Biografie Bulletin. Jaargang 4
(1994)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |||||||||||
Du wurdest rot von mir
| |||||||||||
Lou SaloméLou, geboren als zesde kind en enige dochter in een generaalsgezin in het gestrenge St. Petersburg van 1861, groeit | |||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||
Lou Salomé op jonge leeftijd
| |||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||
in een beschermd milieu op bij een vader die haar grootvader had kunnen zijn en zeer veel om haar geeft, en bij een strenge moeder die eigenlijk liever als zesde kind nog een zoon had gekregen. Zij vreest dat een dochter in de gegeven omstandigheden moeilijker zou zijn op te voeden. De charmes van de kleine Ljola bevallen haar vader. Hij beantwoordt ze ook, in tegenstelling tot haar moeder die weinig van aanhalingen moet hebben. Welsch en Wiesner beschouwen deze omstandigheid als de belangrijkste reden waarom Lou tot haar dertigste ‘kein Bedürfnis nach körperlichen Kontakten hatte.’ (W & W, 12). Al vroeg blijken haar grote intellectuele begaafdheid, verbeeldingskracht en sterke persoonlijkheid. Geboren in een bevoorrecht gezin met oudere broers die haar op handen dragen, kan zij ruimte geven aan haar talenten. De eerste grote botsing ontstaat als zij op haar zeventiende niet kerkelijk bevestigd wenst te worden omdat zij de inzichten van de luthers-evangelische pastor niet deelt. Die omstandigheid brengt haar in contact met dominee Hendrik Gillot, verbonden aan de Nederlandse ambassade, die meer liberale opvattingen heeft. In deze Hendrik Gillot, 42 jaar oud, ontmoet zij een sterke persoonlijkheid, die haar aan kan. Hij onderricht haar in de grote godsdiensten, in de geschiedenis en filosofie - speciaal ook in Spinoza, wiens leer haar zeer aanspreekt. Inmiddels was Lou's vader overleden, wat haar schuldgevoelens jegens hem over haar geweigerde bevestiging wat naar de achtergrond schuift. Hendrik Gillot, die haar bewondert, is zo aan haar gehecht geraakt dat hij voor haar zijn eigen huwelijk en gezin met twee kinderen wil opofferen. Als dat Lou duidelijk wordt, vervalt Gillot in haar ogen van leraar, die zij als een ‘Gottmensch’ beschouwd heeft tot een barre illusie. ‘Mit einem Schlage fiel das vom mir Angebetene mir aus dem Herz und Sinnen ins Fremde.’ (28) Deze ervaring maakt haar vrij voor de wens naar het buitenland te gaan. De Duitstalige universiteit van Zürich is de enige die vrouwen zonder meer als student toelaat. Zij kan echter Rusland pas verlaten als zij kerkelijk bevestigd is. Dat geschiedt vervolgens door Gillot in Santpoort, Nederland. Daarmee komt een einde aan haar Russische tijd, en tevens aan haar relatie met Gillot. In september 1880, als negentienjarige, gaat zij op weg naar Zwitserland. In Zürich kan zij haar kennishonger naar religie, filosofie en kunst stillen, maar haar gezondheid blijkt er na één jaar zo slecht aan toe te zijn, dat een milder klimaat in Rome uitkomst moet bieden. Op aanbeveling van haar hoogleraar Gottfried Kinkel wordt zij begin 1882 in Rome opgenomen in de kring van Malwida von Meysenbug, alwaar zij eerst de twaalf jaar oudere Paul Rée leert kennen en kort daarna Friedrich Nietzsche, die in leeftijd zeventien jaar met Lou scheelt. Het is goed er aan te herinneren dat de samenstelling van Lou's ouderlijk gezin voornamelijk een mannengemeenschap was. Zelf zegt Lou daarover: ‘Das brüderliche Zusammengehören von Männern war mir im Familienkreise als jüngstem Geschwister und einzigem Schwesterchen auf so überzeugende Weise zuteil geworden, dasz es von dort aus dauernd auf alle Männern der Welt ausstrahlte; wie früh oder spät ich ihnen auch noch begegnete: immer schien mir ein Bruder in jedem verborgen.’ (LR, 43, bij Koepcke, 28) Die ervaring heeft tot gevolg, dat in welke kring zij ook verkeert - in Berlijn of later bij Freud in Wenen - zij zich steeds geborgen en thuis voelt onder mannen, en zij zich geaccepteerd en gelijkberechtigd weet. In dit licht is in vele publicaties en eveneens in de film over Lou's relatie met Rée en Nietzsche een te romantische | |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
voorstelling van zaken gegeven. De makers ervan zijn maar al te zeer belust geweest op sensatie, zonder óf wel de feiten te kennen, óf te respecteren dat het Lou bovenal om studeren als levensvorm gaat. Dat ook Nietzsche Lou Salome's verlangen en ambities naar een meer intieme relatie onjuist heeft ingeschat, geeft te denken over het beeld dat bij hem over de vrouw bestond. Het is zeker dat Lou's relatie tot mannen steeds ook vanuit die vanzelfspekende broer-oriëntatie moet worden bekeken. Voor een juist begrip is de bovenstaande schets van enkele kenmerken van Lou's persoonlijkheid voldoende. Alleen moeten wij er nog een viertal feiten, die relaties betreffen aan toevoegen, om het beeld van Lou te completeren zoals zij ongeveer geweest moet zijn toen zij Rainer Maria Rilke voor het eerst ontmoette. | |||||||||||
In BerlijnNa de betrekkelijk korte maar zeer hevige en betekenisvolle tijd met Nietzsche, die onder andere door intriges van zijn zuster reeds einde 1882 wordt afgebroken - waarop wij hier niet verder ingaan -, vestigt Lou zich samen met vriend en filosoof Paul Rée in Berlijn. Hoewel haar moeder en broer Eugène Lou liever naar Rusland zien terugkeren, weet Paul Rée's moeder succesvol te bemiddelen. Het blijft een platonische verhouding. Lou wordt opgenomen in Paul Rée's vriendenkring, waarin vele wetenschappen vertegenwoordigd zijn, een kring die zich uitbreidt en haar uiteindelijk ook tegenwicht geeft tegen de grote familiale druk nu toch eindelijk naar St. Petersburg terug te keren. Dit is ook de tijd (1884) van haar eerste, veelal autobiografische geschriften die meteen opzien baren. Daartegenover heeft Paul Rée met zijn promotievoorstel (‘Habilitation’) minder succes, een tegenslag die versterkt wordt als kort daarop de eerste ontmoeting van Lou plaatsvindt met de vijftien jaar oudere, taalkundig hoogbegaafde Friedrich Carl Andreas, een oriëntalist met een boeiende oosterse levenservaring. Lou verlooft zich korte tijd later met hem. Dat betekent voor Rée het einde van zijn vriendschappelijke relatie met Lou (1887). Voor Lou zal deze scheiding een nooit volledig geheelde wond blijven. Het burgerlijk huwelijk met Friedrich Carl Andreas wordt in St. Petersburg gesloten, het kerkelijke op 20 juni 1887 in Nederland. Het wordt ingezegend door Hendrik Gillot. Deze wil zich daaraan begrijpelijkerwijs onttrekken. Lou antwoordt dat hij, gezien de door hem voltrokken kerkelijke bevestiging daartoe zelfs verplicht is. Op zijn voorstel wordt het huwelijk daarom in Santpoort, ver van het nieuwsgierige St. Petersburg, bevestigd. Gillot heeft Lou deze afgedwongen inzegening nooit vergeven. Had een Leibfremde in de verhouding met Paul Rée erotiek en seksualiteit buiten de deur gehouden, bij Andreas vormen lichaam en mens een eenheid. Toch wordt ook bij deze verbintenis door Lou lichamelijke gemeenschap uitgesloten (W & W, 100 u.f.) Het blijft een Jozefhuwelijk. Met de komst van Andreas verandert hun vriendenkring. Kunstenaars en literatoren nemen de plaats in van wetenschappers. Lou zet haar schrijverswerk voort en breidt het uit met literatuurrecensies en theaterkritieken. | |||||||||||
