| |
| |
| |
Hans Andreus, een gekweld dichter
Joke Linders in gesprek met Jan van der Vegt
De biograaf van Hans Andreus, Jan van der Vegt (1935) woonde net als zijn onderwerp enige tijd in Scheveningen. In 1940 verhuisde hij naar Groningen waar hij de lagere school bezocht, de HBS, en MO-Nederlands studeerde. Op achtentwintig jarige leeftijd ging hij lesgeven aan een school in Zaandam, waar hij tot aan zijn vervroegde afscheid in 1990 is gebleven. Anders dan Andreus is Van der Vegt bijzonder honkvast. Hij woont nu al vijfentwintig jaar in Heiloo en heeft samen met zijn vrouw Engelien Boeser (1939) twaalf jaar aan een biografie van Hans Andreus (1926-1977) gewerkt. De ruim vijfhonderd pagina's tellende biografie kwam tot stand op een meer dan dertig jaar oude schrijfmachine. ‘Ik zou niet anders kunnen. Alleen in dat tempo komt het verhaal. Maar ik begin tot een uniek soort te behoren en mijn uitgever, Wim Hazeu, zou je zeer dankbaar zijn als je me tot modernere hulpmiddelen kon bekeren.’
Van der Vegt publiceerde eerder reisboeken over Ierland en Schotland, maar ook novelles en romans: Aan de rand van de zee, Naar Ierland varen, Mist, Storm, Vlek in het meer en Een roemloos einde. Hij doet daar bescheiden over. ‘Ach ja. Ik ben veel naar Ierland geweest en naar de Hebriden. Ik heb ook een grote bibliotheek op dat gebied. Dat heeft zich geleidelijk zo ontwikkeld. Ik heb altijd iets met boeken en schrijven gehad. Van alles wat me interesseerde wilde ik een boek maken. Ik las veel, heel veel, ook geologie en biologie. In het christelijk gereformeerde milieu waarin ik opgroeide werd nu eenmaal veel gelezen, ook in Het Boek natuurlijk,’
De omslag naar literatuur kwam ergens in de vierde klas van de HBS, toen hij Nederlands had van Albert Sassen, een leraar die zeer begeesterd kon spreken over moderne literatuur. ‘In de klas las hij gedichten voor van Hans Andreus die net in Podium waren verschenen. Soms mocht ik zo'n nummer lenen en kon ik de gedichten thuis nog eens lezen. Het enthousiasme van deze man heeft me zeker beïnvloed.’
| |
Je interesse voor Andreus dateert dus uit je middelbare schooltijd?
‘Ja, en hij begint in feite bij Roland Holst. Diens gedichten stonden en staan, tiet als die van Andreus, Hendrik de Vries en anderen, in mijn ziel gekerfd. Daarom heb ik mijn studie Nederlands afgerond met een scriptie over de verhouding Roland Holst en Yeats. Daarvoor moest ik toen een heleboel over Yeats en andere Ierse schrijvers lezen, Dok biografieën. Zelf een biografie schrijven is dan het meest logische vervolg op zo'n levenslange bewondering. De biografie van Andreus is daar op een grappige wijze tussendoor gekomen. Toen we in 1982 aan de uitgave van de gezamenlijke gedichten van Andreus werkten, besloot ik voor een Bzzlletin-nummer over Andreus het biografische irtikel op me te nemen. Die hele materie bleek zo fascinerend dat ik het plan opvatte eerst, bij wijze van vingeroefening, een biografie van Andreus te maken. Maar dat is heel anders uitgepakt. Ik had natuurlijk geen idee wat er allemaal te voorschijn zou komen.’
| |
| |
Hans Andreus (foto: Nico van der Stam)
| |
| |
| |
Stond je een bepaald model of ideaal voor ogen bij het schrijven van deze biografie?
‘Nee, ik denk dat alle kenmerken van dit boek terug te voeren zijn op het onderwerp zelf. Een biografie ontleent haar karakter meestal aan haar onderwerp. Zo zal mijn Roland Holst-biografie ongetwijfeld anders worden dan deze Andreus-biografie, al weet ik nog niet hoe dat anders eruit zal zien.
Het enige wat van te voren vast stond was dat ik ruime aandacht aan zijn werk zou besteden. Mijn aarzeling over het hanteren van een volstrekte chronologie dan wel een soort kapstok maken waaraan de rest zou worden opgehangen heeft alles met Andreus te maken.
