Biografie Bulletin. Jaargang 4
(1994)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
De romanticus als neuroticus
| |
Stendhal en de ‘stendhaliens’Men neigt ertoe bovenstaande vragen bevestigend te beantwoorden. De ‘stendhaliens’ lijken namelijk alles te hebben gedaan om leven en werk van hun idool te ontsluiten. Wat Stendhals geschriften betreft, hebben zij nog eind jaren zestig, begin jaren zeventig de Oeuvres complètes in vijftig fraaie roodlederen banden heruitgegeven. Kort tevoren verscheen in drie dundruk delen van de Pléiade-reeks zijn correspondentie.Ga naar eind1 Op het leven van Stendhal werden ingangen gemaakt door de publikatie van een Itinéraire, een Calendrier en zelfs van een Petit dictionnaire stendhalien, een biografisch woordenboekje waarin degenen die in het bestaan van de schrijver een rol van betekenis hebben gespeeld, kunnen worden opgezocht. De geschiedenis van zijn literaire werk is gedocumenteerd in L'oeuvre de Stendhal, en voor de iconografie kan men terecht in het Album Stendhal, waarin aan de hand van 463 illustraties een beeld wordt opgeroepen van zijn persoon, leven en werk.Ga naar eind2 Daarnaast zijn er in de ruim anderhalve eeuw die er sinds zijn dood verstreek, zowel in Frankrijk als daarbuiten enkele tientallen biografieën over Stendhal gepubliceerd en werden er aan verscheidene aspecten van zijn leven en werk evenzovele monografieën gewijd: Stendhal en Rousseau, en Napoleon, en Chateaubriand, en Balzac, en Manzoni, en Flaubert, en Proust, Stendhal en Italië, en Engeland, en Duitsland, en België, en Oostenrijk, en de Verenigde Staten, Stendhal en Grenoble, en Parijs, en Milaan, en Triëst, en Rome, Stendhal en de muziek, en de kunst, en de film, en de religie, en de pers, en het geld, en de taal, | |
[pagina 218]
| |
Stendhal, in 1840 geschilderd door J.O. Södermark (Château, Versailles)
| |
[pagina 219]
| |
en de lezer, ja zelfs Stendhal en de nonverbale communicatie... Men kan het inderdaad zo gek niet bedenken of er is wel over geschreven. Dit geldt des te sterker voor de detailstudies in artikelvorm waarvan de belangrijkste sinds 1958 verschijnen in Club Stendhal. Revue internationale d'études stendhaliennes, het driemaandelijks tijdschrift van het genootschap van Stendhal-liefhebbers, waarvan het secretariaat - hoe kan het anders? - gevestigd is in Grenoble. Er is, kortom, genoeg literatuur om een flinke boekenkast te vullen, maar dat moet dan wel een boekenkast met extra plankruimte zijn, want Stendhals leven en werk blijven inspireren tot een gestage stroom van publikaties. | |
Stendhal in psychoanalyseOok in het Nederlands werd er in de loop der jaren over Stendhal geschreven, zij het op zeer bescheiden schaal en vrijwel steeds in de vorm van artikelen die zijn literaire oeuvre tot onderwerp hadden.Ga naar eind3 Het onlangs verschenen werk van Ernst Verbeek, Een innerlijke vaart. Psychologische biografie van StendhalGa naar eind4 vormt hierop om tweeërlei redenen een uitzondering. Het betreft hier namelijk een heus boek, waarin bovendien niet het werk, maar de persoon - of beter: de persoonlijkheid - van Stendhal centraal staat. Wat beweegt iemand om de zoveelste biografie toe te voegen aan de indrukwekkende hoeveelheid literatuur die er reeds over Stendhal bestaat? Is er, om terug te komen op de openingsvraag, nog iets nieuws te melden? Verbeek (1919), oud-hoogleraar psychiatrie aan de Rijksuniversiteit te Gent, dacht van wel. Het had hem namelijk verbaasd dat juist de meest vooraanstaande ‘stendhaliens’ in hun geschriften zo ‘mallotig’ omsprongen met psychologische inzichten. Het deed bij hem de vraag rijzen ‘waarom men toch zo onvoorzichtig kan zijn zich op een terrein te begeven waarvan men de elementaire beginselen niet beheerst’ (1-2). Verbeek stelde zich derhalve tot taak om, na bestudering van Stendhals geschriften en levensfeiten, op grond van zijn vakkennis een samenhangend en wetenschappelijk onderbouwd beeld te construeren van Stendhals persoonlijkheid, teneinde op die manier een beter inzicht te krijgen in diens doen en denken. Stendhal is overigens niet de eerste die aldus bij Verbeek op de divan belandt. Eerder paste hij deze methode met succes toe bij vier andere schrijvers aan wie hij psychologische biografieën - of ‘pathografieën’, zoals hij ze zelf noemt - wijdde, te weten Arthur Rimbaud, Samuel Johnson, Franz Kafka en John Cowper Powys.Ga naar eind5 Voor het boek over Rimbaud - zijn Utrechtse proefschrift uit 1957 - ontving Verbeek in 1959 de door de Arbeiderspers ingestelde Henriëtte Roland Holst-prijs voor biografie. | |