Onophoudelijk reizenIn de kring van naturalisten bevindt zich ook een elegante en sterke persoonlijkheid, Georg Ledebour (1850-1947), politicus, die haar vanaf de eerste ontmoeting in 1891 niet alleen opvalt maar ook bevalt. Bij de eerste ontmoeting vraagt hij haar vrij direct waarom zij geen trouwring draagt. Later, wanneer zij vrienden zijn geworden, doet Ledebour | |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
haar een aanzoek, waarbij hij ook opmerkt: ‘Sie sind keine Frau, sie sind ein Mädchen.’ Dit choqueert Lou zeer. Hij verwijt haar dat zij zonder eigen ervaring over de invloed van hartstocht op liefde geen recht van spreken heeft. Deze uitspraken zijn zeer confronterend voor Lou, wier nauwe band met Ledebour aan Andreas evenmin ontgaan is. Hun huwelijk raakt daardoor in een crisis. Ledebour dringt aan op echtscheiding. Dit leidt uiteindelijk bijna tot een in vertwijfeling gekozen zelfdoding van Lou en Andreas. Gelukkig komt het zover niet en kiest Lou toch voor Andreas, echter niet zonder het beding dat zij zich voortaan meer vrijheden van reizen zou kunnen veroorloven, en vaker lang van huis zou zijn. Een leven vol avontuur begint. De jaren daarna zijn getekend door onophoudelijk reizen naar Parijs, Wenen, München, terwijl tussendoor weer enige tijd in Berlijn wordt doorgebracht bij haar echtgenoot Andreas. Een van de belangrijkste ontmoetingen, einde 1891, is die met een vrouw, Frieda von Bülow (1857-1908), die een van haar hartsvriendinnen wordt. Zij is de eerste vrouw überhaupt met wie Lou nauwe vriendschapsbanden ontwikkelt. Vergelijkt men beide vriendinnen op een foto uit het jaar 1895, dan blijkt Frieda tegenover de jongere en wat naïevere Lou ouder te zijn en mannelijke trekken te hebben, terwijl zij qua karakter juist verschillen - Lou de evenwichtigere en sterkere, Frieda de meer ervarene maar depressief en wankelmoedig. Beiden ervaren zij de vriendschap als ‘schicksalhaft’. Hoewel zij elkaar vaak slechts kort zien, schrijven zij elkaar zeer regelmatig. De vriendschap blijft intensief tot aan de dood van Frieda in 1908. Door de ontmoeting met Frieda heeft Lou voor het eerst persoonlijk en diepgaand met een vrouw verkeerd, en zichzelf ook in dat opzicht ontwikkeld en gevormd. Deze vriendschap heeft haar ook zeker gestimuleerd tot andere vriendschappen met vrouwen. Tijdens Lou's reizen naar Parijs en Wenen begeeft zij zich, als erkende schrijfster, in tal van schrijversmilieus. Menig man valt voor haar. De nachtelijke ‘flaneer-gesprekken’, met Rée begonnen, worden met anderen, onder meer de toneelschrijver Wedekind voortgezet. Bij een van die gelegenheden in Wenen, kort voor Kerstmis 1895, ontmoet zij als 34-jarige een geestige, interessante 27-jarige arts, Friedrich Pineles. Door hem verdwijnen de anderen naar de achtergrond. Tot midden februari 1896 verkeert Lou nu in zijn gezelschap, bij zijn familie, bij feesten of theaterbezoek. Zij werkt met Pineles samen, studeert met en bij hem medicijnen, onderneemt voettochten, zelfs naar Venetië. Die eerste vriendschapsperiode eindigt bij Lou's ontmoeting met René Maria Rilke, in mei 1897. | |||||||||||
René Maria RilkeDe trouwfoto van René's ouders vertoont de gebruikelijke opstelling: een in feestkleding gestoken echtpaar, van wie de man niet al te krijgshaftig recht in het toestel kijkt, waarnaast op een stoel een kleinere, pittige vrouw in zwarte kledij buiten het beeld kijkt. Hij, voorbestemd om na een loopbaan in het leger dat vocht tegen Napoleon III van vaandrig officier te worden, wat niet gebeurt. Hij moet dit accepteren, hetgeen hem doet uitzien naar een andere baan. Via bemiddeling komt hij bij de spoorwegen terecht, waar hij zijn loopbaan eindigt als inspecteur. Hij behoudt wel zijn statige officiers-voorkomen met hoofse manieren, waardoor oppervlakkige bekenden hem voor een Don Juan houden. René's moeder, afkomstig uit een welgesteld milieu, en aannemende dat de Rilke's van oudsher van adel zouden zijn geweest, ondervindt al snel dat haar | |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
Trouwportret van Josef Rilke en Sophie (Phia) Entz, René Maria Rilkes ouders, 1873
gedroomde verwachtingen niet uitkomen. Zij wordt bovendien teleurgesteld doordat haar eerste, in Praag geboren kindje snel na haar geboorte komt te overlijden. Hun tweede kindje, dat binnen een jaar (in 1875) het dochtertje opvolgt, blijkt onverhoopt geen meisje. Wellicht dat René, als anders gewenste, | |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
daarom de eerste jaren van zijn leven in meisjeskleren en met lange haren is opgevoed. Hij blijft enig kind. De groeiende onderlinge onmin van de ouders heeft er waarschijnlijk toe bijgedragen dat René. nog geen elf jaar in 1886, zijn entree maakt in het internaat van de militaire Unterrealschule St.Pölten, Oostenrijk. Dat is een voorwaarde om zijn vaders droom, een officiersschap voor zijn zoon, te doen uitkomen. René vervolgt zijn opleiding aan de Militär-Oberrealschule in Mährisch-Weiszkirchen, die hij, ondanks goede schoolresultaten door ziekte in juni 1891 moet verlaten. Ofschoon er van dat jaar uitspraken bekend zijn dat hij graag literator zou willen worden - in een brief aan zijn moeder schrijft hij in juli ‘er sei nun “ganz Literat”’ - blijft hij toch ook trouw aan zijn ideaal om officier te worden. In het najaar gaat hij de Handelsakademie te Linz volgen, een jaar dat Rilke later zal beschouwen als het jaar van ‘die Wende’. Hij keert in mei 1892 terug naar Praag, om in de zomer tot het definitieve besluit te komen af te zien van een militaire loopbaan en in plaats daarvan te kiezen voor de literatuur. Hij wil daartoe eerst zijn middelbare school en wel het gymnasium afmaken. Hij begint met een privé-studie, studeert Latijn en Grieks en doet na drie jaar inderdaad zijn eindexamen, waarna hij in hetzelfde jaar (1895) aan de Praagse universiteit kunstgeschiedenis, filosofie en literatuur begint te studeren. Reeds eerder, in 1893, heeft hij via een nicht kennis gemaakt met Valerie von David-Rhonfeld, op wie hij meteen verliefd wordt. Haar overkomt het dat zij, zoals later zo vaak bij andere vriendinnen zou gebeuren, de volgende dag reeds een lofdicht van hem ontvangt. Valerie, zeer aantrekkelijk, schrijft zelf ook novellen, en deze kunstzinnige aanleg stimuleert Rilke om haar en haar talenten te koesteren. Hun denkbeelden over onderlinge stimulering en vriendschap, waarbij intimiteit en individuele vrijheid voorop staan, zijn gemeenschappelijk. Rilke zou die leefstijl later bij herhaling opnieuw in praktijk brengen. De verhouding met Valerie is in zoverre van onschatbare waarde dat René, hoewel hij eerder hier en daar - soms door bemiddeling van zijn moeder bij tijdschriften - gedichten heeft gepubliceerd, juist door haar financiële steun zijn eerste gedichtenbundel Leben und Lieder eind 1894 kan laten verschijnen. Deze bundel kan René vervolgens aan gewaardeerde collega's aanbieden, wachtend op recensies door weer anderen. Goed twee jaar later, bij ontmoeting met een nieuwe vriendin, verbreekt Rilke de vriendschap; een breuk die Valerie's leven tot het einde zou beschadigen. Zij is nooit getrouwd. Wanneer men Rilke's activiteiten vanaf 1894 tot de ontmoeting met Lou Salomé in 1897 in de onschatbare kroniek van Ingeborg Schnack volgt, is maar één conclusie gerechtvaardigd. Ondanks de beperkte hulpmiddelen van dat laatste decennium van de negentiende eeuw is er een explosie van gedichten, toneelstukken, recensies, correspondentie en contacten. Rilke blijkt geen last te hebben van een onduidelijk levensdoel. Hij weet waarmee hij zich heeft bezig te houden. Aangespoord door het van huis uit meegekregen meerwaardigheidsgevoel klopt hij aan waar hij maar wil. Hij heeft van zijn moeder geleerd hoe je in die kringen te gedragen. René, die zijn vader altijd blijft respecteren, terwijl de verhouding met zijn moeder te wensen overlaat, geeft er geen blijk van te beseffen waar zijn begaafdheid vandaan kwam. Er bestaat geen twijfel aan dat zijn moeder - die sedert 1884 gescheiden van tafel en bed, in 1890 een reeks aforismen publiceerde: | |||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||