Ik ben nu eenmaal geïnteresseerd in de samenhang tussen het poëtische en beeldende in iemands werk en dat wat er in zijn leven gebeurt. Goede romanciers, maar vooral dichters geven veel van zichzelf bloot. De een meer dan de ander, maar bij een dichter als Andreus is die verbinding heel duidelijk. Ik zie wel iets in de stelling dat in elk literair oeuvre een autobiografie schuilt. In het tussengebied tussen werkelijkheid en werk ligt het spel van de biografie, want de biografie is op een bepaald niveau een spel. Een spel dat alles te maken heeft met het zoeken naar de auteur. In welke mate zit een auteur in zijn werk?’
| |
In de biografie van Andreus speel je dat spel met name in het eerste hoofdstuk. Daar portretteer je hem als iemand die zich herkent in de fluitspeler, de dichtertroubadour die hij altijd heeft willen zijn. Vervolgens definieer je Denise en Uit het jeugdige leven van Melchior Blovoet als autobiografisch en bouw je je betoog op met citaten uit het werk.
‘Ik zie het werk als het voornaamste levensfeit van een schrijver. Je kunt toch moeilijk een schrijversbiografie maken en het dan niet over zijn werk hebben. Al kun je het werk alleen als bron van informatie gebruiken als je langs andere wegen zeker weet dat het autobiografische mededelingen zijn.’
‘Het beginhoofdstuk vormde een van de grootste compositieproblemen. Ik heb het geschreven, geschrapt, toch weer toegevoegd, opnieuw geschrapt en tenslotte laten staan. Ik kon maar niet besluiten of ik de verhalen over Denise en Blovoet eerst moest behandelen of op het moment dat ze eigenlijk geschreven zijn. Maar dat Blovoet-verhaal bleek na onderzoek zoveel feitelijke informatie te bevatten dat het zonde was om het niet te gebruiken. Neem die introductie van Benjamin Visser. Toen ik diens zuster liet lezen hoe Andreus die man beschrijft, bevestigde zij spontaan dat het hem ten voeten uit was, tot in de kleinste details. Wat zal ik dan moeilijk doen en zelf met een onbeholpen beschrijving komen van iemand die door Hans Andreus zo prachtig plastisch is getekend? Zo ben ik ertoe gekomen het hoofdstuk “Leven door de pen” als een kapstok voor het hele verhaal te gebruiken.’
| |
Zie je een biografie vooral als een ordening van feiten of als een interpretatie van iemands leven?
‘Voor de biografie van Andreus heb ik in de eerste plaats feiten verzameld; de betekenis daarvan blijkt uit de ordening van die feiten. Ik heb de invloeden willen inventariseren die op hem ingewerkt hebben, die hem gemaakt hebben tot de mens en de schrijver die hij was. Alleen de familiegeschiedenis al was behoorlijk gecompliceerd. Neem nu die verschillende vaderfiguren: Johan van der Zant, de man die hem zijn naam gaf, Benjamin Visser, oom en huisvriend die Andreus misschien of hoogstwaarschijnlijk heeft verwekt en Max de Jong, de stiefvader die hem heeft opgevoed. Maar ook de
| |
| |
ongewenstheid van zijn komst, de mislukte abortuspoging van zijn moeder, de moeizame bevalling, dat bleken allemaal traumatische ervaringen te zijn. En dan al die vrouwen in zijn leven, zijn jammerlijke stap in de oorlog en zijn steeds opduikende neurose. Dat moest ik eerst allemaal nauwkeurig reconstrueren; uiteindelijk kan dat heel ontmythologiserend werken.’
| |
Dat geloof ik graag. Als ik deze biografie vijfentwintig jaar geleden had gelezen, zou ik zijn Lachende Valentijn nooit op het geboortekaartje van onze jongste dochter hebben laten drukken. Zoveel tobberij geef je een kind niet mee aan het begin van haar leven.
‘Ja, Andreus is erg gekweld geweest. Maar hij was geen tobber! Hij was iemand die verschrikkelijk veel tegen had, maar toch overeind is gebleven. Hij is onder de meest ongustige omstandigheden ter wereld gekomen en kind geweest. Er was weinig veiligheid in zijn leven: een psychisch labiele moeder met een maniakale verhuisdrang, de driftbuien van zijn stiefvader. En toch probeerde hij het steeds weer. En als hij dan de zoveelste crisis heeft bedwongen en veel rustiger begint te worden, wordt hij geveld door botkanker. Dat is toch tragisch.’
| |
Is je beeld van Andreus en je bewondering voor zijn werk erg aangetast door het schrijven van deze biografie?