Stendhal als Henri BeyleAlvorens de voornaamste conclusies van Verbeeks boek samen te vatten, is het zinvol nog even in het kort aandacht te besteden aan de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van Stendhal oftewel Henri Beyle, zoals de naam luidde van de man die zich achter dit pseudoniem verschool. Henri Beyle werd op 23 januari 1783 geboren in Grenoble, als zoon van een drukbezette advocaat die weinig tijd had voor hem en zijn twee jongere zusters. Met zijn moeder had Henri daarentegen een zeer innige band. Haar vroege dood in 1790 was een diepingrijpende gebeurtenis in het bestaan van de zevenjarige. Zijn opvoeding werd eerst toevertrouwd aan een ongehuwde tante, met wie hij niet overweg kon, en daarna aan huison- | |
[pagina 220]
| |
Grenoble, Place Grenette, circa 1860. Het met ‘X’ gemerkte pand is het huis Gagnon/Stendhal
derwijzers, met wie hij het al evenmin kon vinden. Op de achtergrond was steeds de vader, streng en gebiedend, aanwezig. Het waren weinig vrolijke jaren voor de jonge Beyle, jaren van eenzaamheid, van zich onbegrepen voelen en van een blijvende opstandigheid tegen iedere vorm van gezag. Die gemoedsstemming had geen nadelige gevolgen voor zijn prestaties op de middelbare school. Integendeel, deze waren van dien aard dat hij op zestienjarige leeftijd in aanmerking kwam voor een studie aan de École polytechnique in Parijs. Van studeren kwam echter weinig. Beyle was dat trouwens ook niet van plan; bovenal wilde hij weg uit Grenoble, weg uit het ouderlijk huis. Het leven in de hoofdstad kon hij echter niet aan. Hij werd ziek, en het zou nog slecht met hem zijn afgelopen als niet de aanverwante familie Daru zich over hem had ontfermd. De Daru's waren rijk en machtig: de beroemdste onder hen, Pierre Daru, was de briljante legerorganisator van Napoleon. Hij bezorgde hem in 1800 een baan op het ministerie van Oorlog en spoedig daarna een officiersrang die hem naar Noord-Italië voerde. Na twee jaar had Beyle genoeg van het soldatenleven en nam hij plotseling ontslag. Van 1802 tot 1805 leefde hij op kosten van zijn vader in Parijs, zijn dagen vullend met lezen, sociaal verkeer en het schrijven van toneelstukken; dit laatste overigens zonder veel succes. In 1806 wist Daru, inmiddels Intendant-Général de la Grande Armée, Beyle opnieuw aan een betrekking in het leger te helpen, ditmaal bij de militaire administratie. Als zodanig verbleef hij twee jaar lang in Brandenburg. Aan het daar gelegen plaatsje Stendal zou Beyle het door een vriend bedachte pseudoniem ‘Stendhal’ ontlenen, dat hij vanaf 1818 zou voeren. Sinds 1808 vervulde hij ver- | |
[pagina 221]
| |
scheidene, steeds belangrijker administratieve functies, zowel binnen als buiten het leger, wat hem in staat stelde een luxueus leventje te leiden. Beyle volgde de Keizer op zijn veldtochten door Europa, inclusief de terugtocht uit Moskou, die hij ternauwernood overleefde. Aan deze jaren vol avontuur, met veel aanzien en een ruim inkomen kwam een abrupt einde met de val van Napoleon in 1814. Niet uit overtuiging - zoals hij later wel voorgaf -, maar omdat de herstelde Bourbon-monarchie hem geen passende betrekking wilde geven, vertrok Beyle naar Milaan. In Italië voelde hij zich geheel thuis: ‘ce pays est d'accord avec mon caractère.’ (92-93) Het leven was hier goedkoper, en zijn relatieve armoede viel er niet op. Deze omstandigheden brachten hem als het ware tot het schrijverschap: hij wilde immers naam maken en wat geld binnenbrengen. In zijn zeven Milanese jaren schreef Beyle boeken over muziek, schilderkunst en reizen. Een onbeantwoorde, obsessionele liefde, alsmede toenemende verdenking bij de autoriteiten dat hij zich schuldig maakte aan spionage, deden hem in 1821 naar Parijs terugkeren. Beyle's financiële positie was inmiddels weinig florissant. Hij slaagde er evenwel in voor een vast jaarlijks inkomen medewerker te worden van een drietal Britse tijdschriften. Tussen 1822 en 1826 zou hij meer dan honderd