Biografie Bulletin. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Op zoek naar een onbekende
| |
[pagina 78]
| |
zou zijn. Waarom hem geen brief geschreven, de Who's Who geeft immers keurig zijn adres? Een week later lag zijn antwoord op mijn deurmat. De brief was voorzien van een prachtig postzegel, met de afbeelding van een golfpartij in de tuin van een Engels landhuis. Een mooi zegel maakt een brief tot een waar geschenk. De brief begon echter met een kleine terechtwijzing: ‘Als secretaris van de Stichting Holland Festival was ik direkteur van het Festival, - niet: “Agent”.’ Direkteur, niet agent, met dergelijke verbeteringen krijgt men te maken zodra men personen identificeert. Identititeit hangt immers, voor velen, ten nauwste samen met status. Onzekerheid omtrent status wekt onzekerheid over iemands persoon. Biografisch onderzoek behelst daarom steeds de precisering van status. De meest democratische naamlijst is in dit verband nog steeds de telefoongids, waarin iedere persoon kan worden opgenomen ongeacht zijn rang of stand. Maar biografische lexicons houden zich juist bezig met het selecteren van personen op basis van een zekere status of verdienste. De eerste reactie van de heer Diamand is begrijpelijk. Hij wenst geen misverstand omtrent zijn verdienste. Hij kan gerust zijn. In het commentaar staat hij vanaf nu genoteerd als Direkteur: niet agent!
* * *
Op 1 juli 1955 hield Thomas Mann zijn lezing Versuch über Schiller in de aula van de Universiteit van Amsterdam in de Oudemanhuispoort. Na afloop werd hem door minister J(ohan) W(illem) Beyen (1897-1976) van Buitenlandse Zaken het Commandeurskruis van de Orde van Oranje Nassau omgehangen. Een onderscheiding die nog nooit een Nederlands schrijver ten deel was gevallen, met één uitzondering: de schepper van Wien Neêrlandsch bloed, Hendrik Tollens. De huldigende woorden van minister Beyen zijn vastgelegd in een kranteverslag: ‘Thomas Mann in Nederland te kunnen eren is een bijzondere gebeurtenis. Niet alleen als schrijver en scheppend kunstenaar staat gij bij ons volk in hoog aanzien. Uw betekenis is voor ons gegroeid tijdens de vreselijke tragedie van het Nazi-bewind. U bent in deze jaren misschien meer dan welke andere Duitse schrijver ook de drager van de Duitse cultuur en de behoeder van de Duitse geest geweest. Het is voor elke Europeaan belangrijk, dat de werkelijke Duitse geest behouden blijft.’ De spreker van deze woorden, in het dagboek naamloos aangeduid als ‘der Außenminister’, heeft een lemma in deel twee van het Biografisch Woordenboek van Nederland (afgekort het BWN). Zijn levensbeschrijving beslaat daar vijf kolommen. De uitgever van de dagboeken moet deze informatie voor het commentaar terugbrengen tot vijf zinnen of liefst nog korter, tot vijf woorden. Dit terugbrengen is in het geval van het BWN vaak een karwei op zich. Het lezen van een lemma komt dikwijls neer op het schrappen van allerlei voor het specifieke doel overbodige gegevens, totdat men de feiten heeft die de uiterlijke loop van iemands leven markeren. In sommige biografische woordenboeken staan deze levensfeiten bijeen in een apart kader boven de levensbeschrijving. Andere naslagwerken missen zelfs een narratieve beschrijving en beperken zich tot een chronologische opsomming van de feiten. Zijn deze feiten zoals in het BWN verwerkt in een narratieve tekst, dan moet men deze als het ware pellen om de harde kern van feiten over te houden. Zo leest men in het geval van Beyen in de derde kolom dat hij in 1952 minister werd. Vervolgens moet men tot het einde van kolom vier doorlezen om te verne- | |
[pagina 79]
| |
men dat hij ‘vóór de voleinding’ van zijn plan tot een Europese douanegemeenschap in oktober 1956 aftrad als minister. Nu dreigt nog enige verwarring te ontstaan: was oktober 1956 de datum van zijn aftreden, of was het de datum van de voleinding van zijn plan en trad hij dus vóór die datum af? Reeds op zo'n heel elementair niveau moet men de tekst aandachtig en interpretatief lezen. Zulke basale feiten zouden wat mij betreft in een biografisch lexicon helder naast elkaar mogen staan.