‘Nee. Ik kende hem al een beetje. Al had ik niet verwacht dat hij zo tragisch zou zijn. Dat kwam natuurlijk doordat ik hem niet goed genoeg kende. Zelf heeft hij in 1959 tegen H.U. Jessurun d'Oliveira gezegd: “My life consists of sitting behind a typewriter, talking to people and living with my wife - what can you teil about that? There's no story in the important things.” Wie De sonnettten van de kleine waanzin leest, krijgt weliswaar het gevoel diep in het huis van de dichter door te dringen, het ene vertrek na het andere, maar als biograaf doe je nog meer deuren open en kom je in totaal nieuwe ruimtes. Het werk wordt er groter, ruimer van. 't Is niet zo dat je de biografie nodig hebt om het werk te begrijpen, maar het voegt er wel iets aan toe. Misschien dat ik over een tijdje nog eens wat dieper op die sonnetten in zal gaan, een grondige interpretatie of een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis. Ik heb daar nog veel materiaal over dat ik niet heb willen en kunnen gebruiken. Dat zou een puist geworden zijn, een doorbreking van de verhaallijn. En dat wilde ik niet. Zo is er ook veel meer te zeggen over De taal der dieren dat veel namen en verwijzingen bevat. Door die te verklaren of toe te lichten zou je een soort readers guide krijgen. Maar een biografie is in de eerste plaats een verhaal, waarvan de verhaallijn niet teveel verstoord mag worden.
Aan de ene kant heb je de feiten over de dichter en zijn werk, aan de andere kant staat het ideaal van een verhaal waarin alles echt gebeurd is. Daar heb ik een evenwicht tussen proberen te vinden, al heb ik me niet zo beziggehouden met de ideale vertellerspositie. Wel met de vraag wat wel en wat niet vertellen. Hoe bouw je dat verhaal op? Waar begin je en waar leg je de nadruk op?’
| |
Je bent niet of nauwelijks becommentariërend aanwezig. Aanvankelijk verschuil je je zelfs achter allerlei modaliteiten.
‘En dat terwijl ik er al zo veel heb geschrapt! De stelligheid van waaruit je schrijft, heeft uiteraard veel te maken met wat je weet. Hoe meer je weet, hoe meer je met zekerheid durft te vertellen. En alhoewel ik heel veel heb onderzocht, is er nog veel onduidelijk gebleven. Bij een roman kun je die dingen zelf invul-
| |
| |
Jan van der Vegt, 1994
len; in een biografie moet je je aan de feiten houden. Maar ik heb wel verbindingen gelegd, vind ik. Tussen de volslagen liefdeloze opvoeding door een moeder die voortdurend duidelijk maakt hoe ongewenst hij was en zijn keuze in de oorlog als zeventienjarige dienst te nemen bij het vrijwilligerslegioen Nederland dat samen met de Duitsers het bolsjewisme wilde bestrijden. Dat was toch in de eerste plaats een vlucht of een protest en niet zozeer een bewuste politieke keuze. Dat het legioen in de Waffen-SS zou worden opgenomen, heeft Andreus niet kunnen vermoeden. Die hele geschiedenis is een bijzonder traumatische ervaring voor hem geweest, vooral achteraf. Die heeft hem mede bepaald. Die heeft de omgang met zijn ik, waar hij het altijd over heeft, verstoord.’
‘Zijn jeugd daarentegen heb ik tamelijk kaal neergezet, omdat ik maar weinig wist. Ondanks uitvoerige speurtochten is het me niet gelukt de lagere schooljongen Johan van der Zant terug te vinden. Terwijl er toch mensen moeten zijn die in Scheveningen bij hem in de klas hebben gezeten.