bijdragen over de meest uiteenlopende onderwerpen leveren. Als broodschrijver kon Beyle zich voortaan aan eigen werk wijden. Zo publiceerde hij in 1823 een biografie van Rossini en in 1827 de roman Armance. In zijn pamflet Racine et Shakespeare uit 1825 keerde hij zich tegen het classicisme en sprak hij zich uit voor een zeer persoonlijke versie van de romantiek, los van iedere stroming of beweging. Het bezorgde hem de bijnaam ‘le hussard du romantisme’. Toen de Juli-revolutie van 1830 een einde maakte aan het gehate Bourbonbewind en de meer liberale ‘Burger-Koning’ Louis-Philippe op de Franse troon bracht, meende Beyle aanspraak te kunnen maken op gunsten van de nieuwe regering. Er bleek voor hem echter niet meer in te zitten dan de post van consul van Frankrijk in Triëst. Aangezien de autoriteiten hier hem nog steeds onaanvaardbaar vonden, kreeg hij na enkele maanden een nieuwe standplaats toegewezen. Van 1831 tot aan zijn dood was hij consul te Civitavecchia in de Pauselijke Staat. Het verblijf in dit saaie havenstadje werd door hem echter steeds vaker onderbroken door langdurige verlofperioden in Rome en Parijs. Ondanks eenzaamheid en isolement waren het jaren van grote creativiteit, waarin Beyle, naast zijn autobiografie Vie de Henry Brulard uit 1836, onder meer zijn drie meesterwerken schreef: Le rouge et le noir in 1830, Lucien Leuwen in 1834 en La Chartreuse de Parme in 1839. Laatstgenoemde roman werd door hem zelfs in zeven weken voltooid. Op 23 maart 1842 overleed hij aan een beroerte, tijdens een ziekteverlof in Parijs. | |
Stendhals oedipus-comlexNaar de mening van psychiater Verbeek is één gebeurtenis allesbepalend geweest voor het leven van Stendhal. Dat was - het zal niemand verbazen - het vroegtijdige overlijden van zijn moeder, toen hij zeven jaar oud was. Het had een verscheurend effect en heeft zijn gehele persoonlijkheid getekend: ‘Tout le bonheur dont j'aurais pu jouir disparut avec ma mère,’ schreef hij later (166). Met haar had Stendhal een bijzonder intieme band - Verbeek gebruikt zelfs het woord ‘tactiel’ - en hij werd zeer door haar verwend. Door haar dood kwam er plotseling een einde aan deze ‘oedipale idylle’ en werd hij overgeleverd aan zijn nieuwe | |
[pagina 222]
| |
opvoeders, zijn ‘kwelgeesten’; onvrijheid en eenzaamheid werden zijn deel. Onbewust voelde hij zich verraden en in de steek gelaten. De houding van Stendhal ten opzichte van zijn vader was ambivalent. Enerzijds was er sprake van oedipale vijandigheid: de vader als obstakel tussen hem en zijn moeder, als de ‘doder’ ook van zijn moeder ter bestraffing van hun relatie. Deze onbewuste gevoelens werden versterkt door het sombere en streng-despotische karakter van Beyle senior, hoewel deze steeds oprecht bezorgd was over zijn zoon. Anderzijds bestond er bij Stendhal ook een zeker waardering voor zijn vader, van wie hij bovenal aandacht en liefde verlangde. In feite waren beiden van goede wil, maar konden zij niet tot een toenadering komen, omdat het onopgeloste Oedipus-complex de openlijke conflicten in stand hield. De negatieve gevoelens die Stendhal jegens zijn vader koesterde, bezorgden hem een groot schuldbesef dat door diens dood in 1819 slechts werd vergroot, daar iedere verzoening toen voorgoed was uitgesloten. | |
Stendhals neuroseVolgens Verbeek was er bij Stendhal sprake van een door zijn Oedipus-complex beheerste neurose. Daarbij herinnert hij eraan dat een neurose geen ziekte is, maar een ontwikkelingsstoornis als gevolg van onopgeloste, onbewust-innerlijke conflicten die meestal teruggaan op de kinderjaren. Deze stoornis leidt tot een onvolgroeidheid, tot een onevenwichtigheid van de geestelijke persoonlijkheid die de vrijheid van de betrokkene, zowel ten opzichte van zichzelf als ten opzichte van anderen, beperkt. De neuroticus probeert immers steeds de conflicten onbewust te houden door een heel verdedigingssysteem op te bouwen om angst te voorkomen; verdringing is daarbij het belangrijkste afweermechanisme.Stendhal in Italië, getekend door J.B. Wicar (Museo Napoleonico, Rome)