* * * Van de in het dagboek van Thomas Mann genoemde personen hebben verder alleen koningin Wilhelmina en de literatuurhistoricus N(icolaas) A(nthony) Donkersloot (1902-1965) tot heden een lemma in het BWN gekregen. Twee namen die zonder enige moeite geïdentificeerd kunnen worden. Waren zij de enigen geweest, dan had mevrouw Jens in de universiteitsbibliotheek van haar woonplaats Tübingen met het daar aanwezige Ben van Eysselsteijn in 1969
exemplaar van de BWN haar voordeel kunnen doen. Maar de tekst levert meer problemen. In zijn dagboek schrijft Thomas Mann dat hij tijdens zijn lezing op 4 juli in Den Haag ‘als Freund Hollands’ werd geïntroduceerd ‘von Herrn v. Eisenstein’. Alleen al de schrijfwijze van deze naam (Thomas Mann had de gewoonte zeer vrij om te gaan met de spelling van namen van personen) doet vermoeden dat het register van het BWN hier geen opheldering zal bieden. Een biografisch lexicon kan pas zijn diensten bewijzen als we enige zekerheid hebben omtrent de spelling van een naam. In het geval van Herrn von Eisenstein moet onze eigen associatiekunst uitkomst brengen, en anders een verslag van de betreffende lezing in de Haagsche courant van 5 juli 1955. Van de meest uiteenlopende lezingen verschenen destijds verslagen in de krant! Bedoeld blijkt te zijn de journalist en schrijver Ben van Eysselsteijn (1898-1973), die weliswaar niet in het BWN staat maar dan weer is opgenomen in het Winkler Prins lexicon van Nederlandse letterkunde (uitgave 1986). Men moet dus de naam weten om de naam te kunnen vinden. Maar zelfs dat is niet altijd toereikend. Vaak moet een naam een bepaald attribuut bezitten waaraan wij de juiste persoon kunnen verbinden. Zo is er in het dagboek sprake van een Professor der Germanistik, Müller genaamd, maar van wie wij weten dat hij Meyer heette: de Nederlandse germanist Herman Meyer (1911-1993). Iets verderop gebruikt Thomas Mann dan inderdaad de naam Meyer, een persoon die hij ook wel aanduidt als Film-Meyer. Zijn het één en dezelfde man? Er zou gemakkelijk verwarring kunnen ontstaan. De germanist Meyer sprak op 8 juli in Theater Tuschinski in aanwezigheid van Thomas Mann enkele inleidende woorden bij de première van de film | |
[pagina 80]
| |
Koninklijke Hoogheid, naar het gelijknamige boek van Mann. Om die reden had Mann hem allicht de ‘Film-Meyer’ kunnen noemen. Maar na enig onderzoek blijkt deze naam betrekking te hebben op de importeur van de film, Ludwig Wilhelm Rudolf (‘Rudi’) Meyer (1901-1969). Over deze Meyer, een Duitse emigrant, zwijgen op raadselachtige wijze de lexicons, zelfs de International Biographical Dictionary of Central European Émigrés 1933-1945 (Herbert A. Strauss, Werner Röder ed., Vol.II, München etc. 1983). Hij heeft óók als producent een belangrijke rol gespeeld in het voor- en naoorlogse Nederlandse filmleven. Informatie over hem vond ik tenslotte in de studie van Kathinka Dittrich, Der niederländische Spielfim der dreissiger Jahre und die deutsche Filmemigration (diss. Amsterdam 1987).