minder gewoon voor een vrouw in die tijd - René in dat opzicht meer heeft geschonken dan zijn pater. Wegens de beperkte kring in Praag, waar Duits voer- en cultuur-taal is, kijkt menigeen uit naar een groter centrum. München heeft een grote naam. Geen wonder dat bij Rilke in 1896 het voornemen opkomt ook daarheen te gaan. In september wordt de stap reeds gerealiseerd. Eenmaal daar gevestigd, breidt hij zijn literaire netwerk snel uit. Het duurt niet lang of zijn pad kruist dat van Lou. | |||||||||||
Eerste ontmoeting van René en LouDe ongevormde persoonlijkheid en de geringe uitgesprokenheid van de eenentwintigjarige dichter Rilke zullen de redenen geweest zijn dat de eerste ontmoeting met Lou niet in haar geheugen blijft hangen. De in optreden bescheiden maar wel elegante Rilke moet in tweede instantie toch zoveel nieuwsgierigheid, en zijn door hem voorgelezen poëzie bij Lou zoveel verwachtingen wakker hebben geroepen, dat zij later zoals zij zelf schrijft, gefascineerd wordt door zijn ‘unantastbare Herrenhaftigkeit’ en ‘männ-liche Anmut’. Bovendien zal Rilke's bijna fanatieke veroveringsdrift, die gepaard gaat met soms schitterende verzen, ook een nog weinig genoten ervaring voor Lou geweest zijn. Zijn ontvankelijkheid voor haar wereld, haar visie en ook haar kritiek vormen een voorwaarde om haar te maken tot een identificatie-figuur en hem te maken tot haar volgeling en leerling. Lou kan zichzelf beschouwen als zijn leermeesteres, wegwijzer in natuur en leven. Hij, die zich vooral binnenhuis heeft bewogen, leert door haar het buitenleven kennen. Zij maakt hem gevoelig voor al het bestaande: in kleding, in voedsel, in directe omgang met de natuur. Volgens sommigen (bv. Linde Salber) herbeleeft Lou in Rilke een vroegere toestand: die van het onrealistische, het dromerige, dat door haar gedisciplineerde denkwerk naar de achtergrond was geschoven. In Rilke en zijn gedichten kan zij zich daaraan ongebreideld overgeven, en tevens de kritiek laten horen die zij door haar intellectuele vorming voor zichzelf heeft veroverd. Zo groeit zij uit tot ‘geliebte Mentor’ van Rilke, die nu niet meer de Franse René - van oorsprong was René's moeder afkomstig uit de Franse Vogezen -, maar op voorstel van Lou de Duitse Rainer gaat heten. Na het zomerverblijf in Wolfratshausen bij München volgt Rilke Lou naar Berlijn om bij haar en Andreas in te trekken. Daar blijft hij aan haar zijde, tot zij in het voorjaar de behoefte krijgt om zich wat van hem te distantiëren. Zij suggereert hem naar Italië, vooral Florence te gaan. Het is haar bedoeling om hem te helpen aan een verdiept zelfbewustzijn door rationele reflexie op wat hij tot dan toe heeft beleefd. Tevens moet hij voor haar een dagboek bijhouden, waaruit dat zou blijken. Bij terugkeer is hij van het resultaat overtuigd. ‘Du solltest Dich an mich lehnen können’ hoopt hij, maar hij is diep teleurgesteld, als dat niet het geval blijkt. De van aanvang af ongelijke of asymmetrische verhouding is er nog steeds. En dat zou de eerste jaren van hun intieme vriendschap zo blijven. ‘Er sah schlieszlich ein, dasz er die so viel reifere und souveräne Frau nie würde einholen können.’ (W & W, 173) Daaraan veranderen ook de Russische reizen in 1899 en 1900 weinig, reizen die naar de zin van Lou reeds veel te lang zijn uitgesteld. Observaties van bekenden in Rusland spreken over Rilke als haar ‘page’ (Fiedler, in, Snack, 1338) en over Lou, als ‘waarschijnlijk zijn [Rilke's] moeder’ in de ogen van Boris Pasternak (W & W, 177). Hoe meer Lou van Rusland leert kennen, des te sterker wordt zij er zich van | |||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||
bewust dat zij die wereld tot dan toe te veel aan zich voorbij heeft laten gaan. Gillot heeft in haar leven ‘entrussend’ gewerkt; dat feit dient voor haar te worden rechtgezet. Zij beseft tevens dat zij bij dat bewustwordingsproces geen behoefte aan Rainer heeft. Die verwijdering kwam op het einde van de reis al duidelijk tot uitdrukking, toen zij Rainer in St. Petersburg achterliet om in haar eentje haar familie te bezoeken, die in Finland op vakantie was. Tijdens de tweede reis naar Rusland vertoont Rainer ook vaker dan tevoren voor Lou verontrustende verschijnselen, zoals moeilijk te verklaren angsten en huilbuien. Een gevoel van machteloosheid wordt door beiden als oorzaak beschouwd. Al de ervaringen mét, bemoedigingen ván en leringen vóór de possessieve Rainer Maria Rilke doen haar inzien dat een scheiding onvermijdelijk is. Lou had Rilke al eerder aangeradenRilke, Lou en de Russische dichter Spiridon Droschin, zomer 1900, in Rusland
om zich aan te sluiten bij de schilder Heinrich Vogeler in Worpswede, die hij in Florence had leren kennen. Na hun terugkeer, einde augustus uit Rusland gaat Rilke inderdaad naar Worpswede, waar hij vriendschap sluit met de daar woonachtige kunstenaars. Deze vriendschap zou een grote invloed hebben op zijn verdere leven. Hij keert na enige tijd terug naar Berlijn. Daar voltrekt zich aanvankelijk dezelfde routine in hun omgang als van voor de reis, hoewel er een levendige correspondentie ontstaat van Rilke met Clara Westhof (spoedig zijn vrouw). Tot het Lou op oudejaarsavond toch teveel wordt. Zij noteert in haar dagboek: ‘...was ich brauche, ist fast nur Stille - mehr Alleinsein, so wie es bis vor vier Jahren war. Das wird, musz wiederkommen...’ Er volgen nog soortgelijke uitspraken. Ongetwijfeld zijn er ook discussies geweest tussen Lou en Rilke. Het einde voltrekt zich in haar beroemde brief ‘Letzter Zuruf’, waarin Lou uiteenzet waarom zij met Rilke breekt. Behalve haar vrees voor de psychische ziekte die Rilke vertoont, noemt zij ook de te grote belasting die zij door deze aanvallen te verduren heeft. Zij is bang om hem zonder meer te verstoten. Daarvoor had trouwens Pineles haar raadsman gewaarschuwd. Maar het kan nu eenmaal niet anders. En verder benadrukt zij opnieuw dat zij door Rusland veranderd is. Zij drukt het treffend uit dat zij nog verder moet groeien, ‘bis in meine Jugend hinein! Denn erst jetzt bin ich jung, erst jetzt darf ich sein, was Andere mit 18 Jahren werden: ganz ich selbst.’ Wat het voor Rainer Maria Rilke betekend heeft, is moeilijk beter te zeggen dan met enige regels van het gedicht waarin hij die ervaring samenvat: ‘Du warst das Zarteste, das mir begegnet, | |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
(Aantallen zijn bepaald met behulp van: Rilke, Lou Andreas-Salomé Briefwechsel, verzorgd door Ernst Pfeiffer, Frankfurt a.M., Insel, 1975. Er kunnen kleine afwijkingen voorkomen van de aantallen van Pfeiffer, die echter kwalitatief van weinig betekenis zijn.)
