Biografie Bulletin. Jaargang 4
(1994)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
De bioloog als geschiedschrijver
| |
[pagina 169]
| |
Swammerdam, twee geniale natuuronderzoekers uit de zeventiende eeuw. Van Leeuwenhoek, die geen wetenschappelijke opleiding had genoten, deed met de door hem zelf vervaardigde microscoopjes opzienbarende waarnemingen. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de microbiologie. Swammerdam studeerde geneeskunde bij Boerhaave in Leiden, maar praktiseerde nooit als arts. Hij is vooral belangrijk vanwege zijn nieuwe methoden van prepareren, zijn anatomisch onderzoek en zijn ontdekkingen op het gebied van de entomologie. Zijn levenswerk, de Biblia Naturae, dat pas na zijn dood werd uitgegeven, is van
Illustratie uit Swammerdams Biblia Naturae: ‘De ontwikkeling van het Haft of Oeveraas’
| |
[pagina 170]
| |
uitzonderlijke schoonheid en wetenschappelijke klasse. Van Leeuwenhoek en Swammerdam zijn als bioloog in betekenis en bekendheid vergelijkbaar met Christiaan Huygens in de natuurkunde en Simon Stevin in de wiskunde. Net als over Huygens en Stevin verschenen over Van Leeuwenhoek en Swammerdam zowel afzonderlijke werken als tal van biografische schetsen in bundels. In Nederland heeft vooral de bioloog A. Schierbeek veel over Swammerdam en Van Leeuwenhoek geschreven. Jan en Annie Romein namen hen op in hun boek Erflaters van onze Beschaving. In bundels over de belangrijkste biologen ter wereld komen Swammerdam en Van Leeuwenhoek voor naast grootheden als de Zweed Linnaeus en de Britse natuuronderzoeker Charles Darwin.
* * *
Hoewel er tot het begin van de jaren zestig nog wel wat meer biografische geschriften waren verschenenGa naar eind2, zal uit hiervoor genoemd overzicht duidelijk zijn dat er tot die tijd weinig belangstelling bestond voor het leven en werk van Nederlandse biologen. Nu wil ik niet beweren dat die interesse sindsdien spectaculair is gestegen, maar er is de afgelopen decennia toch wel zoveel gepubliceerd, met name over biologen uit het meer recente verleden, dat je kunt spreken van een lichte groei. Ik kom daar nog op terug, maar eerst wil ik enkele redenen noemen waarom de belangstelling voor de biologenbiografie minder groot is dan voor de literaire biografie en waarom er in de nabije toekomst ook niet een stroom van biografieën over biologen te verwachten valt. De overeenkomst die er op het eerste gezicht bestaat tussen het onderwerp van de biograaf en de bioloog is maar schijn: de bioloog heeft vanuit zijn vakgebied alleen belangstelling voor de mens als biologisch wezen, als onderdeel van het leven op aarde; hij bestudeert de mens als object, niet als subject. Biologen hebben in het algemeen ook niet zoveel affiniteit met de geschiedenis van hun vakgebied. Vertegenwoordigers van enkele richtingen in de biologie, zoals palaeobiologie en fylogenie, houden zich bezig met historisch onderzoek, maar dit heeft weinig te maken met de geschiedenis van de biologische wetenschap. Biologen zijn nu eenmaal opgeleid om het ontleedmes en de microscoop te hanteren en niet om historisch onderzoek te verrichten. Toch zijn er wel biologen geweest die zich verdiepten in de geschiedenis van de biologie en onderwijs op dit gebied gaven. Dit waren onder anderen de reeds genoemde Hunger en Schierbeek die al voor de Tweede Wereldoorlog in Leiden als privaatdocent colleges gaven over de geschiedenis van de biologie. In 1948 werd H. Engel aan de Universiteit van Amsterdam toegelaten als privaatdocent in de geschiedenis van de zoölogie. Na zijn aanstelling, enkele jaren later, tot hoogleraar in de diersystematiek en