Uiteindelijk heb ik maar één mevrouw gesproken die zich hem herinnert. Verder moest ik het doen met wat hij in zijn Aantekeningen over zijn jeugd vermeldt. Daar moet je uiteraard voorzichtig mee zijn, want dat zijn herinneringen achteraf. Dat ik nog iets over meester Kuipers heb weten te achterhalen, berust op puur toeval. Na zijn overlijden is diens hele persoonlijke archief op een rommelmarkt opgekocht door de gemeentearchivaris van Scheveningen. Een artikel in de Scheveningse Courant leverde weinig op en datzelfde geldt voor het programma klasgenoten van Kees Brusse die dezelfde lagere school bezocht heeft als Andreus. Van de makers van dat programma kreeg ik een lijst met namen. Die heb ik allemaal aangeschreven of gebeld, maar niemand kon zich een Johan van der Zant of Johan de Jong herinneren. Hij moet dus een onopvallend jongetje geweest zijn. Wat wil je als je twee verschillende namen draagt en steeds van adres verandert. Wie weinig weet, moet heel voorzichtig en terughoudend zijn met het inkleuren van de feiten en gebeurtenissen. Je mag niet fantaseren, vind ik.’
| |
Enthousiast onthult Van der Vegt hoe hij langs toevallige weg soms meer gevonden heeft dan via gericht onderzoek.
‘Zo vertelde ik in een 4 Havoklas, toch niet het niveau onderwijs waar je veel poëzie kwijt kan en zeker niet over de Vijftigers, over Lucebert en Andreus. Komt er na de les een jongen naar me toe die zegt: “Mijn moeder heeft die mannen vroeger gekend. Ze heeft daar allerlei gedichten en tekeningen van.” Zijn moeder bleek de vrouw te zijn die aan het begin van de oorlog het vriendinnetje van Lucebert was. Haar vriendin, Corrie, was een van Hans liefjes geweest. Lucebert, Andreus en Wim Kraaykamp hadden voor haar verjaardag een album met gedichten en tekeningen gemaakt. Dat
| |
| |
was natuurlijk een prachtig document; het leverde bovendien een nieuw spoor op.
Iets dergelijks overkwam me op Elba. Mijn vrouw en ik gingen er heen, omdat we wilden zien en ervaren hoe het daar was. Tenslotte heeft Andreus er lange tijd gewoond. Wie schetst onze verbazing toen we er iemand tegenkwamen die Hans had meegemaakt. Dat geeft aan hoe belangrijk het is om je onderwerp nauwkeurig te volgen en met eigen ogen te gaan zien wat je onderwerp gezien heeft. Ook getuigen zijn belangrijk, al moet je de betekenis van wat zij kunnen vertellen niet overschatten. Want de herinnering van mensen is vaak weinig precies. Lucebert bij voorbeeld was buitengewoon zwijgzaam. Hij wist niet veel meer. Van dat album kon hij zich niets herinneren. En Vinkenoog zit wel vol verhalen, maar je moet niet vergeten dat mensen vaak dingen door elkaar halen of niet meer in de tijd kunnen plaatsen.
Als ik nog langer had gezocht, had ik misschien nog meer documenten en brieven gevonden. Want Andreus was een verwoed brievenschrijver. En die brieven hadden nog meer kunnen onthullen of invullen. Maar er komt een punt dat je af moet ronden. Het Fonds voor de Letteren had gehoopt dat de biografie al veel eerder klaar zou zijn. Een geluk overigens dat dat niet het geval was, want Odile Liénard heb ik pas najaren geduldig zoeken en afwachten gevonden.’
‘Ik wilde een biografie die al werkend uit de feiten te voorschijn komt. Zo'n biografie maakt het de lezers mogelijk hun eigen Andreus te vinden. Ik ben heel sceptisch over emotionele vereenzelviging met je onderwerp. Natuurlijk moet je de plaatsen bezoeken die hij bezocht, de boeken lezen die hij las. En natuurlijk moet je proberen de dingen vanuit zijn perspectief te zien, maar dat is een verstandelijk proces. Als je je teveel vereenzelvigt, ga je je eigen problemen in je onderwerp terugvinden of zelfs zoeken en dat lijkt me onjuist. En dan mag je gerust bepaalde emoties herkennen, maar dat is iets anders dan vereenzelvigen. Ik heb me nooit boos gemaakt of opgewonden over wat Andreus deed. Ik moest hooguit glimlachen over zijn poses. Ik ben tegen morele oordelen.’
| |
Van der Vegt kan zich niet beklagen over tegenwerking van de kant van de verschillende vrouwen. Jos Kroon die van 1947 tot 1951 met Andreus bevriend was, heeft vanuit Amerika geduldig en minutieus alle vragen beantwoord die Van der Vegt haar voorlegde. Dat maakte het onnodig om voor een nader gesprek naar de Verenigde Staten af te reizen. Odile Liénard die van 1951 tot 1955 het leven van Andreus deelde, was bijzonder openhartig en gaf hem alle brieven die Andreus haar vanuit de kliniek in Den Haag geschreven had. Ook van Ina Bouman, Andreus' eerste echtgenote, en Lukie Paulides, zijn laatste, kreeg hij alle medewerking, maar voor ieder van deze vier vrouwen geldt dat ze alleen informatie hadden over de jaren dat ze Andreus van nabij hadden meegemaakt.