rang. De eerste, fundamentele periode van samengaan met Lou Salomé is daarmee afgesloten. De afsluiting valt samen met de overgang naar zijn huwelijk met Clara Weshoff in April 1901; Clara die toen reeds in verwachting was. Voor Lou is het een niet minder turbulente tijd. De wetenschap dat Rainer zo snel reeds na zijn vertrek, huwt - wat zij niet voorzien had, eerder zou hebben afgeraden - kwetst haar wellicht. Nog dieper wordt zij getroffen door de plotselinge dood van de nooit vergeten intimus, Paul Rée, die bij een noodlottig ongeval omkomt. De relatie van Rilke en Lou komt tot stilstand. Voorzover er de eerste jaren van correspondentie sprake is, is dat bijna uitsluitend eenrichtingsverkeer. Rilke | |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
was het die Lou schreef, niet omgekeerd, op de laatste brief na. Van een uitwisseling van brieven kan men dan ook eerst spreken, wanneer Rilke haar vanaf juni 1903 weer durft te gaan schrijven. | |||||||||||
Opbouw van de briefwisselingReeds bij eerste kennismaking met de correspondentie van Rilke en Lou blijkt dat deze niet evenwichtig en gelijkmatig uitvalt. Rilke schreef meer en vaak veel langere brieven dan Lou. Dat alleen al zegt iets over de verhouding. We zullen zien dat er zich wijzigingen in de tijd voordoen, die wellicht ook veranderingen in hun verhouding weerspiegelen. Maar eerst willen wij hun correspondentie meer in het algemeen aan een onderzoek onderwerpen. Wanneer schreef men elkaar, hoe frequent? Hoe spoort dat met hun ontmoetingen? In het onderstaande overzicht is dat samengevat. Daarbij zijn enkele opmerkingen vooraf op hun plaats. Ernst Pfeiffer, die de Briefwechsel minutieus verzorgd heeft, schrijft in zijn nawoord (621-630) niet alleen dat Rilke meer brieven heeft geschreven dan Lou - namelijk 132 tegenover 99 -, maar dat uit de eigenlijke vriendschapsperiode, die in 1903 begon, volgens Pfeiffer van de 132 na te trekken brieven van Rilke er 13 onvindbaar zijn gebleken, en dat van de 99 van Lou er liefst 35 spoorloos zijn. Hoezeer wij dit betreuren, wij gaan toch uit van de gepubliceerde brieven, zonder ons te verdiepen in de vragen waardoor en door wie eventueel brieven verdwenen, vernietigd of verloren zijn gegaan. Het resterende materiaal biedt ons inziens voldoende houvast om verantwoorde uitspraken te doen over het karakter van de ontwikkeling van hun vriendschap.
Uit bijgaand overzicht blijkt dat de periode die Ruth Wolf voor haar studie koos, 1903-1906, de grootste dichtheid aan brieven vertoont. In die periode valt ook de ontmoeting van tien dagen in Göttingen. Dan volgen echter weer twee stille jaren, 1907-1908, waarna in 1909 weer wat gecorrespondeerd wordt. Daarop volgt een nieuwe stilte van twee jaren. Vanaf 1912 tot 1915 is er relatief frequent geschreven, een periode waarin ook liefst vier ontmoetingen plaatsvinden; twee in 1913, de eerste gedurende twee weken in Göttingen en de tweede van vijf weken in München. In 1914 vindt opnieuw een kort verblijf van vijf dagen in Göttingen plaats. De tweede keer dat zij beiden twee maanden gelijktijdig in München wonen en elkaar veelvuldig treffen, is in 1915. Het jaar 1916 is qua correspondentie weer stil. Het blijft tamelijk rustig tot 1919, wanneer er een intensieve briefwisseling voorafgaat aan wat uiteindelijk de laatste ontmoeting zou worden van ruim twee maanden samenzijn, opnieuw in München. Gedurende de laatste zes jaar van het leven van Rilke is er minder vaak gecorrespondeerd, maar de intensiteit in de brieven blijft hoog. Ondanks allerlei plannen ontmoet men elkaar niet meer. Op het oog, qua frequentie van correspondentie lijken er vier perioden te onderscheiden. Die van 1903 tot 1906, het jaar 1909, vanaf 1912 tot 1915, en ten slotte vanaf 1917 tot 1926, het jaar waarin Rilke stierf. | |||||||||||
De eerste periode 1903-1906Een eerste analyse van deze periode leert het volgende. Als Rilke de moed bijeengaart om Lou in 1903 te schrijven, vooral ook om tot een ontmoeting te komen, bevindt hij zich in een deplorabele toestand, waarin hij weinig perspectief voor zichzelf ziet. Hij smeekt ook om toezending van het adres van de Weense internist Pineles met wie Lou niet alleen zeer bevriend is, maar van wie Lou in het ver- | |||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||
Lou Salomé rond 1900
| |||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||
leden al raad gekregen heeft over Rilke. Blijkbaar voelt Rilke zich zo neerslachtig en ziek dat hij hulp van een medicus wil inroepen. Lou's antwoord om elkaar eerst maar eens schriftelijk te ontmoeten, is het begin van deze schitterende correspondentie. Opvallend is overigens dat Lou hem het adres van Pineles niet geeft; de vraag is zelfs of Rilke Pineles ooit ontmoet heeft. Op de rol van Pineles in de relatie Rilke-Lou komen wij nog terug. De algehele indruk uit de brieven van het eerste jaar is dat Lou voor Rilke in zijn benarde situatie een steun en toeverlaat is. Hij weet niet waar hij aan toe is, lijdt aan het Parijse leven. Hij vertoeft daar op aanraden van Clara, zijn vrouw, die als beeldhouwer door Rodin beïnvloed is. Hij stort zijn hart bij Lou uit. En in die noodkreet beschrijft hij zijn ervaringen, waaruit blijkt waarmee hij bezig is en waarin hij opgaat. Daardoor geeft hij aan Lou de gelegenheid om, in haar meestal veel kortere antwoorden, hem en zijn situatie te verhelderen. Lou geeft hem niet alleen voortdurend emotionele steun. Zij interpreteert zijn gedrag, biedt hem een kijk op zichzelf, spiegelt hem terug, waardoor Rilke de kans krijgt zichzelf met andere ogen te gaan zien. Door haar normatieve steun wordt Rilke aangespoord zichzelf te aanvaarden zoals hij is en met wat hij kan. Rilke stelt zich zeer afhankelijk op, klein gemaakt door de angsten. ‘O es haben tausend Hände gebaut an meiner Angst.’ (66) Lou beschouwt dit als onvermijdelijk. Zij merkt op: ‘Der Dichter in dir dichtet aus des Menschen Ängsten.’ (77), om de brief vervolgens af te sluiten met een door Rilke bijna niet na te voelen uitspraak: ‘Nie warst Du der Gesundheit so nah wie jetzt.’ (78) Na de eerste lange, beschrijvende epistels is er ook nu en dan al rust te bespeuren in Rilke's brieven. Af en toe kan hij over gewone dingen schrijven en vertellen. En Lou verklaart en interpreteert verder. Het is voor hem weldadig. ‘Von Dir ordnet es sich und wird ein anderes Ding.’ (86) Lou spoort hem aan zich niet alleen met Rodin te identificeren maar zich ook door hem te laten inspireren, ook al is een beeldhouwer geen dichter. ‘Nachgestalten was ein Anderer schuf.’ (104) Tegelijk daarmee bevestigt Lou Rilke door te schrijven: ‘...da Du es sogar im Ausdruck des Leidens verrähtst wer Du wurdest.’ (89) Het boek over Rodin dat Lou in augustus 1903 leest, overtuigt Lou van Rilke en doet haar een brief besluiten met: ‘Du kannst Dich von nun ab auf mich verlassen.’ (90) Rilke zal deze zin vaak herlezen en genoten hebben. Niet voor niets schrijft hij dan ook terug: ‘Nichts könnte mich so mit Sicherkeit und mit Hoffnung erfüllen wie dieses Jasagen.’ (102) Lou's toezegging roept echter tevens de vraag op of zij tot dan toe toch nog een zekere reserve gevoeld heeft, een reserve die haar niet tot een ontmoeting maar voorlopig tot een briefwisseling heeft aangezet. Twijfels blijven echter bij Rilke bestaan. ‘Was ist das Handwerk meiner Kunst?’ (97) Hij zit ook vol vragen en negatieve gevoelens over zichzelf. En verder: ‘Ich bin fast ohne Kultur’ en: ‘Ich weiss so wenig.’ Hij voelt zich in gezelschap onhandig wanneer hij het wil hebben over minder oppervlakkige onderwerpen. Hij vraagt, hij smeekt Lou om geduld en eindigt de brief met: ‘...aber ich bin ja auch ein Kind von Dir.’ (106-107) De afhankelijkheid die daaruit spreekt blijft deze gehele eerste periode bestaan, ondanks rustiger tijden. En steeds zijn er ook de negatieve lichamelijke gevoelens en het zelfbeklag. In augustus vertrekt Rilke met Clara naar Rome, waar hij bijna een jaar zal verblijven. Ofschoon de teneur van zijn brieven | |||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||