De neuroticus vermijdt problemen en onttrekt zich aan datgene wat als onaangenaam of moeilijk wordt ervaren. Vele van de symptomen van een neurose meent Verbeek bij Stendhal te kunnen waarnemen. Zo kwam zijn neurotische afweerhouding neer op afstand houden en leven in afzijdigheid: ‘Il faut se faire un bonheur solitaire indépendant des autres.’ (192) Stendhal wilde de kwetsende werkelijkheid ontkomen door zich ervoor te verschuilen. Hij wilde geen binding, duldde geen bemoeienis, zocht geen engagement. Het maakte hem tot een eenling die gedwongen was aan de rand van de samenleving te leven om zich aldus veiligheid en rust te verschaffen: ‘Je ne vis pas dans la société, mais dans les environs de la société.’ (275) Dit nam overigens niet weg dat de eenzaam- | |
[pagina 223]
| |
heid, de prijs die hij voor deze houding onvermijdelijk moest betalen, hem zwaar viel en kon leiden tot een gedeprimeerde stemming van verlatenheid en verveling. Remedie hiertegen zocht hij in lezen en schrijven, in het luisteren naar opgewekte muziek - in Milaan bezocht hij bijna iedere avond de Scala -, door te reizen en door salons en soirées te bezoeken. Typerend voor Stendhal als neuroticus is ook zijn overmatige en dwingende neiging tot dagdromen, tot ongestoord mijmeren. Hierdoor kon hij zich immers aan de onaangename werkelijkheid onttrekken, door die werkelijkheid, in gedachte althans, zelf naar zijn hand te zetten. Het kon hem echter slechts tijdelijk verlichting geven; uiteindelijk werd hij toch weer met de realiteit geconfronteerd. | |
Stendhal en de vrouwen‘Elles ont à la lettre occupé toute ma vie,’ schreef Stendhal zes jaar voor zijn dood in zijn autobiografie over de rol die vrouwen in zijn leven hebben gespeeld.Ga naar eind6 Dat er dat velen zijn geweest, is bekend, en de ‘stendhaliens’ zouden de ‘stendhaliens’ niet zijn, als ze ook dit belangrijke aspect niet grondig hadden uitgezocht: er bestaat een overzicht, een ‘nomenclature feminine’, met de namen van de bijna honderd dames in kwestie, keurig ingedeeld in vijf categorieën die de aard van de relatie aangeven.Ga naar eind7 Maar eveneens is bekend dat ‘amour’ en ‘bonheur’ voor Stendhal niet voortdurend samenvielen. Zijn relaties met vrouwen waren vrijwel steeds problematisch. Ook hier lag volgens Verbeek de oorzaak bij zijn neurose. Dat Stendhals leven zich laat beschrijven als een welhaast ononderbroken reeks van ‘passions et passades’ komt omdat hij zich niet wenste te binden. Zijn vrijheid, ‘la cara libertà’, was hem te dierbaar. Hij wilde geen huwelijk, geen vaste relatie en koos daarom bij voorkeur gehuwde of verloofde vrouwen als minnares, zoals bijvoorbeeld zijn - vruchteloze - avances ten aanzien van Alexandrine Dam, de echtgenote van zijn weldoener. Maar ook om een andere reden was een blijvende affectieve band met één en dezelfde vrouw voor hem uitgesloten. Stendhal was weliswaar steeds op zoek naar liefde, maar vond die nooit, omdat hij er zelf niet toe in staat was. Zijn Oedipus-complex verhinderde dit. In feite zocht hij in een vrouw steeds onbewust zijn verloren moeder, en omdat hij haar nooit terug vond, waren zijn relaties hoofdzakelijk van fysieke aard. Stendhal was niet in staat zich geheel aan een vrouw te geven, haar oprecht lief te hebben. Enerzijds zou iedere werkelijke en duurzame relatie met een vrouw voor hem onbewust gelijk hebben gestaan met ontrouw aan zijn moeder, nog afgezien van het feit dat niemand de vergelijking met haar kon doorstaan. Bij relaties met moederlijke vrouwen, zoals Alexandrine Daru, waartoe hij zich extra aangetrokken voelde, vormde bovendien zijn dieper liggende incestangst een belemmering voor intiemere omgang. Anderzijds was er bij Stendhal steeds sprake van een achterdochtige terughoudendheid jegens het andere geslacht, ingegeven door de vrees dat het voorwerp van zijn begeerte hem ontrouw zou worden en hem zou verlaten, zoals zelfs zijn boven alles vereerde moeder hem eens in de steek had gelaten. In de praktijk kwamen Stendhals betrekkingen met vrouwen neer op een toestand van verliefdheid, die zich nooit ontwikkelde tot liefhebben, tot ‘houden van’. Maar ook deze toestand bracht de nodige complicaties met zich mee. Stendhal was namelijk allerminst een Don Juan, maar als gevolg van zijn grote verlegenheid een aarzelende, weinig doortastende vrouwenveroveraar. Dit | |
[pagina 224]
| |