‘Andreus was zeer terughoudend met het vertellen van verhalen over zichzelf of over zijn verleden. Hij heeft zich steeds beperkt tot enkele anecdotes. En dat brengt je op de vraag wie was die man? Wie is hij geweest voor de verschillende mensen die hem hebben gekend? Hoe groot is de kans dat mijn beeld van hem dat van zijn intimi benadert? Dat hoop je, maar je weet het niet. Zou het een biograaf ooit lukken zijn onderwerp zo te vangen dat mensen die hem van nabij hebben meegemaakt, hem precies herkennen? Mijn beeld van de Hans Andreus met Odile, de Hans Andreus met Ina en die met Lukie is mede bepaald door wat zij konden en wilden vertellen.
| |
| |
In dit geval hebben verschillende mensen een verschillende Hans Andreus gekend. Hij had iets veranderlijks. Daarom heb ik even met de gedachte gespeeld het boek te beginnen met de mythe van Proteus. Rodenko zei al dat Andreus steeds in een andere huid kroop, maar uiteindelijk heb ik dat toch te nadrukkelijk gevonden, te veel richting gevend.’
| |
Was Hans Andreus een rokkenjager?
‘Niet van het type Roland Holst. Wel in de zin dat hij zijn hele leven op zoek is geweest naar die Ene. Hans had van kind af aan grote sexuele energie. Het voedde hem. Hij was er vroeg bij, hij was altijd op zoek naar die Ene en naar The Real Thing, een erotische mythe. Eerst was dat Odile, maar die relatie liep stuk op Hans zijn psychische storingen. Het voortdurende gedonder rond de abortussen van Odile zullen daar misschien een rol in hebben gespeeld. Die moeten hem herinnerd hebben aan zijn eigen ongewenstheid. Maar een schuldige voor het mislukken van die relatie is zeker niet aan te wijzen. Andreus was volkomen in de war en dat maakte het voor Odile op den duur onmogelijk. Ze praat nog altijd zeer betrokken over hem.
Na 1955 heeft hij een tijdje gerommeld en had hij soms meer vriendinnen tegelijkertijd totdat hij in 1957 Ina ontmoette. Zij was opnieuw die Ene. Met haar beleefde hij een ongebreideld erotisch geluk. Zij gaf hem ook het kind waar hij naar verlangde. Dat juist zijn eerstgeborene aan het syndroom van Down leed heeft hij als een mythische straf ervaren. Vanuit zijn hang naar de mystiek en de esthetiek van de katholieke rite, heeft Andreus toen nog enige tijd overwogen tot de Katholieke Kerk toe te treden, ook al had hij grote bezwaren tegen de seksuele moraal van de RK kerk. Ina was eventueel bereid met hem mee te doen, maar uiteindelijk hebben ze de stap niet gewaagd. Ze waren definitief van elkaar vervreemd geraakt. Kort voor de geboorte van hun tweede kind, Arjen Guido, is de scheiding op 13 april 1961 met wederzijds goedkeuring uitgesproken.
Voor Andreus brak toen een nieuwe periode van zwerven, zoeken en scharrelen aan waarin vrij spoedig plaats kwam voor Lukie Paulides, een intelligente friezin met een noordelijk vermogen tot relativeren. Bij Lukie kreeg hij weinig kans voor mythologiseren, ook omdat daar een gezin begon te ontstaan (twee zonen en later een dochter). Daardoor is het misschien wel een geslaagd huwelijk geworden. Lukie heeft ervoor gezorgd dat hij kon overleven. Zij respecteerde zijn werk, maar bemoeide zich er niet mee. Ze liet hem met rust, ook als hij zijn depressieve buien had. Ze had een soort wijsheid in haar omgang met hem en dat had veel te maken met haar friese nuchtere aard.
