresseerd in de teksten die hijzelf en een dertigtal anderen produceerden. We deden dat naar aanleiding van gedichten van Emily Dickinson en op basis van opvattingen van Bleich over de eigen geschiedenis die wij als lezers inbrengen in wat we lezen. Zulke reacties hebben uiteraard een sterk autobiografisch karakter, wanneer gevraagd wordt te reageren ‘in termen van jezelf’. Dat is een kolfje, begrijp ik achteraf, naar Lejeunes hand. In Je est un autre breidde hij het genre van de autobiografie aanzienlijk uit, aan verhalen over de kindertijd, autobiografie in de derde persoon, voegde hij het radio-interview toe, de orale biografie die juist in Biography zoveel aandacht heeft gekregen van minderheden en vrouwen, levensdocumenten en autobiografieën van mensen die niet schrijven.
En hier ben ik terug bij de ‘Current Bibliography’ van Winslow, Bennet en Wachter: de vooraanstaande positie van een onderzoeker als Lejeune laat zich relateren aan de ontwikkeling van de levensbeschrijving, juist in de zeventien, achttien jaren dat Biography nu bestaat. Het zijn juist de individuen en groepen, wier emancipatie op het spel staat, die veel meer belang hebben bij de autobiografie dan bij de biografie, die, wat in Frankrijk vanuit de cultuur aan de orde blijkt te zijn, in de Verenigde Staten en bijvoorbeeld ook de Aziatische landen vanuit hun situatie in het licht plaatsen. Wat de bibliografieën beloven, blijkt nader toegelicht in de vele bijdragen die gaan over levensbeschrijvingen, autobiografie én biografie, van gekleurde minderheden, homoseksuelen, maar eerst en vooral de vrouw. Daarover een volgende keer.
| |
| |
Naschrift. Een kleine correctie is nodig. Ik schreef in de eerste aflevering van deze rubriek dat Biography geen enkele illustratie bevat. In het donker zijn alle katjes grauw: nadere exploratie leerde dat er een paar uitzonderingen blijken te zijn: in drie van de zeventig jaargangen zijn wel degelijk illustraties opgenomen, puur functioneel, en verspreid over de jaargangen, namelijk in 2/1, 7/1 en 11/2. Het gaat dan om een bijdrage over de relatie van een fotograaf en een beeldend kunstenaar, documenten en foto's bij een historische terugblik en de autobiografie van een illustrator.
|
|