* * *
Op 16 juli 1955 kreeg Thomas Mann in Huis ter Duin de Duitse ambassaderaad Gottfried von Nostitz te gast en bezocht met deze een uitgaansgelegenheid in Noordwijk aan Zee. Het plaatselijk Casino presenteerde een dansavond van de Duitse actrice Lotte Goslar (*1907) en haar gezelschap. Thomas Manns belangstelling ging vooral uit naar een niet bij naam genoemde reizvoller junger Tänzer aus South Dakota. Wie kan het zijn geweest? In een advertentie in de plaatselijke krant De Noordwijker van 15 juli vond ik de namen van alle leden van het gezelschap. Zo kwam ik dus ook de naam van de bekoorlijke danser te weten. Van de overige artiesten wordt slechts één persoon door Thomas Mann met naam genoemd: Nico Kaufmann als pianist. Gealtert; v. Nostiz sollte ihn früher gekannt haben... (Nico Kaufmann als pianist. Ouder geworden; Von Nostitz moet hem vroeger hebben gekend...) Wat betekenen opeens die drie puntjes in de tekst? Waar kunnen zij op zinspelen? Navraag bij de enige Nederlandse artiest van het gezelschap levert een indicatie. De journaliste en voormalige danseres Merel Laseur herinnert zich goed de tournee met For Humans Only (zo heette het gezelschap) en verzwijgt niet dat het mannelijk deel ervan bestond uit uitsluitend homoseksuelen. Met die wetenschap lijkt de tekst van het dagboek ineens een wat ander gezicht te krijgen. De belangstelling van de homoerotisch gepreoccupeerde schrijver voor de reizvoller junger Tänzer en de drie betekenisvolle puntjes na sollte ihn früher gekannt haben, krijgen nu schijnbaar meer betekenis en zin. Schijnbaar zeg ik, want achter de spaarzame woorden, achter de puntjes, rust een persoonlijke werkelijkheid die met geen commentaar en met behulp van geen naslagwerk tot spreken gebracht kan worden. We kunnen er van alles bij denken en over vermoeden, maar iedere poging tot biografische reconstructie of toelichting schiet tekort. Al weten we nu wie de jonge danser was, van zijn bekoorlijkheid kunnen we ons geen voorstelling maken. Net zo min kunnen wij ons precies voorstellen wat de drie puntjes betekenen achter de mededeling dat Von Nostitz en Kaufmann elkaar früher gekannt haben... Wordt er iets ‘scabreus’ mee bedoeld of juist verzwegen? Dit blijven bijgedachten voor de lezer.
* * *
Het bezoek aan het Casino te Noordwijk op die 16de juli 1955 zou het laatste uitgaansavondje van Thomas Mann zijn. Enkele dagen later kreeg hij een slepende pijn in zijn linkerbeen, waarvoor hij op 21 juli het hoofd van de plaatselijke reumakliniek ‘Sole Mio’ aan de Rembrandtweg 9 liet komen. Deze niet bij naam | |
[pagina 81]
| |
Katia en Thomas Mann voor het kapotgebombardeerde ‘Buddenbrookhaus’ in Lübeck, 1953
| |
[pagina 82]
| |
genoemde arts, door mij geïdentificeerd als Herman Colenbrander (*1917), een zoon van de bekende historicus H.T. Colenbrander, zag meteen dat het geen reumatiek was, maar een aandoening in de bloedbaan en schakelde de Leidse internist Mulder in. Deze onderzocht Thomas Mann een dag later en bevestigde de diagnose van Colenbrander: trombose. Op last van zijn vrouw is aan Thomas Mann echter tot het eind toe wijs gemaakt dat het om een minder ernstige kwaal zou gaan, namelijk Venenentzündung, aderontsteking. Wie was nu de Leidener Internist Professor Mülder, zoals hij in het dagboek wordt aangeduid? Voor de bedoelde Jacob Mulder (1901-1965), eigenlijk een influenzaspecialist, zal men tevergeefs de drie tot nog toe verschenen delen van het BWN raadplegen. Hij ontbreekt ook in alle door mij geraadpleegde encyclopedieën. De meeste gegevens over hem bracht ik bijeen uit de eerder genoemde Wie is dat? en uit de autobiografie van zijn toenmalige collega Andries Querido, De binnenkant van de geneeskunde (Amsterdam 1990). Uit een telefoontje met Querido begreep ik dat er thans aan een ‘soort’ biografie van Mulder wordt gewerkt. Tegenover dit heuglijke bericht stond het feit dat er in de patiëntendossiers van Mulder in het Academisch Ziekenhuis Leiden geen gegevens over Thomas Mann konden worden gevonden. Dat was wel te mooi geweest. De laatste dagboekaantekening van Thomas Mann in Noordwijk wordt gekenmerkt door lichamelijke en geestelijke ontreddering. Hij wil zich niet aan zijn ziekte overgeven en ligt in bed met zijn kostuum aan. Hij mag geen stap verzetten. De behandeling kan wel zes weken duren! Bij het urineren in een fles gaat het dan mis en hij maakt het bed en zijn kostuum nat: Schändlich, schändlich und so schade um den Aufenthalt hier [...].! De volgende ochtend werd Thomas Mann ‘in de stromende regen’ - zo meent een ooggetuige het zich misschien wat dramatiserend te herinneren - in een ambulance van Noordwijk naar Schiphol gebracht, vanwaar het per vliegtuig naar Zürich ging. Hij had geen drie weken meer te leven.