niet verandert, lijken de rustiger perioden toch toe te nemen. De Russisch-Japanse oorlog van 1904 roept oude Russische herinneringen wakker, met daartussendoor het steeds weerkerend refrein Lou weer eens te mogen ontmoeten en te spreken, haar iets voor te kunnen lezen. In januari 1904 schrijft Rilke voor het eerst, na in zijn kleine tuin in Rome te hebben gewerkt: ‘Und mir ist, zum allerersten Mal nach langer Zeit, ein ganz klein wenig frei und festlich zu-muth und so, als ob Du bei mir eintreten könntest.’ (128) Bij iedere positieve beleving is Lou steeds ingesloten. Zonder haar is het voor hem moeilijk staande te blijven en perspectief te zien. In mei komt Rilke tot een zekere inventarisatie, een zelfanalyse en tot een uitvoerig plan, dat hij Lou in de langste brief van hun correspondentie voorlegt. Het gaat niet alleen om wat hij wil schrijven, maar ook om wat hij wil gaan studeren. Hij wil niet langer ‘ein Ausgeschlossener’ (162) zijn. Hij overlegt bij zichzelf dat hij - afgezien van zijn schrijfplannen - liever aan een kleine universiteit wil gaan studeren en vraagt Lou of dat ook Göttingen zou kunnen zijn, om maar dichtbij haar te kunnen wonen. Rilke is dan inmiddels 28 jaar; op een leeftijd om een plan te trekken. Uitnodigingen van Ellen Key brengen Rilke in Zweden. Lou bezoekt op aanraden van haar lijfarts Pineles en samen met hem in dezelfde tijd Scandinavië. De kaarten die Lou aan Rilke schrijft geven hem de gedachte in haar na te reizen. Maar telkens loopt hij haar mis. Lou begrijpt dat uiteindelijk ook en biedt terecht haar verontschuldigingen aan. Wat deze herhaalde teleurstellingen voor Rilke betekend moeten hebben! Een van Rilke's brieven eindigt dan ook met: ‘...wie ich warte.’ (181) Kort daarop geeft hij opnieuw lucht aan zijn teleurstelling. Hij herinnert Lou als een stil verwijt aan haar eigen woorden: ‘Jederzeit kannst Du bei uns sein, in schweren wie in guten Stunden.’ En hij voegt er aan toe dat het hem pijn doet dat Lou zo ziek is en op aanraden van Pineles lang rust moet houden. En dat maakt het juist noodzakelijk dat hij dichtbij haar is, om wat voor haar te kunnen betekenen. (185) In Kopenhagen laat hij zich uitvoerig medisch onderzoeken en voegt zich naar het wat saaie advies. Dat lost zijn neerslachtigheid niet op. Hij vindt dat het zo niet verder kan. Twijfel ondermijnt zijn zelfvertrouwen en zijn stemming. Voorlopig heeft hij kleine plannen voor de rest van het jaar, en in ieder geval hoopt hij Lou in het begin van het komende jaar (1905) te ontmoeten. Die wens wordt hoe langer hoe heviger. Want: ‘Du bist meiner Feiertage Feiertag.’ (192) De kerstdagen van 1904, die hij doorbrengt bij zijn dochterje dat bij zijn schoonouders leeft, bezorgen hem opnieuw gevoelens van machteloosheid. Men zal mij waardeloos vinden, ‘denn alles ist unvollendet an mir, unzu-länglich.’ (197) En hij ziet Lou als enige uit-Friedrich Pineles
| |||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||
weg: ‘alle meine nächsten Fortschritte sind in Deinen Händen.’ Deze voortdurende smeekbeden vinden tenslotte in het voorjaar van 1905 hun vervulling in Lou's brief met de mededeling: ‘...ja, ich kann Dich gut hier [Göttingen] haben wenn's in der Pfingstwoche sein könnte?’ (204) Na ruim vier jaar zullen zij elkaar weer ontmoeten: hij is inmiddels 29, zij 43 jaar oud. Lou zou later in haar LRB (148) over deze ontmoeting schrijven: ‘Zum ersten Mal wurde das “Werk” - welches es nun durch dich werden würde und was es von Dir auch würde heischen müssen - mir klar als der berechtigte Herr und Befehl über dich.’ Het betreft hier zowel Rilke's Stundenbuch, als ook zijn Cornet en zijn Buch der Bilder. Rilke, van wie wellicht een stuk van een belangrijke brief aan Lou weg is geraakt, heeft zich over het bezoek uitgelaten in een brief aan Clara. Hij betreurt dat zij er ook niet bij was geweest, want zij spraken ‘über alle die Dinge, mit denen ich Dich oft gequält habe und die nun um so vieles leichter werden oder wenigstens tragbarer in ihre Schwere.’ (251, L.) Enige maanden later bereikt Rilke de uitnodiging om Rodins secretaris te worden, die hij met beide handen aangrijpt. Waarschijnlijk is dit een keerpunt in Rilke's leven, omdat het hem voor het eerst een duurzame verplichting oplegt en aan zijn leven een vaste structuur geeft. Omdat hij tevens veelvuldig verzoeken krijgt voor voordrachten, is een goede planning noodzakelijk. De brieven worden dan ook rustiger, en hoewel wensen voor ontmoetingen met Lou blijven komen, krijgen beschrijvingen en mededelingen in zijn brieven de overhand. Zij worden ook korter. Wel valt in die tijd, in maart 1906, de dood te melden van Rilke's vader aan wie hij gehecht was. In die dagen moeten Lou en Rilke met Clara elkaar in Berlijn ontmoet hebben. Meer gegevens zijn er niet. Bovendien volgt kort daarop, in mei, de breuk tussen Rodin en Rilke. Het is opvallend dat dan voor het eerst de correspondentie voor ruim een half jaar onderbroken wordt. De eerste brief na de stilte komt uit Capri, waar hij een half jaar zal blijven. Rilke schrijft dat hij tegen het versturen van kaarten is, waardoor die stilte veroorzaakt wordt. Hij kijkt met genoegen op de Parijse periode terug, waarin hij constant gewerkt heeft, iedere dag, maandenlang. Hij beschrijft wat hij met wie ondernomen heeft. Deze brief maakt een evenwichtige indruk. | |||||||||||
Het ‘intermezzo’ Friedrich PinelesOver deze interessante arts spraken wij al even. Lou ontmoet hem in 1895 in haar Weense kring, en is vanaf het begin zo door hem geboeid dat zij anderen maandenlang vergeet. Zij trekt en reist met hem en verdiept zich in de geneeskunde. Door de ontmoeting met René Rilke in de zomer van 1897 raakt Pineles wat op de achtertgrond, ofschoon tijdens de eerste maanden in Wolfratshausen toch de afspraak om hem en zijn familie te bezoeken gewoon doorgaat. Toch moet de relatie met Pineles levendig gebleven zijn, anders was zijn advies over Rilke aan Lou in haar Letzter Zuruf (1900) niet zo dominant geweest. Lou's klacht geldt, behalve wat reeds vermeld is, het volgende: ‘Ich besasz gewissermaszen keinen Menschen mehr ohne ihn [Rainer].’ (507) Na het betrekkelijk plotselinge einde van de eerste periode met Rilke duurt het slechts enige maanden voordat Lou de band met Pineles weer strakker aanhaalt. Hij gaat met haar op reis, want de verhouding speelt zich voornamelijk als een Reiseleben af, terwijl Pineles haar lijfarts is. Zij verkeert ook in zijn ouderlijk huis, waar Pineles' ouders - orthodoxe joden - minder ingenomen zijn met wat zij | |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
