Kritisch respect
Léon Hanssen
De biografie heeft voor mij in de eerste plaats een opwekkende en horizonverleggende waarde.
Mijn fascinatie voor de individuele, menselijke dimensie van geschiedenis gaat ongetwijfeld terug op de eindeloze (autobiografische) verhalen die mijn grootvader mij als kind vertelde. Ik was geloof ik, mede door een lichte vorm van bronchitis, een ietwat in zichzelf gekeerd jongetje (al wordt dat vriendelijk ontkend door de mensen die me van toen kennen). De wederwaardigheden van mijn opa lagen ver, ver, buiten mijn gezichtsveld, maar ze trokken mij uit mijzelf, uit de trechter waarin ik vastzat. Ik wist dat ik, om mijn voornaam te verdienen (die eigenlijk de naam van mijn grootvader was) moest groeien en veranderen: een ander worden dan wie ik was.
De verhalen van mijn grootvader hadden iets van het geïdealiseerde oertype dat ik in ieder biografisch portret of essay zou willen terugvinden. Ik vond iets van deze heimelijke aansporing, deze pedagogische prikkel, deze manende bewondering, in het klassieke Schopenhauer als Erzieher van Nietzsche, in Antonin Artauds hekelschrift: Van Gogh. Le suicidé de la société en in Peter Weiss' gedenkwaardige lofprijzing van Strindberg (‘Gegen die Gesetze der Normalität’, gepubliceerd in het tijdschrift Akzente, 1962), maar ik ontdekte het evenzeer in het levensportret-zonderwoorden Mag het iets meer zijn? (1993) van de onvergetelijke en diepbetreurde sieraadmaakster Marion Herbst en in het tastende essay van Octavio Paz over Fernando Pessoa: Het onbekende zelf,- en met deze laatste titel ben ik beland bij een welhaast anti-biografisch geschrift (‘Dichters hebben geen biografie’).
Mijn grootvaders houding getuigde van veel respect, kritisch respect, voor het menselijke. In de toenadering tot een ander, vond hij, moet je altijd proberen eerst naar het appel van het vreemde te luisteren. Het is meestal een verrijking. Laat de openheid intact, anders zal het appel verklinken. Zo bleef hijzelf voor mij in laatste instantie ook altijd een raadsel, een gestalte naar wiens diepste roerselen ik steeds zal blijven gissen. (Dit gissen heet, heb ik later ook door andere ervaringen begrepen, met een ander woord: liefde.) Het was dezelfde ondoorgrondelijkheid die uit de kracht en tegelijk de breekbaarheid van zijn kromgetrokken vingers sprak, die alleen de begrafenisondernemer na zijn dood nog recht wist te buigen. Zijn stem die eens klonk, zal nooit meer zo klinken. Zij is zacht en hees geworden, bijna onhoorbaar, en moet door de nakomeling worden aangevuld met een ander geluid. (Maar vaak is het minstens zo goed en tactvol te zwijgen).
Over de Russin Lou von Salomé schreef Friedrich Nietzsche dat hij voor een persoon als zij een reis om de wereld zou maken. Een biografie is zo'n reis. Wanneer je de gezochte persoon na lang zoeken eindelijk denkt te ontmoeten, blijkt plotseling dat hij zich omdraait en wegstapt. Je krijgt maar een glimp van hem te zien. Een biografie wordt gedreven door verlangen en is getekend door deceptie. De Amerikaan Rudolph Binion schreef een biografie van Lou (Frau Lou. Nietzsche's Wayward Disciple) waaruit een dusdanige drift tot dooranalyseren tot-drie-cijfers-achter-de-komma spreekt, dat de biograaf er zelf ongetwijfeld me-