Biografie Bulletin. Jaargang 5
(1995)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
De biografie als beeld van een periode
| |
[pagina 57]
| |
deze bewondering voor sommigen te ‘realistisch’. Critici die de literaire kracht van de roman konden waarderen zonder een waardeoordeel over de inhoud te geven, waren Victor van Vriesland en Simon Vestdijk. Bij anderen speelde de inhoud een doorslaggevende rol, al beoordeelden ze de literaire vorm ook negatief. Dit waren Dirk Coster, A.M. de Jong en Garmt Stuiveling. De laatste wilde de roman het liefst doodzwijgen, De Jong noemde de inhoud van de roman verwerpelijk en Coster omschreef het systeem van Bint als een soort nazi-systeem en vroeg zich af of het Derde Rijk toch sneller dichterbij kwam dan hij had verwacht. Menno ter Braak zag zich voor een dilemma geplaatst: hij waardeerde de literaire kracht van de roman maar koos ervoor de inhoud zo te interpreteren, dat Bints systeem - en niet alleen Bint zelf - ten onder ging aan de zelfmoord. In een brief aan zijn vriend E. du Perron, die zich had afgevraagd wat Ter Braak in vredesnaam in deze auteur en in deze roman zag, gebruikte hij het argument dat de auteur zich distantieerde van zijn hoofdpersoon. Tenminste, daar ging hij van uit, anders ‘was het een fascistisch brochuretje geworden’Ga naar eind1. Een onjuiste interpretatie van de roman en een onjuiste interpretatie van de bedoelingen van de auteur, maar wél een uitweg uit Ter Braaks dilemma. De bekende pedagoog Ph. Kohnstamm merkte in jaargang 1935 van het tijdschrift Paedagogische Studiën naar aanleiding van Bint terecht op dat de literaire kritiek de kern van het verhaal uit het oog verloor, namelijk dat het systeem van Bint bleef voortbestaan na diens vertrek. Hij had een andere oplossing dan Ter Braak uit het dilemma ‘stilistische kwaliteit versus verwerpelijke inhoud’ en hoopte maar dat Bint gelezen zou worden als een waarschuwing voor wat komen ging. Bordewijk zelf maakte het zijn verdedigers niet gemakkelijk, omdat hij zich in een interview voor een schoolkrantGa naar eind2 in april 1935 achter de pedagogische opvattingen van zijn hoofdpersoon had geschaard: ‘de leraar moet despoot zijn’. Dit interview gaf hij op een moment dat hij nog in zalige onwetendheid van de komende beschuldigingen verkeerdeGa naar eind3 en slechts de waarderende recensies van Van Vriesland en Ter Braak had gelezen. Gezien de steun die hij aan de opvattingen van zijn hoofdpersoon had gegeven, stond hij niet zo sterk, toen hij later in zijn verdedigingGa naar eind4 tegen de aantijgingen van Coster en de Jong hun simpele vereenzelviging van de auteur en zijn hoofdpersoon belachelijk maakte. Hij wilde niet dat de opvattingen van de auteur gelijkgesteld werden met die van zijn romanpersonages, maar weigerde zich anderzijds van zijn hoofdpersoon te distantiëren. Daarom betrok hij het geweten van Bint in de discussie. Aanvankelijk, in het interview van april, beweerde hij dat Bint persoonlijk had gefaald. In zijn verdediging acht maanden later wees hij met nadruk op het geweten van Bint. Hij herhaalde niet de in het interview naar voren gebrachte opvatting, dat literatuur geen maatschappelijke, politieke of morele strekking heeft. Het was hem intussen duidelijk geworden dat - ook al begreep hij niet helemaal waarom - zijn roman een rol speelde in een discussie, niet alleen over pedagogiek, maar ook over politiek en moraal. Herhaling van zijn pedagogische opvattingen leek niet verstandig, in een politieke discussie wilde hij zich niet mengen, dus als tegenargument bleef slechts een moreel argument over (Bints geweten).
* * *
Deze affaire toonde Bordewijk en de andere medespelers in hun worsteling met | |
[pagina 58]
| |
de moeilijke combinatie literatuur en politiek. De kunstenaar in Bordewijk had een bewonderd autoritair systeem tot in zijn uiterste konsekwentie - de ‘vuile handen’ - beschreven en had daarbij meer gedurfd dan de burger in hem, die schrok van de reacties die zijn roman opriep. Van de critici namen Dirk Coster en A.M. de Jong een duidelijk politiek standpunt in en beoordeelden vanuit dat standpunt Bint, maar zij behoorden tot de betrekkelijk weinigen die begin jaren dertig het karakter van het nazisme onderkenden en stelling tegen deze beweging wilden nemen. Daarentegen veroorloofden Van Vriesland en Vestdijk zich de luxe van een puur literaire benadering. Het meest interessant waren het standpunt en de aarzelingen achteraf van Ter Braak, een intellectueel in de klassieke betekenis van het woord die gevoel voor literaire kwaliteit paarde aan politiek engagement. Ook hij had geen oplossing voor het dilemma waar Bint hem voor plaatste. Maar hij behoorde tot dat denkende deel der natie dat zich, zij het met grote tegenzin, daadwerkelijk met politiek ging bezighouden. Zelfs Du Perron zei in september 1936 nog, dat hij zich het liefst zo ver mogelijk zou willen houden van alle politiek. Zijn conclusie was: ‘Maar het lijkt me in de huidige constellatie onmogelijk geen anti-fascist te zijn’Ga naar eind5. Nu kwam lang niet iedereen tot een dergelijke vorm van politiek engagement. Mijn ‘held’ - Bordewijk - was weliswaar een groot schrijver, maar speelde in deze affaire geen heldenrol. Hij was echter ook geen anti-held, eerder vrij ‘gewoon’ en politiek naïef. Juist door zijn onbegrip en zijn matige verdediging van zichzelf, was hij een figuur die in dit debat meer object dan deelnemer was. Hij vormde als het ware een grijs middelpunt van een kleurrijke politiek-literaire discussie. |
|