Ik geloof dat ik zijn opstelling ten aanzien van vrouwen, dat eeuwige zoeken, wel begrijp. Hij zocht iets, iets onmogelijks. Zelf beweerde hij altijd dat hij op zoek was naar zijn zuster, de andere helft van de tweeling die bij de abortuspoging van zijn moeder verloren zou zijn gegaan. Dat was zijn obsessie. Ik geloof dat dat zijn drijfveer was, ook omdat hij op een buitengewoon bewuste en rationele manier die prenatale psychoanalyse heeft, nee niet ondergaan, maar bijna overgenomen. Hij voelde zich veilig bij de verklaring dat hij al voor zijn geboorte aan traumatische ervaringen had blootgestaan. Hij is er zich naar gaan gedragen. Het is een fase geweest waar hij door heen moest en die een rol heeft gespeeld in zijn genezingsproces.’
| |
| |
Hans Andreus, 1974 (foto: Ernst Niewenhuis)
| |
Was Andreus wel de vader die hij zelf altijd had willen hebben?
‘Dat valt moeilijk te zeggen. Hij had het eigenlijk te druk om zich veel met hen bezig te houden. Voor de zoon van Ina was hij een soort verre oom die hij nooit heeft gekend. De dochter van Lukie, Carry Anne was nog klein toen hij stierf. Zijn twee andere zoons bewaren goede herinneringen aan hun vader. Al vertelden ze me wel dat altijd zat te schrijven. Andreus heeft zich zeker betrokken gevoeld bij zijn kinderen, maar op afstand. Afstandelijke betrokkenheid of betrokken afstandelijkheid. De kinderen vonden het heel vanzelfsprekend dat hun vader zo intensief bezig was. Het heeft hen hooguit verbaasd dat hij nooit iets over de oorlog wilde vertellen. Maar dat was veel te moeilijk voor hem. Die hele periode heeft hij nooit verwerkt. Hij zat veel op zijn kamer, moest hard werken om geld te verdienen. Natuurlijk wilde hij wel dat zijn kinderen levenslustig en plezierig opgroeiden, maar dat betekende niet dat hij zich voortdurend met hen bemoeide. Zijn houding als vader is niet of nauwelijks bepaald door wat hij zelf als kind had willen hebben.
Net als zijn moeder is Andreus vaak verhuisd, terwijl hij daar een enorme hekel aan had, maar anders dan bij zijn moeder was daar meestal een praktische reden voor.’
| |
Ben je in al die jaren meer of minder van Andreus gaan houden?
‘Je bedoelt van het werk van Andreus? Eerder meer dan minder, al was het maar omdat ik er zo vaak doorheen ben gegaan en het me bleef boeien. Ik kon er steeds iets nieuws in ontdekken. Er vielen dingen op die ik eerder niet had gezien.
Ik vind dat een biograaf terughoudend moet zijn met oordelen. Ik had daar van te voren ook geen illusies over. Ik heb hem persoonlijk gekend, vond hem aardig en was hooguit benieuwd naar wat ik over hem te weten zou komen. Wel heb ik door het schrijven van de biografie veel sympathie voor hem gekregen.
Van zijn “faux pas” tijdens de oorlog wist ik gelukkig al voordat ik aan de biografie
| |
| |
begon. Maar dat verhaal was aanvankelijk zo vaag dat ik me lange tijd heb afgevraagd of het wel waar was, of Andreus het niet zwarter afschilderde dan nodig was, of het een soort negatieve mythe was. Er was toch geen sprake van een bewust verkeerde keuze, eerder een verdrietige en tragische zaak die aantoont hoe gekweld hij is geweest.
Wel heb ik veel moeite gehad met die prenatale psychologie. Aanvankelijk wist ik niet hoe ik daar mee om moest gaan. Die is gebaseerd op de gedachte dat ervaringen in het prenatale stadium beslissend zijn voor een mens. Zelfs vakmensen weten daar geen raad meer mee. 't Was overigens puur toeval dat hij onder behandeling van Lietaert Peerbolte kwam. Er is geen enkele aanwijzing dat hij bewust voor die vorm van therapie had gekozen. Maar het valt niet te ontkennen dat die man hem heeft gered. Niet dat hij het type was dat uit wanhoop zelfmoord pleegt, maar hij zat behoorlijk dicht tegen zelfvernietiging aan toen hij in de laatste jaren met Odile depressief raakte en tenslotte bij Peerbolte kwam. Die man heeft hem voor veel erger behoed, ook al vindt men die prenatale psychoanalyse nu volstrekt ongeloofwaardig.’
| |
Je hebt de biografie een neutrale titel gegeven: Hans Andreus, Biografie. Was een vertellende titel niet meer op zijn plaats geweest?