zoögeografie bleef Engel aan geïnteresseerde studenten onderwijs geven over de geschiedenis van de biologie. Voor mij legden zijn colleges in de inspirerende omgeving van de Artisbibliotheek, thans de Plantagebibliotheek, de basis voor mijn latere historisch en biografisch onderzoek. Na de pensionering van Engel werden die colleges gegeven door zijn medewerker, de schrijver-bioloog Dick Hillenius, die zich evenals zijn voorganger sterk aangetrokken voelde tot de historische aspecten van de biologie. Na de plotselinge dood van Hillenius in 1987 werd dit vak aan de Universiteit | |
[pagina 171]
| |
van Amsterdam helaas niet meer gedoceerd. De geschiedenis van de biologie was geruime tijd daarvoor al als een zelfstandige richting in de biologie in Nederland erkend door het werk van de Utrechtse bioloog Frans Verdoom. Verdoom, een mossenspecialist met een hartstocht voor historisch onderzoek, was in 1959 oprichter en eerste directeur van het voormalige Biohistorisch Instituut in Utrecht en tevens de eerste hoogleraar in de geschiedenis van de biologie in Nederland. Onder zijn leiding werd een uitgebreide documentatie opgebouwd met veel biografische informatie die de bron vormde voor talrijke publikaties. Verdoorn werd in 1976 opgevolgd door Piet Smit, maar bij diens aftreden in 1986 werd de leerstoel in de geschiedenis van de biologie - nog steeds de enige in Nederland - opgeheven en ging het Biohistorisch Instituut op in het huidige Instituut voor Geschiedenis der Natuurwetenschappen. Het verlies van de leerstoel ging overigens niet gepaard met een terugval in de activiteiten op het gebied van de historie van de biologie. Utrecht is nog steeds het centrum van het historisch biologisch onderzoek, dat thans plaatsvindt onder leiding van Rob Visser, die in 1985 promoveerde op een studie over het zoölogisch werk van de achttiende-eeuwse onderzoeker Petrus Camper. Alles bij elkaar is en blijft geschiedenis van de biologie een randverschijnsel in de biologische wetenschap die sinds het eind van de vorige eeuw sterk gericht is op experimenteel, grensverleggend onderzoek. De voor de biologie beschikbare financiële middelen worden voornamelijk gebruikt voor research op het gebied van moleculaire biologie en celbiologie. Er blijft in verhouding weinig geld over voor historisch onderzoek. Een bioloog zal dus tijdens zijn studie of daarna niet zo gauw een opdracht krijgen om in het kader van een stage of promotieonderzoek een biografie van een vakgenoot te vervaardigen. En als hij het niet doet, wie dan wel? In de faculteit der letteren en wijsbegeerte bestaat wel meer belangstelling voor het genre van de biografie, maar studenten en afgestudeerden in deze richting die overwegen een biografie te schrijven, kiezen vanzelfsprekend grootheden uit hun eigen vakgebied. Bovendien hangt het feit of er een biografie over iemand wordt geschreven meestal niet alleen af van de betekenis van zijn of haar werk, maar ook - of vooral - of de persoon tot de verbeelding spreekt en bekendheid geniet bij het grote publiek. Schrijvers, schilders, componisten en politici genieten in het algemeen een veel grotere bekendheid dan natuurwetenschappers. Vergeleken bij Vondel en Rembrandt zijn Swammerdam en Van Leeuwenhoek nagenoeg onbekend. Het leven van een kunstenaar of politicus is, of lijkt, voor het publiek ook meestal een stuk boeiender dan dat van wetenschappers, en zal daarom eerder aanleiding vormen tot het vervaardigen van een biografie. Bij natuurwetenschappers denkt men al gauw aan saaie mensen, die het grootste deel van hun bestaan doorbrengen in witte jassen tussen de laboratoriumapparatuur.