schuchtere gedrag werd niet alleen veroorzaakt door zijn weinig aantrekkelijke uiterlijk - hij was corpulent en al vroeg kaal -, waardoor hij bang was afgewezen te worden, maar ook en vooral door zijn zojuist genoemde, oedipaal bepaalde gevoelens ten opzichte van vrouwen. Onbewust maakte hij zijn avances steeds onder het oog van zijn moeder. Iedere toenaderingpoging was voor Stendhal een gevecht, een ‘bataille’ - voor deze Napoleontische officier en legeradministrateur een passende term -, dat hij moest leveren tegen zichzelf, tegen zijn excessieve timiditeit en zijn neurotische angstgevoelens. Toch was de toestand van verliefdheid Stendhal bijzonder aangenaam, omdat deze ten nauwste was verbonden met zijn onbedwingbare neiging tot dagdromen. De uitverkorene werd hierbij ver verheven boven de alledaagse werkelijkheid. Zelf gebruikte Stendhal hiervoor de term ‘cristallisation’, naar analogie van een takje dat, na lange tijd in het water van een zoutmijn te hebben gelegen, door de zoutkristallen die zich erop hadden vastgezet op sublieme wijze werd verfraaid. Deze verheven roes duurde tot de verliefdheid zijn fysieke bevrediging had gevonden. Zodra de vrouw in kwestie was veroverd, verbleekte bij hem de hartstocht: ‘Elle m'aime et l'ennui me saissit.’ (88) Aangezien de hooggestemde verlangens uit het dagdromen nooit werden vervuld, moest iedere relatie wel uitlopen op een teleurstelling. Maar omdat het dagdromen voor hem zo belangrijk was, als levenssurrogaat, was het zaak verliefd te blijven, door steeds weer toenadering te zoeken tot een andere vrouw. Het was een vorm van zelfbehoud waarbij het onophoudelijk en tegen beter weten in zoeken naar de verloren moeder en het eerder genoemde bestrijden van gedeprimeerdheid en eenzaamheid samen de drijvende krachten vormden. Volgens de ‘stendhaliens’ was de vrouw die de hevigste hartstocht in Stendhal heeft opgeroepen Mathilde Dembowski, de Italiaanse echtgenote van een Poolse generaal. Strijdend tegen zijn verlegenheid - ‘En votre présence, je suis timide comme un enfant, la parole expire sur mes lèvres, je ne sais que vous regarder et vous admirer.’Ga naar eind8 - deed hij drie jaar lang, van 1818 tot 1821, wanhopige pogingen om de gunsten van deze frêle, zwartharige en donkerogige schone te verwerven. Het was alles tevergeefs. ‘Métilde’, zoals hij haar noemde, wilde niets van zijn avances weten en liet dit steeds vaker en steeds nadrukkelijker blijken. Het effect van deze afwijzing was verpletterend en bracht Stendhal op de rand van zelfmoord. Zij, het onbereikbare ideaal, werd tot een obsessie die hem het schrijven onmogelijk maakte, omdat hij onophoudelijk aan haar moest denken. Uiteindelijk kwam hij op het idee om aan deze gevoelens, aan deze ‘cristallisation’ een publikatie te wijden teneinde op die manier zijn gemoed te verlichten. Zo verscheen in 1822 De l'Amour, een bijna vierhonderd bladzijden tellende monografie die niet gaat over de liefde, maar - hoe tekenend voor de persoon van Stendhal - over de verliefdheid, beschreven als ‘une maladie’, als ‘une fièvre heureuse. Rien ne reste quand il est passé.’ (196). Dat juist ‘Métilde’ hem hierbij tot muze diende, mag ironisch heten, omdat zij, volgens Verbeek, mogelijk de enige vrouw is geweest van wie hij werkelijk heeft gehouden. Maar zeker is dit niet, daar zijn liefde onbeantwoord bleef. | |
Stendhals schrijverschapDe negatieve gevolgen van Stendhals oedipaal bepaalde neurose mogen duidelijk zijn: zij compliceerde de verhouding tot zijn ouders en maakte de relaties met | |
[pagina 225]
| |
de vrouwen op wie hij verliefd was erg problematisch. Zijn neurotisch afweermechanisme bracht hem bovendien tot distantie en isolement, wat maar al te vaak aanleiding gaf tot gevoelens van verlatenheid en gedeprimeerdheid. Stendhals neurose had echter ook positieve kanten. Zo onderkende hij - hoezeer de eenzaamheid door hem ook werd verafschuwd - de voordelen van het alleen zijn. Hij had de afzondering nodig om tot zichzelf te komen en zocht deze juist op wanneer hij wilde schrijven. En schrijven dat deed Stendhal graag. Bijna dagelijks nam hij de pen ter hand, zijn hele leven lang. Schrijven vormde de vreugde in zijn bestaan en woog op tegen alle angst en verdriet, alle teleurstellingen en tegenslagen die het gevolg waren van zijn neurotische conflicten: ‘Je ne suis ni timide ni mélancholique en écrivant’ (234) vermeldde hij in zijn autobiografie. Het geluk dat Stendhal steeds heeft nagejaagd, was voor hem dan ook in sterke mate een gevoel van tevredenheid over een naar wens voltooide literaire prestatie. Hij zag geluk als de beloning voor de geleverde intellectuele en artistieke inspanning: persoonlijke voldoening was voor hem, met andere woorden, het gevolg van persoonlijke verdienste, of, zoals hij het zelf formuleerde, ‘le bonheur vient de nous-mêmes.’ (234) Die voldoening van Stendhal over eigen werk was overigens vrij van zelfgenoegzaamheid. Daarvan weerhielden hem zijn krachtig zelfgevoel en diepgaand zelfinzicht. Stendhals grote zelfgevoel was volgens Verbeek een positief gevolg van zijn Oedipus-complex. Door de warme genegenheid waarmee zijn moeder hem als kind had omgeven, wist hij zich geliefd en gewaardeerd. Het gaf hem voldoende zelfvertrouwen en zelfrespect om zich, ondanks zijn neurose, in het verdere leven staande te houden. Wanneer hij eerder geschreven werk herlas, was hij daar steeds tevreden over, en ook kritiek deerde hem weinig of niet. Met zijn geschriften richtte hij zich in feite op een kleine groep van geestverwanten, door hem aangeduid als ‘the happy few’. Of zijn werk werd gepubliceerd en, zo ja, of het werd verkocht en gelezen, liet hem onverschillig. Onverstoorbaar en naar eigen inzicht ging hij zijn weg; tot concessies was hij niet bereid. Stendhal geloofde in zijn eigen werk, dat juist daardoor zo'n uniek en authentiek karakter bezit. ‘Règie de style générale et sans exception: être soi-même,’ luidde zijn magistrale devies (275). Stendhals sterk ontwikkelde zelfgevoel bevorderde een kritische instelling die een essentieel onderdeel uitmaakte van zijn persoonlijkheid. Door dit kritische vermogen kon hij zich verweren tegen de beperkingen die zijn neurose hem oplegde. Zijn streven naar ‘honnêteté, sincérité, bonne foi’ gold daarbij immers niet alleen de beoordeling van anderen, maar ook en juist de beoordeling van zichzelf. Stendhal had een onbedwingbare neiging tot introspectie; zelfinzicht achtte hij nodig voor zijn schrijverschap. Alleen door een onbevangen, kritische analyse van de eigen persoonlijkheid kon hij hopen de motieven en de reacties van anderen te doorgronden. Dit is wat Stendhal zelf ‘égotisme’ noemt. Door zijn empathisch-psychologisch vermogen - Verbeek wil in hem in fenomenologisch opzicht zelfs een voorloper van Karl Jaspers zien - wist hij zich, met behoud van de noodzakelijke distantie, vergaand in zijn romanfiguren te verplaatsen en hen aldus als reële individuen, als mensen van vlees en bloed, tot leven te brengen. Waren Stendhals zelfgevoel en zelfkennis dus van grote betekenis voor zijn | |
[pagina 226]
| |
Illustratie uit Le Rouge et le Noir: Madame de Rênal en Julien
schrijverschap, de inhoud van zijn werk werd in belangrijke mate bepaald door zijn neurotische conflicten. Verbeek noemt hiervan een aantal voorbeelden. Zo ziet hij in de figuur van madame de Rênal uit Le rouge et le noir Stendhals ambivalentie jegens zijn moeder belichaamd: enerzijds de vrouw die de hoofdpersoon, Julien Sorel, vereert en bemint, maar anderzijds ook degene die hem in de steek laat door het schrijven van een belastende brief. De heftige agressie die dit ‘verraad’ oproept, komt tot uiting in de moordaanslag die Julien, de ‘zoon’, aan het einde van de roman pleegt op madame de Rênal, de ‘moe- | |
[pagina 227]
| |
der’. In Lucien Leuwen heeft Stendhal zich volgens Verbeek geconcentreerd op de vader-zoon relatie, waarbij opnieuw de oedipaliteit zich opdringt. Overeenkomstig zijn eigen innerlijke tegenstrijdigheid maakt Stendhal hierbij - zoals in meer van zijn romans - een strikt onderscheid tussen de negatieve en de positieve gevoelens van de zoon jegens de vader: het is steeds de biologische vader die antipathie opwekt, terwijl de zorgzame aandacht en goedhartigheid doorgaans uitgaat van ‘abbés’, van priesters. Wat Lucien Leuwen betreft, wijst Verbeek tevens op het onvermogen van de titelheld zich geheel aan een vrouw - in dit geval madame de Chasteller - over te geven, hoe graag hij dat ook zou willen. Verbeek acht het in dit verband veelbetekenend dat Stendhal er niet toe kwam deze roman te voltooien met het deel, waarin zou moeten worden beschreven hoe Lucien uiteindelijk toch