de Gezelle-biografie van Michel van der Plas, die niet voor niets een AKO-nominatie kreeg - pas problemen op be Treffende hun omvang, afmetingen en duur als die buitensporig zijn: groot of klein, lang of kort. En hoe groter het boek, hoe krachtiger de organisatie zal dienen te zijn, wil het geheel niet versnipperen en tijdens de langdurige lezing uit de herinnering wegzakken. Zo'n omvang dient dan gerechtvaardigd door het belang van de personages en de verhaalde feiten.
Welnu, lang, heel lang blijft de aandachtige lezer in het ongewisse over dat belang van Vader Thijm. Biografie van een koopman-schrijver. De indeling in zevenentwintig hoofdstukken, na de vroege jeugd steeds nadrukkelijk aan twee levensjaren van Thijm gewijd, kan haast niet anders dan een dodelijke monotonie teweeg brengen, temeer daar men in de meeste hoofdstukken zoveel van hetzelfde tegenkomt. De lezer moet wel gaan opzien tegen die steeds terugkerende kerkelijke feestdagen en verjaardagen, vooral van Thijms ziekelijke gade op 3 juni, derhalve twee keer per hoofdstuk ‘opgeluisterd’ door plichtmatige en inferieure gelegenheidsgedichten van manlief en kinderen.
Van deze festiviteiten en van de talloze polemieken en polemiekjes waarin Thijm zich roerde, lijkt Van der Plas ons niets te willen onthouden; hij lijkt dan wil- en kritiekloos te volgen wat het omvangrijke Thijm-archief heeft overgeleverd.
* * *
Wat wilde de auteur dan eigenlijk, waar is hij op uit? Opnieuw lees ik de inleiding, op zoek naar verantwoording. Van der Plas citeert G. Brom die met zijn Alberdingk Thijm (1956) ‘een schets voor ruimere kring’ beoogde, ‘zonder apparaat van bronnenopgaven, zonder bibliografie, zonder volledige kroniek in strikte tijdsorde, zonder historische achtergrond’. Brom hoopte nog eens op ‘de grote levensbeschrijving zoals Alberdingk Thijm zou verdienen’. Van der Plas op zijn beurt noemt zijn boek ‘een levensgeschiedenis, en niet meer dan dat. Het heeft niet de pretentie een studie te zijn van Thijms buitengewoon talrijke, overvloedige werken. Het wilde binnen redelijke grenzen blijven, en alleen al daarom kon het niet voldoende recht doen aan het literaire oeuvre, laat staan aan de talrijke neveninteresses van Thijm [...]. Getracht is het werk en de belangstellingsgebieden althans representatief recht te doen.’ En: ‘Een levensverhaal dus, geen studie, en zeker geen studie van de diverse geestesbewegingen waarbij Thijm betrokken raakte, zoals de romantiek, de neogotische beweging, de Nederlands-Belgische toenadering.’
Wanneer men zich realiseert hoeveel er al over Thijm en zijn bemoeienissen op de hier genoemde en geïmpliceerde terreinen gepubliceerd is, vraagt men zich in gemoede af welke noodzaak er nog kon bestaan voor zó'n breedvoerig levensverhaal waarin het literaire werk slechts representatief vertegenwoordigd zal zijn.
Men kan zich die vraag ook anders stellen: is er opeens zoveel over de privé-Thijm boven water gekomen dat het deze accentverschuiving van de daden naar de mens in die mate wettigt? Maar helaas: juist in dat opzicht bereidt de schrijver ons op hevige teleurstellingen voor. De dagboeken van mevrouw Thijm zijn door dochter Catharina vernietigd, de ‘mémoires intimes’ van Thijm zelf, negenhonderd bladzijden omvattend, door zoon Jan. Deze liet ook tientallen brieven van Thijm aan zijn intimus, de Limburgse priester W. Everts verdwijnen. Zo zijn ook de honderden brieven van Van Deyssels vrouw aan haar schoonouders, de