* * *
Laat me de balans opmaken van deze kleine documentatie over Thomas Mann in Nederland. De eerste vraag die men aan een biografisch woordenboek stelt is deze: staat iemand er in, ja of neen? Het BWN haalt in mijn minionderzoek kwantitatief geen hoge score: drie namen uit een totaal van tientallen. Maar met een xaantal delen voor de boeg mag men verwachten dat de schrijver Van Eysselsteijn, de internist Mulder, de germanist Meyer, of hier nog niet genoemden zoals de schilder Paul Citroen en ongetwijfeld de toenmalige koningin Juliana, die Thomas Mann op 11 juli 1955 op Soestdijk ontving, in de toekomst een levensbeschrijving in het BWN zullen krijgen. Ik hoop dat dit ook het geval zal zijn voor de emigranten Fritz Landshoff en Rudi Meyer. Mij dunkt dat een ruimhartig selectiebeleid, zoals overigens in deel I door de redactie aangekondigdGa naar eind2, het BWN ten goede zal komen; het kent tot nog toe, bij alle respect, een nog vrij hoog grijs pantalon-gehalte. Toch kunnen ook hier de grenzen niet wagenwijd worden opengesteld. Een radicale democratisering van het selectiebeleid zou een biografisch woordenboek compleet uit zijn band doen barsten. Het blijft de paradox van ieder lexicon dat elke opgenomen persoon talloze andere personen onzichtbaar maakt, die om even goede of slechte redenen ook een plaats hadden verdiend. En er zullen altijd namen zijn die door de mazen van het net weten te | |
[pagina 83]
| |
glippen. Zij staan in geen enkele naamlijst en tarten de opsporingslust van de onderzoeker. In de annotatie bestaat voor hen de volgende term: niet geïdentificeerd.
* * *
Een ander aspect is het inhoudelijke en betreft de macht en de onmacht van de biografische tekst. De medewerkers van een biografisch lexicon staan voor de moeilijke taak om de uitzonderlijkheid van hun held in een ultrakort bestek uit de doeken te doen. Zij lopen daarbij het gevaar de beperkte narratieve structuur op te blazen waaraan zij juist gebonden zijn. Het is lastig een biografie in miniformaat te geven, zonder daarbij de toch al gelimiteerde mogelijkheden van de volwassen biografie te overschrijden en zelfs geweld aan te doen. De narratieve spankracht van een minibiografie kan zo'n belasting nauwelijks aan; het gevolg kan zijn dat men òf van het beschreven leven een parodie maakt, òf de toevlucht zoekt in anekdoten en groteske uitspraken; grotesk omdat de cultuurhistorische context onbekend blijft waarin zij een zinvolle betekenis zouden moeten krijgen. Bij een gebruik als boven geschetst vraag ik van een lexicon de nuchtere levensfeiten in een duidelijk herkenbaar formeel verband, - juist zij lenen zich bij uitstek voor zakformaat! Natuurlijk zijn er prachtige en overtuigende voorbeelden te noemen van levensbeschrijvingen in een notedop. Maar zulke voorbeelden vinden we vooral in het buitenland. Nederland kent hierin, anders dan bijvoorbeeld Groot-Brittanië, weinig traditie. Dat had ook zijn voordelen: wij zijn van veel redundantie verschoond gebleven. Anno 1994 praten de Nederlandse wetenschappers en andere schriftgeleerden zich modieus de eis tot verhalend schrijven en stilistisch vuurwerk aan, zodat plotseling in menig hoogleraar een romancier blijkt te schuilen. Maar wat in een essay of een roman ter zake doet, werkt in een korte levensbeschrijving al gauw als overtollig, irritant en te zwaar aangezet. Van een biografisch lexicon verlang ik als gebruiker dat het betrouwbaar is, overzichtelijk, zakelijk en concreet. Het zijn die hoedanigheden waardoor het zich als wetenschappelijk hulpmiddel onderscheidt.
Enigszins bewerkte tekst van een voordracht bij de presentatie van deel 4 van het Biografisch woordenboek van Nederland op 9 november jongstleden in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. |
|