met madame de Chasteller trouwt. Was het onvermogen een harmonieus huwelijksleven weer te geven? Hetzelfde constateert Verbeek met betrekking tot La Chartreuse de Parme, waarin voor de hoofdfiguur, Fabrice del Dongo, evenmin een gelukkig huwelijks- en gezinsleven met zijn geliefde Clélia Conti is weggelegd. Het duidelijkst zou de persoonlijke tragiek van Stendhal naar voren komen in Armance. Hierin wordt de liefde beschreven van de impotente Octave de Malivert voor de vrouw waarnaar de roman is genoemd. Ook op deze liefde rust de doemvloek, want wanneer beiden tenslotte toch met elkaar in het huwelijk treden, komt hieraan al spoedig een einde door het vertrek en de zelfmoord van de ‘gehandicapte’ hoofdpersoon. Met anderen is Verbeek van mening dat het niet in staat zijn om van een vrouw te houden het eigenlijke hoofdthema van dit boek is; ‘anders gezegd, psychisch onvermogen werd geconverteerd in fysiek onvermogen.’ (153) In navolging van de ‘stendhaliens’ ziet Verbeek in de romanfiguren van madame de Chasteller, Clélia en Armance in meer of mindere mate een uitbeelding van Métilde Dembowski. Het brengt hem tot de conclusie dat indien laatstgenoemde wel op Stendhals avances zou zijn ingegaan, hij ook bij haar het ware geluk niet zou hebben gevonden. | |
Stendhal volgens Verbeek‘Persoonlijk vind ik het allerminst een geslaagd boek, rommelig, om niet te zeggen haast chaotisch van constructie,’ merkt Verbeek op over Stendhals confidentiële geschrift De l'amour (137). Welnu, op Verbeeks eigen werk is hetzelfde oordeel van toepassing. De compositie van Een innerlijke vaart is namelijk allerongelukkigst. Reeds de inleiding (I) is een grabbelton, waarin zonder enige reden en zonder enig onderling verband op allerlei hoofd- en bijzaken uit Stendhals leven wordt vooruitgelopen, terwijl en passant enkele summiere opmerkingen worden gemaakt over zijn vroegste jeugd. Stendhals levensverhaal komt fasegewijs ter sprake in de daaropvolgende vijf hoofdstukken (II-VI), maar ook hier weer in hoofdlijnen. Voortdurend wordt het chronologische betoog onderbroken voor verklaringen van stendhaliaanse begrippen als ‘la bataille’, ‘honnête homme’, ‘happy few’, ‘cristallisation’ en ‘égotisme’ en beschouwingen van algemeen-psychologische aard over zaken als verlegenheid en depressiviteit. Wanneer Verbeek aldus met Stendhals levensverhaal tot 1830 is gevorderd, last hij drie thematische hoofdstukken (VII-IX) in, ‘intermezzo's’ genaamd. Het eerste behandelt Stendhals neurose en de gevolgen daarvan voor de relatie met zijn ouders en met vrouwen, het tweede besteedt aandacht aan de wijze waarop de neurose zijn houding tot de | |
[pagina 228]
| |
religie en tot Napoleon bepaalde, en het derde intermezzo gaat in op Stendhals zelfgevoel, geluksbeleving en kritische vermogen. Daarna volgt een hoofdstuk (X) over de jaren 1830-1842, waarin hoofdzakelijk de grote romans die toen ontstonden worden geanalyseerd. In een slothoofdstuk (XI) wordt kort stilgestaan bij de stijl en het psychologisch inzicht van de Franse schrijver. Deze halfslachtige - immers deels chronologische, deels thematische - compositie leidt onvermijdelijk tot herhalingen. Zo komen de feiten betreffende Stendhals jeugd in de hoofdstukken I en II ter sprake, maar wordt de relatie tot zijn ouders eerst in hoofdstuk VII psychologisch geduid. Een ander voorbeeld is Stendhals houding ten opzichte van Napoleon die, zoals gezegd, in het tweede intermezzo wordt behandeld, maar eveneens aan bod komt in hoofdstuk IV, over de jaren in dienst van het Keizerlijke leger, en in hoofdstuk X, waarin Le rouge et le noir, de roman over de zin van het bestaan in de post-Napoleontische leegte, wordt besproken. Verbeek moet de lezer dan ook voortdurend verzoeken geduld te oefenen, omdat een bepaalde gebeurtenis of kwestie pas later uitvoeriger zal worden belicht. Voor degene die nooit eerder een biografie over Stendhal las, is het daarom niet gemakkelijk zich op grond van dit werk een indruk te vormen van diens levensloop, noch is het voor hem eenvoudig Verbeeks visie op Stendhals persoonlijkheid uit dit diffuse en disparate geheel te reconstrueren. Het feit dat het boek geen index op persoonsnamen bevat - een voor een biografie welhaast misdadig verzuim - draagt daartoe bij. Maar