‘Daar heb ik wel over gedacht, maar uiteindelijk is dat een beetje onpraktisch. Aan deze titel kan iedereen zien wat het is. Als ik een eerder boekje over Andreus niet Dichter bij 't licht had genoemd, had ik die titel misschien wel overwogen, maar nu was dat uitgesloten.’
| |
Achterin het boek staat een lijst met levensfeiten. Vormen die de basis voor je onderzoek?
‘De oorspronkelijke lijst was veel langer. Hij vormde de kapstok om dingen aan op te hangen. Ik heb eerst zoveel mogelijk feiten verzameld en die chronologisch geordend en op fiches vastgelegd. Elke belangrijke datum uit het leven kreeg een fiche waarop de belangrijkste gegevens ingevuld konden worden. Vervolgens heb ik een ordening gemaakt naar persoonlijke contacten en naar verwijzingen in het werk op basis van steeds terugkerende motieven, zoals het tweelingmotief of zijn preoccupatie met vissen en vissers in verband met zijn vermoedelijke vader, Benjamin Visser.
Die werkwijze had ik in aanleg al voor Roland Holst ontwikkeld. Het voordeel is dat je in je eigen materiaal alles terug kunt vinden. Al moet je uiteindelijk wel alles in je hoofd zien te krijgen.
Als het me teveel werd of als ik vastliep, ging ik een tijdje verder aan Roland Holst. Omdat ik toen nog gewoon les moest geven, zat ik soms heel lang achter elkaar en tot diep in de nacht te werken. Nu ik niet meer naar school hoef, is er meer rust en regelmaat.’
| |
De biografie begint op het moment dat Johan van der Zant, op 21 jarige leeftijd het besluit neemt voortaan onder de naam Hans Andreus van de pen te gaan leven. Maar aan die broodschrijverij heb je nu juist de minste aandacht besteed.
‘Dat zijn ook de activiteiten waaraan het minste af te leiden valt. De reclameteksten zijn niet onder zijn eigen naam bewaard gebleven. Daar valt dus niets aan te ontleden. Ook de hoorspelen leverden niet veel persoonlijks op, met uitzondering van “Gedachtenwisselingen” uit 1960. Het was ook moeilijk te achterhalen welke hoorspelen hij geschreven had. Hetzelfde geldt voor zijn kinderboeken. Met zijn uitgever, Rolf van Ulzen van uitgeverij Holland, had hij een contract om twee kinderboeken per jaar te schrijven. Daar kreeg hij
| |
| |
soms hele hoge voorschotten voor. Hij zat er dus aan vast en werkte zich de pleuris om die boeken ook af te leveren. Hij was zeer consciëntieus, overwoog ieder woord en had weinig tijd om met collega's te praten. Er zijn ook weinig sporen over contacten met collega kinderboekenschrijvers. Vanwege promotiedoeleinden en boekenmarkten zal hij wel eens in het gezelschap van collega's zijn geweest maar dat waren toch uitzonderingen. Toen De kikako bekroond werd, is hij bij voorbeeld naar Den Haag gegaan om de prijs in ontvangst te nemen. Ik zeg dus wel het een en ander over zijn carrière als kinderboekenschrijver. Die loopt als een rode draad door de biografie, al geef ik toe dat het een wat dunne draad is.’
Omslag Het Grote Boek van Meester Pompelmoes (1969)
| |
Toch is het wat vreemd dat de teksten van de hoorspelen die na de oorlog geleidelijk een aparte kunstvorm begonnen te vormen, wel in het Verzameld werk worden opgenomen, maar die van de kinderboeken niet.
‘Dat heeft met omvang en rechten te maken. We hadden zijn kindergedichten wel op willen nemen in de Verzamelde poëzie, maar daar voelde de oude Van Ulzen niet voor. Het opnemen van de kinderverhalen was, vanwege de omvang, beslist onuitvoerbaar. Het heeft van meet af aan vastgestaan dat het niet kon. Dat heeft niets met onderwaardering voor het genre te maken. Met het oog op de biografie heb ik al zijn kinderboeken gelezen. Dat leverde soms aardige verbindingen op. Zo zie je Andreus' ideaal van de spontane muzikant terugkeren in Tjirp de krekel. Pompelmoes heeft wel iets van Andreus' schoolmeesterlijke trekjes, terwijl de entourage van De kikako duidelijk die van het Scheveningen van zijn jeugdjaren is. Maar ik heb dat spoor niet expliciet gevolgd, weet daar misschien ook te weinig van. Andreus heeft ook nogal wat klassiekers vertaald: Pinokkio, Alice in Wonderland, De sprookjes van Andersen, Shakespeare. Jammer dat daar in het nieuwe kinderboekenmuseum in Den Haag geen spoor van te vinden is. Er moeten toch allerlei kinderboekenschrijvers zijn die Andreus ontmoet hebben.’
| |
Was het typerend voor de schrijvers van Andreus' generatie dat ze zich op zo'n breed front manifesteerden: krant, radio, tijdschriften, poëzie, proza, vertalingen, kinderboeken?
