Mijn ideale biografie
H. Brandt Corstius
De eerste biografie die ik las, was Madame Curie door Eve Curie. Dat was in de gelukkige tijd dat ik alle boeken die ik las mooi vond. Het was nog niet tot mij doorgedrongen dat een boek ook wel eens niet mooi kon zijn. Als ik een boek vervelend of onbegrijpelijk vond, dan lag dat vanzelfsprekend aan mij. Ik vond Madame Curie heel spannend, maar ook een beetje gek.
Misschien was Madame Curie niet de eerste biografie die ik las, maar het was wel de eerste keer dat ik bewust een biografie las, dat ik merkte dat het over een echt mens ging (in mijn uitgave waren er foto's bij waarin we Curie met beroemden der toenmalige wereld zien staan). Kees de jongen ging ook over een mens, een jongen die Kees heette, maar het sprak vanzelf dat die jongen verzonnen was, net als Bolke de Beer en Kek de Eskimo. Ik ben nog gaan vragen of Madame Curie echt geleefd had. Dat had ze. Daarmee had ik een nieuw genre boeken ontdekt: de biografie.
Hoeveel biografieën heb ik gelezen? In mijn boekenkast staan er tegen de honderd. Ik denk dat ik er tweehonderd tot driehonderd heb gelezen. Over Conrad en Flaubert ieder toch wel zes. Ik herinner mij van een aantal veel meer dan ik mij van, toch ook zeer gewaardeerde, romans herinner.
Ik ben nu alle Vestdijk-romans aan het herlezen en het schokt me steeds weer hoe weinig ik me van die boeken, zo'n dertig jaar geleden gelezen, nog herinner. Maar bepaalde passages in de biografieën van Ted Morgan over Somerset Maugham, van Richard Ellmann over Oscar Wilde, van Jan Fontijn over Van Eeden, van Boyd over de (jonge) Nabokov, van Paul van 't Veer over de (jonge) Multatuli, van Bastet over Couperus, van Jaap Meijer over Paap en over De Haan, van Hodges over Turing, van Andriesse over Huygens, van Burgess over (het werk van) Lawrence, van Mitford over (de verliefde) Voltaire, staan mij scherper bij dan passages van Maugham, Wilde, Van Eeden, Nabokov, Multatuli, Couperus, Paap, De Haan, Lawrence, Voltaire zelf.
Ik heb hier nu uit mijn hoofd de biografieën opgeschreven die regelmatig door mijn hoofd suizen als ik aan de gebiografeerden denk, en zelfs als ik niet aan ze denk. Er ontbreken er vast een paar die ik straks, als ik dit nummer van het Bulletin lees, met schrik ontdek vergeten te zijn. Dat vergeten zal dan wel een oorzaak hebben.
Ik heb grote bewondering voor de zakelijke, volledige, met distantie geschreven, boeken van Fontijn, Van 't Veer of Boyd. Maar ik heb nog meer bewondering voor de minder objectieve, onvolledige, maar passievolle boeken van Burgess, Meijer of Mitford. Burgess schrijft zogenaamd alleen over de romans van Lawrence, maar je voelt ondertussen hoezeer hij zijn eigen tekortkomingen als romanschrijver inziet. Paap wordt door Meijer als antisemiet getekend - een zeldzaam voorbeeld van een biografie waarin de schrijver de beschrevene absoluut niet sympathiek vindt. Mitford schrijft over liefde.
De twee soorten kennen hun uitersten, waarbij je misschien niet eens meer van biografie kunt spreken. Het type van de volledige, objectieve biografie wordt gekarikaturiseerd door het boek dat H. Visser over S. Vestdijk schreef. Dat is