* * *
Over natuuronderzoekers met een opmerkelijke levensloop, of over hen die avontuurlijke reizen maakten, wordt gemakkelijker geschreven. Rumphius, de ‘blinde ziener’, bracht zijn levenswerk, de flora van Ambon, onder tragische omstandigheden tot stand: hij verloor zijn vrouw en jongste dochter bij een vulkaanuitbarsting, een belangrijk deel van zijn werk werd bij een brand ver- | |
[pagina 172]
| |
woest en de laatste dertig jaar van zijn leven was hij volkomen blind. Jan Swammerdam was briljant, maar nogal neurotisch en hij leed aan een duidelijke vorm van godsdienstwaanzin. De boeken over achttiende- en negentiende-eeuwse ontdekkingsreizigers die in de binnenlanden van Afrika, Azië en Zuid-Amerika op zoek gingen naar nieuwe planten- en diersoorten zijn zo aantrekkelijk vanwege de beschrijving van spannende en opwindende tochten, vol avonturen en ontberingen. Om die reden is betrekkelijk veel geschreven over bijvoorbeeld de Engelse Margaret Fountaine, die vlinders verzamelde over de hele wereld, en over haar wel zeer excentrieke landgenoot Charles Waterton. Deze laatste werd onder anderen beschreven door Edith Sitwell in haar boek English Eccentrics (1933, 1958), een opmerkelijk werk dat waarschijnlijk nergens anders ter wereld zou kunnen worden samengesteld. Excentriciteit is een typisch Britse, door de Britten zelf ook zeer gewaardeerde karaktertrek. Naar mijn mening vormt deze volksaard de grondslag voor het feit dat in Groot-Brittannië zoveel biografieën verschijnen en zo gretig aftrek vinden. De hiervoor geconstateerde, weliswaar geringe, maar toch waarneembare groei van het aantal publikaties over Nederlandse biologen hangt samen met de recente grotere belangstelling in Nederland voor het biografische genre, maar vooral met de stijgende interesse voor de geschiedenis van de natuurwetenschap in het algemeen. Sinds het eind van de vorige eeuw hebben de natuurwetenschappen een opmerkelijke ontwikkeling doorgemaakt. Rond de eeuwwisseling bestond er in ons land een concentratie van begaafde natuurwetenschappers, met onder anderen de scheikundige Van 't Hoff en de natuurkundigen Zeeman, Van der Waals, Lorenz en Kamerlingh Onnes, die allen de Nobelprijs ontvingen. In diezelfde periode trokken ook enkele Nederlandse onderzoekers op het gebied van de biologie internationaal de aandacht, zoals de botanicus Hugo de Vries met de herontdekking van de Mendelwetten en zijn mutatietheorie, de zoöloog Max Weber met de Siboga-expeditie en de paleontoloog Eugène Dubois met zijn reconstructie van de Pithecantropus erectus, thans de Homo erectus genoemd.
* * *
De invloed van de natuurwetenschappen op de maatschappij is in de loop van deze eeuw aanzienlijk toegenomen en daarmee is de belangstelling voor de geschiedenis van de natuurwetenschap gestegen. Historici als de Utrechtse hoogleraar H.A.M. Snelders en zijn Groningse collega K. van Berkel hebben zich gespecialiseerd op dit terrein en er verschijnen de laatste jaren interessante publikaties over het ontstaan en de opbloei van de natuurwetenschappen, zoals de bestseller die Van Berkel schreef onder de titel: In het Voetspoor van Stevin (1985), over de geschiedenis van de natuurwetenschap in Nederland tussen 1580 en 1940. In deze nieuwe tak van wetenschap wordt in toenemende mate aandacht besteed aan de betekenis van individuele onderzoekers. Een voorbeeld daarvan is de door A.J. Kox en M. Chamalaun samengestelde bundel portretten van natuurwetenschappers onder de titel Van Stevin tot Lorentz (1980). Op het gebied van de biologie zijn de laatste decennia biografische publikaties verschenen over onderzoekers, zoals Martinet, van Reede tot Drakenstein, Miquel, Jordan, De Vries, Dubois, Van Dieren en Lam. Opmerkelijk is de recente belangstelling van vrouwen voor het leven en werk van hun seksegenoten in de biologische wetenschap. De biologie-opleiding heeft | |
[pagina 173]
| |
altijd relatief veel vrouwen aangetrokken. Enkelen van die vrouwelijke biologen hebben een opvallende carrière in het vak gemaakt, zoals de zeer geëmancipeerde fytopathologe, Johanna Westerdijk, die een kring van geleerde vrouwen om zich heen verzamelde. Over haar en over een aantal anderen, zoals Marianne van Herwerden en Tine Tammes, wordt de laatste tijd opvallend veel door vrouwen geschreven, onder andere in: Geleerde Vrouwen, Het negende jaarboek voor vrouwengeschiedenis (1988), en in: Het Geslacht van de Wetenschap, het onlangs verschenen proefschrift van Mineke Bosch.