‘Ja, Ze probeerden bijna allemaal geld te verdienen met werk dat hen niet stoorde in hun creatieve bezigheden. Andreus heeft veel verschillende literaire activiteiten ondernomen om aan de kost te komen. Lucebert is na een periode van
| |
| |
armoede een succesvol schilder geworden. Vinkenoog schnabbelde ook veel. Elburg heeft reclameteksten gemaakt. Je krijgt de indruk dat ze elkaar allerlei dingen toespeelden.’
| |
Wanneer en hoe kon je besluiten dat je tot een afronding moest komen?
‘Zoals gezegd vind ik dat een biografie een min of meer samenhangend verhaal moet zijn. Op een gegeven moment krijg je het gevoel dat er geen dingen meer boven water komen die een heel ander beeld zouden opleveren. Andreus heeft immers geen tijd gehad om een dubbelleven te leiden.
Natuurlijk zijn er nog wel open plekken. Zo zullen we waarschijnlijk nooit precies weten wat er zich in de oorlog heeft voorgedaan. Maar ik heb bijna tweehonderd getuigen gesproken, waarvan sommigen meer dan een keer, en eindeloos veel documenten doorgeploegd. Dat kun je nooit allemaal in één boek krijgen. Alleen wat relevant is voor je verhaal, wat licht werpt op je onderwerp of iets toevoegt, kun je gebruiken. Toch ben je bang dat er heel belangrijke gegevens boven water zullen komen als het boek net uit is. Daarom stel je het afronden steeds maar uit.’
| |
Heb je nog een advies voor beginnende biografen?
Een abonnement nemen op alle telefoon-boeken van Nederland. Dat scheelt veel werk. Zo heb ik de aangetrouwde familie van Benjamin Visser proberen te vinden door alle Leeuwinnen in Nederland uit het telefoonboek te lichten en aan te schrijven met een gefrankeerde envelop voor antwoord. Uit de reacties bleek dat de Leeuwinnen voor een deel joods en voor een deel Surinaams waren.
Verder geloof ik ook dat een biograaf niet al te jong moet zijn en een beetje geleefd moet hebben om zijn onderwerp enigszins te kunnen volgen en begrijpen. Tenslotte is een biografie geen reportage in de journalistieke zin.
Dat geldt ook voor de gesprekken die je moet voeren. Je kunt namelijk niet alles geloven wat die anderen zeggen. Je moet sceptisch zijn, zoveel mogelijk controleren wat je getuigen je vertellen. Sommigen liegen bewust, daar ontwikkel je wel een zintuig voor - en soms is hun liegen relevant -, anderen hebben een selectief geheugen. Een belangrijke stelregel is; hoe meer de biograaf zelf weet, hoe beter hij vraaggesprekken kan voeren. Jouw kennis kan het geheugen van de getuigen activeren. Daarom moet je niet te snel met interviews beginnen. Eerst de bronnen bestuderen, kijken wat je op grond daarvan weet. Vandaar het motto van Nabokov aan het begin van deze biografie: “...don't be too certain of learning the past from the lips of the present”.
En natuurlijk moet je zoveel mogelijk lezen wat je onderwerp heeft gelezen. Andreus was een omnivoor, hij las alles, was geobsedeerd door het tweelingmotief en had de neiging dat geweldig “hinein” te interpreteren. Als Andreus niet zo gegrepen was geweest door het Tibetaanse dodenboek zou ik het nooit gelezen hebben. Nu ik het gedaan heb, snap ik iets meer van zijn mythologie.
Absoluut onmisbaar ten slotte is geduld. Een biograaf moet bereid zijn vele jaren in zijn onderwerp te steken; je mag je niet laten opjagen.’
Jan van der Vegt. Hans Andreus (Baarn, De Prom, 1995) (560 p. f65,-)
|
|