beschouwen als een huwelijkskandidate voor hun zoon. Later zal Lou hem in haar roman Das Haus verbeelden en zeggen: ...‘einen Juden, so wie er ist, ungeteilt, ungehemmt, sieht man nur durch die Seinen.’ (K, 231) Over deze periode zei Ernst Pfeiffer tijdens een gesprek: ‘Sie gab ihren Sinnen nach.’ (W & W, 191) In 1902 moet Lou ook zwanger geworden zijn, een toestand waaraan een einde komt door een val van de ladder. Daar zijn wel vraagtekens bij te zetten.Ga naar eind2 In 1903 wordt er gereisd naar het Reuzengebergte, het jaar dus waarin Rilke weer contact met Lou opneemt en haar wil zien. Zij beantwoordt dat verzoek met het voorstel elkaar te gaan schrijven. In 1904 worden Italië en ook Scandinavië bezocht, waar Rilke zoals bekend tevergeefs jacht op Lou maakt. Reeds in dat jaar moeten de eerste barsten verschenen zijn in de verhouding tussen Lou en Pineles. Het jaar daarop wordt er door Frankrijk en Spanje gereisd. Lou blijkt het aan haar hart te hebben. Hoezeer Pineles zich ook beijvert Lou blijvend tot de zijne te maken, ze blijft Andreas trouw. Hoewel hij de moed niet verliest en lang volhoudt, en er nog gereisd wordt door de zuidelijke Balkan, komt er in 1909 toch een einde aan deze aanvankelijk hartstochtelijke relatie, die ook voor Andreas nauwelijks te accepteren was. Pineles en Lou zouden elkaar nog af en toe ontmoeten. Zo vermeldt Anna Freud - die in het begin van de jaren twintig bevriend was geraakt met Lou - dat zij Weense vrienden en kennissen met Lou bezocht. Maar naar Pineles gaat Lou alleen. (W & W, 344) Pineles blijft een geheimzinnige figuur. Hij trouwt nooit en sterft een jaar voor Lou. In de jaren dat Lou Rilke weer gaat schrijven en zij elkaar in 1905 weer ontmoeten, doet Lou moeite ‘sich über die vorwiegend sexuelle Natur dieses Verhältnisses [met Pineles] klar zu werden.’ (W & W, 192) In de periode van haar verhouding met Pineles heeft zij zeer weinig geschreven. Zij is door wat zij in die jaren beleeft waarschijnlijk geworden ‘was Andere mit 18 Jahren werden’, een wens uit haar brief ‘Letzter Zuruf’. (54). Opvallend vroeg tenslotte, aangenomen dat Lou inderdaad een kindje heeft verwacht, spreekt zij zich reeds in 1903 - het jaar na de miskraam - uit over haar mogelijk moederschap. Lou schrijft aan Rilke: ‘Ich bin ganz wie Du davon durchdrungen, dasz dabei vieles Abseitsstehn vonnöthen ist, viel Einsamkeit, - ja ich selbst könnte von mir sagen, dasz ich aus solcher Strenge und Bescheidenheit mir die Mutterschaft versagt habe.’ (100) Lou was toen 42 jaar oud. Wie was Lou in dit opzicht? Een van Lou Salomé's biografen, Cordula Koepcke, zegt het in een algehele interpretatie, daarbij ook de voorgaande verhoudingen insluitend aldus: ‘Jenes Gefühl innerer Bindung, das Dauer will, Lebensbund und erotische Gemeinschaft zusammen-schlieszend, ist ihr versagt. Sie kann darüber theoretisieren, es analysieren und erklären - zu leben vermag sie es nicht. Eros und Agape finden nicht zueinander. In dieser unüberwindlichen Trennung liegt die Tragik dieses reichen Lebens.’ (K, 261) Ware het anders geweest, dan had Lou zich wellicht niet zo kunnen wijden aan de Werdegang van haar Rainer Maria Rilke, die zij tijdelijk inruilde voor Pineles. | |||||||||||
De tweede periode 1909-1911De tweede periode volgt op een stil jaar dat, op een enkele kaart na, voortduurt tot mei 1909. Toen had er in Parijs een ontmoeting plaats waarbij ook Clara en Ellen Key aanwezig waren, maar waarover nauwelijks documentatie bestaat, behalve een rustgevende dagboeknotitie | |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
van Lou en Rilke's opmerking over de druk die op hem lag, ‘weil er trotzdem “seine Kindheit nicht geleistet habe”, sondern ihr ausgewichen sei, Erfundenes an ihre Stelle setzend.’ (223) De brieven die in dat jaar volgen mogen dan rustiger van toon zijn - ook van de kant van Lou -, toch blijft Rilke nog steeds lijden aan neerslachtige buien. Depressies maken hem het leven zwaar. En hoe waarderend Lou zich in haar brieven ook uit - zelfs zegt zij dat zij hem over zijn publikaties wil spreken -, meer dan het gebaar ‘beim Zu-Dir-hindenken auch immer wieder besonders froh zu werden’ (228) kan zij ook niet maken. Rilke blijft klagen over spanningen die hem kwellen. Hij wil een arts raadplegen. Dit weerhoudt hem er echter niet van een schitterende beschrijving te geven van zijn reis door de Provence en van de oer-geboortegrond van Lou, Les Baux, met het verhaal van de ‘Passe-Rose’, die de mooiste roos is. En wederkerig komt een lange brief van Lou terug met herinneringen, schrijfbelevenissen en verhalen. In 1910 komt Aufzeichnungen des Malte Lauridge Brigge gereed en tegen het einde van dat jaar op de markt, een uitgave die door Lou gepast - ‘das war fast wie eine Stimme aus eignen Urzeiten herauf!’ - begroet wordt. ‘Viel zu sagen, viel zu fragen!’; een van de eerste duidelijke reciproque uitspraken van Lou in haar brieven. Wij zouden hierover graag iets meer gehoord hebben. Maar Lou gaat er niet op in. | |||||||||||
De derde periode 1912-1915Na een nomadische periode van reizen en trekken wordt einde 1911 slot ‘Duino’ Rilke's woonstee. Het is zeker dat er bij Rilke ook een gevoel van leegte is ontstaan na het gereed komen van Malte, en dat de vraag opkomt: hoe nu verder? Het verklaart ook de explosie van lange brieven, vol bekentenissen en vragen. Einde 1911 schrijft hij de schitterende brief over zijn Malte, wat Malte hem gedaan heeft, een soort zelfinterpretatie. Hij legt Lou de vraag voor of Malte ‘aus meinen Gefahren gemacht ist, darin untergeht, gewissermassen, um mir den Untergang zu ersparen, oder ob ich erst recht mit diesen Aufzeichnungen in die Strömung gerathen bin, die mich wegreiszt und hinübertreibt.’ (238) Hij bekent Lou dan: ‘Ich habe den Ehrgeiz gehabt, mein ganzes Kapital in eine verlorene Sache zu stecken, andererseits aber konnten seine Werthe nur in diesem Verlust sichtbar werden und darum, erinner ich, erschien mir die längste Zeit der Malte Laurids nicht sosehr als ein Untergang, vielmehr als eine eigenthümlich dunkle Himmelfahrt in eine vernachlässigte abgelegene Stelle des Himmels.’ (239) Hij voelt zich te alleen, ‘überzählig’ en ‘mein Herz weiss mir keine Beschäftigung.’ Hij wijt het aan de kunst: ‘es ist das Furchtbare der Kunst, dasz sie, je weiter man in ihr kommt, desto mehr zum Äuszersten, fast Ünmoglichen verplichtet.’ (241) Hij besluit deze brief, die hij zelf een biecht noemt, met een voorstel voor een ontmoeting. De volgende brieven gaan hierop door. ‘Wie oft geschieht es nicht, dasz ich gewissermaszen als ein Chaos aus meiner Stube trete.’ (244). En deze radeloosheid loopt uit op zijn voorstel toch maar een analyse te proberen bij von Gebsattel, die Rilke kende, ook door zijn behandeling van Clara. Lou heeft onmiddellijk telegrafisch gereageerd en een analyse, ook bij von Gebsattel, sterk ontraden. Rilke legt zich daarbij neer, omdat hij op haar kennis van de psychoanalyse vertrouwt en op haar kijk op von Gebsattel's ervaring, die gering zou zijn. Er volgen brieven, waarin Rilke ingaat op zijn verhouding met Clara, op haar wens tot scheiding, om nu eindelijk zich- | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