* * *
Na deze lange inleiding nog enkele kenmerken van de biologenbiografieën en iets over mijn eigen ervaring met dit genre. Het merendeel van de tot nu toe verschenen zogenoemde biografieën over biologen heeft meer het karakter van een monografie dan een biografie. Deze publikaties hebben dikwijls een titel die begint met ‘Leven en werk van’. In dergelijke boeken is meestal niet meer dan een tiende van de tekst gewijd aan een zakelijke beschrijving van het leven van de hoofdpersoon, het overige deel gaat vrijwel uitsluitend over zijn of haar wetenschappelijk werk. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het proefschrift dat De Veer wijdde aan het leven en werk van Hugo de VriesGa naar eind3, een boek dat bekend staat als ‘de biografie’ van Hugo de Vries. De Vries, die leefde van 1848-1935, was een van de belangrijkste biologen van ons land, onder meer vanwege zijn aandeel bij de ontwikkeling van de moderne, experimentele biologie. Over het leven en karakter van Hugo de Vries is door geschriften van leerlingen en tijdgenoten betrekkelijk veel bekend: hij werd beschouwd alsE. Heimans, vader van Jacob Heimans
dominant en veeleisend, idealistisch en charismatisch, iemand met toegewijde vrienden, maar ook geduchte vijanden en verwikkeld in heftige conflicten die een grote invloed hadden op zijn carrière. Kortom, Hugo de Vries is een ideale figuur voor een biografie, maar in het werk van De Veer uit 1969 komt van de achtergronden en motieven van De Vries vrijwel niets naar voren. Het boek begint met een opsomming van de belangrijkste momenten uit het leven van Hugo de Vries en is vervolgens geheel gewijd aan zijn werk; er bestaat nagenoeg geen relatie tussen beide delen. Hugo de Vries verdient naar mijn mening een betere biografie, een biografie die voldoet aan de eisen die tegenwoordig door historici van de biologie aan de biografie worden gesteld: een studie waarin de motieven en idealen, wetenschappelijke resultaten, frustraties en conflicten één geheel vormen, een geïntegreerde, synthetische biografie. Voor Hugo de Vries is ook in het buitenland veel belangstelling, maar er bestaan nogal wat misverstanden over zijn leven en werk. Een reden temeer om - zoals ik ook al in een stelling bij mijn proefschrift bepleitte - nog vóór het jaar 2000, wanneer de | |
[pagina 174]
| |
herontdekking van de Mendelwetten herdacht zal worden, een gedegen, Engelstalige biografie over Hugo de Vries te laten verschijnen. Deze biografie zal dan wel geschreven moeten worden door iemand die de Nederlandse taal beheerst, omdat een belangrijk deel van de informatie alleen via het Nederlands toegankelijk is. Mijn proefschrift over de bioloog Jacob Heimans is ook geen echte biografie.Ga naar eind4 Professor J. Heimans was de zoon van de in het begin van dit verhaal genoemde Eli Heimans, die samen met zijn vriend en collega Jac.P. Thijsse verantwoordelijk was voor de plotselinge opbloei van de belangstelling voor de inheemse natuur in Nederland. Behalve door zijn vader en Thijsse werd J. Heimans sterk beïnvloed door Hugo de Vries, die zijn hoogleraar was aan de Universiteit van Amsterdam. De jonge Heimans heeft zelf geen baanbrekend werk verricht, maar hij heeft zijn leven lang getracht de activiteiten die zijn drie geniale leermeesters begonnen waren, voort te zetten en uit te breiden. De beschrijving van het leven en werk van de jonge Heimans vormde voor mij geen doel op zich, maar een aanknopingspunt voor een