Een innerlijke vaart is ook geen echte biografie. Het leven van Stendhal wordt er slechts in grote lijnen en op feitelijk-afstandelijke wijze in beschreven; empathie is daarmee bij voorbaat uitgesloten. Verbeek veronderstelt zeer veel voorkennis bij de lezer, niet alleen van Stendhals leven en literaire oeuvre, maar ook van het desbetreffende tijdvak. Over de turbulente politieke, sociale en culturele geschiedenis van Frankrijk in de eerste helft van de negentiende eeuw wordt slechts het absoluut noodzakelijke meegedeeld en dan nog op een niveau dat de veredelde handboekkennis niet overstijgt. De relatie van Stendhal tot de tijd waarin hij leefde, wordt mede hierdoor onvoldoende duidelijk.Ga naar eind9 Centraal in deze studie staat immers het verklaren van Stendhals persoonlijkheid, en daaraan is alles ondergeschikt gemaakt. Het gevolg is dat het ‘biografische’ geheel wordt overheerst, zo niet overwoekerd door het ‘psychologische’. Men kan zich in dit verband dan ook afvragen waarom Verbeek niet heeft gekozen voor de benadering die hij eerder in zijn ‘pathografie’ van Samuel Johnson beproefde, namelijk de levensloop en het literaire werk van de beschrevene - als zijnde voldoende bekend - geheel buiten beschouwing laten om zich exclusief op diens persoonlijkheid te concentreren.Ga naar eind10 Hoe het ook zij, een ‘psychologische biografie van Stendhal’, zoals de ondertitel van zijn boek luidt, heeft Verbeek niet geschreven; het gaat hier veeleer om een psychologisch commentaar op Stendhals leven en werk. Van de vijf psychologische schrijversbiografieën die Verbeek inmiddels op zijn naam heeft staan, is dit boek over Stendhal zeker het minste. Het moge ironisch klinken, maar misschien werkte de opgedane ervaring wel in zijn nadeel. De weinig doordachte, onsamenhangende compositie van het boek wekt namelijk een al te routineuze en al te gemakzuchtig indruk. Wel heel duidelijk geeft de auteur hiervan blijk in het eerste intermezzo, waar Stendhals neurose ter sprake komt. Zonder blikken of blozen deelt | |
[pagina 229]
| |
hij hier de lezer mee dat het ‘bondig gesteld theoretisch overzicht van dynamiek en structuur van de neurose’ waarmee hij vijftien pagina's (176-192) vult, een ingekorte versie is van de uiteenzetting over dit onderwerp in zijn boek over Kafka. Op Verbeeks psychoanalytische interpretaties valt trouwens ook wel wat af te dingen. Zo overtuigen deze meer waar het Stendhals relatie tot zijn ouders en zijn betrekkingen met vrouwen betreft, dan waar het gaat om gecompliceerder - want behalve psychologisch, ook cultureel en politiek te duiden - kwesties als zijn religieuze gevoelens en zijn houding tegenover Napoleon. Wat al te grif wordt hier een verklaring gezocht in negatieve en positieve vaderfiguren, namelijk God in de rol van angstinboezemende bestraffer en de Franse Keizer als het indrukwekkende voorbeeld ter navolging. Verder doen de analyses van Stendhals geschriften nogal amateuristisch aan en laat Verbeek zich te gemakkelijk verleiden tot het leggen van een ‘een-op-een relatie’ tussen leven en literair werk.Ga naar eind11 | |
Een nuttig boekToch mag deze kritiek ons niet verhinderen Een innerlijke vaart op haar juiste waarde te schatten; en dat dit boek waarde heeft, staat vast. Voor de eerste maal wordt hierin namelijk door een ter zake kundig auteur een onderbouwd en samenhangend beeld geschetst van Stendhals complexe persoonlijkheid. Verbeeks benadering om het doen en denken van deze Franse schrijver consequent te verklaren vanuit een oedipale neurotische stoornis kan daarom als een originele en verhelderende bijdrage aan de Stendhal-literatuur worden beschouwd. Maar niet alleen de ‘stendhaliens’ zullen er profijt van hebben dit werk te lezen. Ook biografen in het algemeen, die bezig of voornemens zijn het leven te beschrijven van iemand met een neurotisch gedrag zullen hierover in dit boek - èn in de andere boeken van Verbeek - veel nuttige informatie vinden. En aangezien neurosen in de westerse samenleving zo welig tieren dat men van een volksziekte zou kunnen spreken, is de kans dat een te biograferen persoon neurotisch gedrag vertoont niet gering. Was het immers niet Freud zelf die in dit verband opmerkte dat hij de hele wereld tot patiënt had...?Ga naar eind12 |
|