zelf te kunnen worden. Hij schrijft over zijn grootmoeder, zijn moeder en noteert andere bespiegelingen onder andere over Duino, dat hem ook lichamelijk niet goed bevalt. Hij vervalt weer in pessimisme en ziet geen uitzicht. Dat brengt hem na een zwerftocht door Spanje uiteindelijk in Ronda (1913). Daar ontvangt hij van Lou een zeer ondersteunende en verhelderende brief, die zijn ervaringen interpreteert. Hij moet geduld hebben! En Rilke dankt en smeekt om een ontmoeting, want ‘dasz ich nur durch Dich mit dem Menschlichen zusammenhänge, in Dir ist es mir zugekehrt, ahnt mich, athmet mich an.’ (280) Hij zal in Ronda twee Elegien schrijven. Dan komt een brief (13 januari 1913) van Lou, die tot een van de belangrijkste uit de correspondentie moet worden gerekend. Daaruit spreekt de fundamentele erkenning, ‘dasz wir auf unmerklichen Wegen sehr leise und ganz von selbst beieinander wären,...’ Rilke is voor haar ‘der tiefste Erleber dessen, worin Menschenwesen besteht.’ En: ‘Ich glaube, dasz Du leiden muszt, und es immer wirst. Niemand neben Dir würde dem abhelfen können, aber es ist möglich, dasz es wohl und weh täte, manchmal Jemanden neben sich zu haben, der es auch weisz, und miterlitte, miterlebte.’ (281-2) Zij vindt dat, ook al klinkt het zo hard, hem dit niet moet bevreemden. En op de gedichten (onder meer ‘An den Engel’) schrijft Lou hem enige weken later: ‘ich schreibe kaum, ich schweige eigentlich nur laut.’ (285), waarop dan in juli 1913 eindelijk een twee weken durende ontmoeting in Göttingen volgt, waarnaar beiden lang hebben uitgezien. Weinig is bekend over dit samenzijn. Alleen moet de weldadigheid van het bezoek er toe geleid hebben dat Lou over zichzelf aan Rilke schrijft ‘so sorgenfrei gemacht, wie ich es kaum je war.’ (288) Het duurde slechts enkele maanden, voor zij elkaar in september in München opnieuw ontmoeten en wel gedurende vijf weken. Nog kort voor het weerzien heeft Lou de behoefte hem te schrijven over de gedichten van Werfel. Zij verbindt er een interpretatie van Rilke aan, waarin zij zegt, dat ‘...alles in Dir unausweichlich Bild, ein Aussen, anschaubar werden muss, Werk beinahe, infolge der Innerlichkeit all Deines Geschehens. Dadurch ist es so sehr Dein, - Dein Schicksal, was sich da vollzieht,...’ (297) Tijdens deze Münchense periode vinden tal van ontmoetingen plaats. Lou stelt Rilke aan Freud voor. Het geheel had trouwens een sterk psychoanalytische inkleuring, die wellicht culmineerde in een droomanalyse door Lou van Rilke's kinderdromen. Op het einde stuurt Lou Rilke terug naar Parijs - ‘als jagte ich Dich beinah dorthin’ (303) - vooral omdat volgens Lou de psychoanalyse hem toch niet blijvend kon helpen, terwijl hij in Parijs weer tot werken zou kunnen komen. (W & W, 268) Rilke is te spreken over de ervaringen in München., waarvoor hij zeer dankbaar is. ‘Du hast mir gezeigt, dass ich noch irgendwie derselbe bin, ja derselbe auf eine befestigtere Art...’ (304). Lou antwoordde in dezelfde geest. ‘...es ist immer noch Fülle, die ich erst allmählich nacherlebe...’ Toch vraagt men zich af, of deze zeker voldoening gevende ervaringen beiden zo vervuld hebben als de evaluaties klinken. De tamelijk hardhandige wijze waarop Rilke weer naar Parijs gestuurd wordt, wat Lou zelf - zie boven - ook zo heeft aangevoeld, maar ook de vriendschap die Rilke kort daarop aangaat met de ‘Benvenuta’, Magda von Hattingberg (Schnack, 457, 471, 476) en waarvan hij het onmogelijke hoopt, laten daarover twijfel bestaan. Als vervolgens na enkele maanden deze verhouding strandt, blijkt hij kort daarop in zijn brieven aan Lou | |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
weer in de put te zitten. Hij voelt zich ziek en er komt weinig uit zijn handen. Hij is zichzelf tegengevallen. Lou verklaart en troost in haar antwoord. Kort daarop ontstaat het bijna programmatische gedicht ‘Wendung’, waarvan het laatste couplet opent met de regels: ‘Werk des Gesichts ist gethan, thue nun Herz-Werk an den Bildern in dir, jenen gefangenen;’ De intensieve briefwisseling die daarop volgt, wordt gekenmerkt door hetzelfde patroon: Rilke die lijdt onder allerlei lichamelijke klachten en Lou die hem troost, inzicht tracht te geven in zijn lot en hem daardoor tracht op te beuren. Tegenover Rilke's ‘...da ich mich doch zu etwas so Gehemmtem ausgewachsen habe.’ (339) stelt Lou: ‘Du erleidest Dich selber als Gehemmter, und das Stück Glück das im Sachverhalt drin steckt, bleibt dir verborgen, entzogen, trotzdem alle seine Bedingungen in Dir sind und sich äuszern.’ (343) Lou zegt bij herhaling dat zij wil praten en doet ook suggesties voor een ontmoeting. Die vindt in juli in Göttingen ook plaats. In een gedicht aan Lou opgedragen schildert hij een zelfportret tegenover de stralende vrouw (350): ‘Aber der Mannn schweige erschütterter. Er der pfadlos die Nacht im Gebirg seiner Gefühle geirrt hat: schweige.’ Kort er op breekt de Eerste Wereldoorlog uit. In september schrijft Lou in een lange brief, ook naar aanleiding van de medische hulp die Rilke van von Stauffenberg krijgt, dat haar nu helder voor ogen staat waarom zij Rilke jaren geleden de psychoanalyse heeft ontraden: ‘...eben genau auf die an sich ganz wenigen und bestimmten Unbewältigtheiten kommt es beim Produzieren an und auf ihre, sei es noch so gefährliche, Unberührtheit.’ (364) En ze eindigt met de vraag: wanneer zien we elkaar weer. ‘Alles was Du vorschlägst wird mir recht sein.’ Vóór de volgende ontmoeting in het voorjaar 1915 in München worden mededelingen over de reis en over verblijfplaatsen uitgewisseld. Rilke verlangt zeer naar de ontmoeting. Uit het dagboek van Lou een enkele regel: ‘Wie gut und herrlich bei ihm zu sein, wieder-zu-sein.’ (374) Kort daarna valt de briefwisseling stil tot begin 1917. | |||||||||||
De vierde periode 1917-1926Deze laatste periode wordt gekenmerkt door een qua frequentie sterk wisselende correspondentie. Hoewel de brieven steeds een persoonlijk karakter blijven behouden, krijgen zij toch vaker overwegend het karakter van mededelingen. Bovendien zijn er opvallend veel langere perioden van een half tot een heel jaar, waarin niet gecorrespondeerd wordt. Wel zijn er enkele kleinere perioden, waarin relatief veel brieven gewisseld zijn. Een laatste opmerkelijk verschil is dat Lou nu vaker langere brieven schrijft dan Rilke. We zullen nagaan in welke samenhang dat gebeurt. Lou's oriëntatie op Rilke blijft sterk. ‘Und manchmal konnt ich Erlebtestes kaum noch bei mir allein behalten, und brieflich, in's Ungefähre, ging's doch nicht direkt genug zu Dir.’ (391) In datzelfde jaar 1919 ontmoeten zij elkaar opnieuw in München, na een driedaagse reis van Lou. In het naoorlogse Duitsland waren de verbindingen slecht. Het bezoek moet Lou hebben vervuld: ‘Blick ich nach München zurück, so seh ich nur Rainer’, wat nog versterkt wordt door het slot van de eerste brief kort na het afscheid: ‘Du schenktest mir ein Stück Leben und ich brauchte es noch inbrünstiger als Du weiszt.’ (409) Tijdens hun samenzijn zijn enige elegiën ter sprake gekomen en bediscussieerd. Hoe anders | |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
Château Muzot, zijaanzicht (foto: J. Munnichs, juli 1994)
zal Rilke dit samenzijn ervaren hebben als dat van 1913, toen hij zijn heil in Parijs moest zoeken! Korte tijd later verlaat Rilke Duitsland. Hij verruilt het voor Zwitserland. Ofschoon hij wel klaagt over zijn Heimathlosigkeit kan hij er zich redelijk handhaven, na de zeer afwisselende tijden in München. Bijna een jaar later is hij in Parijs. Tot dan toe kon hij die stad niet de baas, terwijl hij nu kan zeggen dat ‘die Anheilung vollzog sich in der erste Stunde.’ (422) Lou's antwoord, een van haar uitvoerigste brieven, blijft niet lang uit. Zij schrijft er van gedroomd te hebben. ‘Und als ich erwachte, Deinen Brief in Händen, war ich so voll von einem Wissen und Glück durch Dich, als ob nicht nur das Wichtigste dieser Zwischenzeit darin zu lesen stünde, sondern Dein Wichtigstes überhaupt. Denn das ist gewiszlich und wahr, dass Du der symbolischeste Mensch bist, vom dem ich weisz, und was Du erlebst, sind letzte Dinge, Bestätigungen, zu denen nur hie und da der Daseinsstoff sich so zusammenrafft dasz man sie sieht, deshalb kannst Du so oft nicht leben.’ (427) Bevestiging en bewondering strijden in deze regels om de voorrang. Zij vormen een van de beste typeringen van Rilke en zijn werk. Lou eindigt deze brief met: ‘Lieber Rainer, wie herrlich dasz Du vorhanden bist.’ (430) Dat Rilke niet onmiddellijk op deze brief gereageerd heeft, is wellicht het beste bewijs van zijn gezondheid. Het kan ook samenhangen met de bewogen tijden, die hij door zijn vriendin Merline heeft beleefd, die hem uiteindelijk ook in Muzot, zijn laatste verblijfplaats, installeert. Lou's brieven blijven lang en beschouwend over het kunstenaarsschap en: ‘Wann werden wir uns wieder einmal sprechen? Und ob noch überhaupt?’ (435) Dan volgt in februari 1922 de brief van Rilke over de Elegien: ‘Sie sind. Sie Sind’ en ‘Jetzt weisz ich mich wieder.’ | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
(445) En Lou jubelt terug: ‘... nur der Dank in der wegschenkenden Geberde des Schaffenden, in seinem eigenen Spenden, giebt ihm diese enthüllende, bewahrheitende Gewalt, nur sie erkundet ganz den Gott, statt der Gabe und in der Gabe, doch nur ihn. Nur der zählt sich jubelnd hinzu en vernichtet die Zahl.’ (450). Begin 1923 schrijft Rilke dat hij zich ernstig zorgen maakt over Lou, over de Duitse situatie, over haar en Andreas; de eerste keer dat hij zich zo uitdrukkelijk selbstlos in een brief voor hen interesseert. De briefwisseling concentreert zich nu rond de jaarwisselingen, met dezelfde vertrouwelijkheid. En Lou mengt in haar brieven boeiende beschouwingen over geestelijke gezondheid, die zeker ook bestemd zijn om Rilke nog meer inzicht in zichzelf te geven. Zo schrijft zij bij voorbeeld, na een bespiegeling over de mogelijke waarde van een neurose: ‘Jetzt frage ich mich nicht nur beim Kranken: wodurch erkrankte er? sondern auch, nicht minder argwöhnisch, beim Gesunden: wodurch blieb er gesund?’ (464) En in zijn antwoord vertelt Rilke over de weerslag die hij na zijn Elegien heeft ervaren, en vertoont hij het gewone patroon van vragen en twijfels. Hij is inmiddels grootvader geworden. Hij verlangt naar Lou's komst. ‘Denk, was wir für Tage hätten!’ (468) De briefwisseling blijft ondersteunend, hartelijk. Rilke zijn problemen beschrijvend, Lou met haar toegenomen kennis en ervaring van de psychoanalyse interpreterend. ‘Waltete doch über Dir die grosse Gnade, die ebenfalls sich des infantil Urhaftesten bedient: die schöpferische Abfuhr ins Werk, die eben drum dem Leiblichen so verflochten ist, denn von dort aus feuert sie erotisch an zum Leibhaften im Werksinn, statt im Sinn der praktischen Objectivierung, die für jenes Mehr keinen Raum hat, das uns uranfänglich noch überwallt und allem eint.’ (481) Lou beseft dat het Rilke misschien teveel is. ‘Hast du überhaupt Geduld gehabt, zu Ende zu lesen?’ Dan volgt Rilke's laatste brief van kort voor zijn sterven, uit december 1926. ‘Aber Die Höllen’. | |||||||||||
Asymmetrische elementenNa dit verzengende leven van Rainer Maria Rilke lijkt de vraag naar de kwaliteit van zijn vriendschap met Lou Salomé misschien wat te academisch. Is het wel een relevante vraag? Want in hoeverre verschilt het begin en het einde van de relatie? Er zijn toch asymmetrische elementen blijven bestaan, wat niet wegneemt dat - zeker sedert het verschijnen van de Elegien - Rilke ook Lou heeft geïnspireerd, niet alleen in vriendschap maar ook met impulsen tot inzichten over kunst, het kunstenaarschap en relaties daarvan met al dan niet gestoorde emotionaliteit. Impulsen die de grondslag zijn van symmetrie en daarvan getuigen. En dat niet alleen op grond van het gedachtengoed, maar juist ook in evenwichtigheid en gelijkheid van respect en waardering, waarvan de brieven getuigen. De schaarse, maar niet minder persoonlijke brieven van de laatste jaren geven blijk van een duurzame vertrouwelijkheid, die herhaaldelijk tot uiting komt in een slot als ‘dein alter Rainer’ of ‘deine alte Lou’; een vertrouwde nabijheid die boven de tijd uitgaat. Zoals Linde Salber schrijft: ‘Er [Rainer] brauche gar nicht zu schreiben- sie sei doch bei ihm, habe mit ihm gelebt...’ (S, 120-21) Trouwens, in de spiegel die Lou Rilke bood werd zij op het laatst teruggespiegeld, herkende zij hem opnieuw en bevroedde zij ook beter haar eigen aard. Hij wordt steeds zichtbaarder als dichter, zij als zijn mentor en interpretator: het is een schitterende, blijvende, literaire creatie. | |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
Tenslotte, Lou en Rainer waren geboren schrijvers, briefschrijvers. Als men constateert dat zij - van de 23 jaar die zijn verstreken sedert zij het uitwisselen van brieven in 1903 weer opnamen - tijdens zeven kortere en langerdurende ontmoetingen een half jaar ongeveer bij elkaar waren - dan vraagt men zich af, of zij wellicht niet méér bij elkaar waren per brief dan in elkaars aanwezigheid. Het brieven-schrijvende leven, zeker dat van Rilke, roept die gedachte op. De briefwisseling was dus wellicht meer dan dat: het was een vorm van levende vriendschap, een vorm van bestaan.
Prof. dr. J.M.A. Munnichs was tot voor kort hoogleraar in de psychogerontologie aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen. Zijn afscheidcollege was getiteld Gerontologie, levensloop en biografie (1990). | |||||||||||
Referenties (met afkorting bij verwijzingen)
|
|