overzicht van de geschiedenis van de natuurstudie en natuurbescherming in Nederland vanaf het eind van de vorige eeuw. Het enigszins tweeslachtige karakter van het boek blijkt ook uit de titel: Zinkviooltjes en Zoetwaterwieren. Deze titel heeft natuurlijk wel met het onderwerp te maken, maar is mede gekozen omdat de beide ondertitels, J. Heimans (1889-1978), en, Natuurstudie en Natuurbescherming in Nederland, elk afzonderlijk niet de lading van het boek dekten. Ik beschouw mijzelf dus niet als een echte biograaf en voel mij daarom enigszins opgelaten in deze kring van ervaren biografen. Anderzijds heb ik door mijn studie over Heimans wel ideeën ontwikkeld over de biografie, speciaal de biologenbiografie. Het schrijven van dit boek was voor mij een hobby, een fascinerende hobby. Ik denk dat iedereen die zich verdiept in het leven en werk van een belangrijk persoon die fascinatie herkent, vooral wanneer de betrokkene een vakgenoot is. Het voordeel van een studie over een onderzoeker als J. Heimans, die een wat minder duidelijk stempel heeft gezet op de ontwikkeling van zijn vakgebied is, dat een breder beeld van die ontwikkeling kan worden gegeven en meer aandacht kan worden besteed aan de invloed van zijn tijdgenoten. Het betekende wel dat veel details over Heimans zèlf moesten worden weggelaten. Ik heb ongeveer tien jaar gewerkt aan dit boek. Die tijd was nodig voor het achterhalen van het bronnenmateriaal en het ontwikkelen en het laten bezinken van ideeën, maar ik heb ook heel wat uren besteed aan de opbouw van de biografie. Pas na enige tijd ontstond bij mij de gedachte om de jonge Heimans in de eerste plaats te zien als navolger van E. Heimans, Jac.P. Thijsse en Hugo de Vries; dit idee bracht een duidelijke structuur aan in het werk. Deze structuur betekende voor mij een houvast bij de verwerking van de grote hoeveelheid materiaal; voor de lezer is het boek nu beter toegankelijk. Voor informatie over het leven en werk van Heimans heb ik uiteraard gebruik gemaakt van publikaties van en over hem, en verder van brieven en foto's, aantekeningen en officiële documenten, maar ook van de verhalen en anekdotes van familie, leerlingen en andere bekenden. Oral history, mits kritisch gebruikt, vormt een onmisbaar hulpmiddel bij het schrijven van een natuurwetenschappelijke biografie, ook al omdat in wetenschappelijk werk - in tegenstelling tot het werk van een kunstenaar - meestal | |
[pagina 175]
| |
Jac. P. Thijsse, getekend door M. Adamse
weinig of niets over de persoon zelf wordt uitgedrukt. Het speuren naar de bronnen voor deze studie en het geleidelijk opbouwen van een totaalbeeld vond ik een van de leukste onderdelen van het biografisch onderzoek. Het lijkt misschien een voordeel als de complete documentatie voor het schrijven van een biografie klaar ligt, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een nog te schrijven biografie over de zoöloog Max Weber, maar het lijkt mij weinig inspirerend en niet bevorderlijk voor het resultaat. Naar mijn mening zijn de eisen voor de natuurwetenschappelijke biografie in het algemeen groter dan voor de literaire biografie. De biograaf van een natuurwetenschapper moet niet alleen beschikken over literaire vaardigheden, intuïtie en psychologisch inzicht, hij moet ook voldoende kennis hebben van het dikwijls gespecialiseerde vakgebied van de persoon die hij beschrijft. Een probleem daarbij is dat het, met de actuele stand van de wetenschap in het achterhoofd, | |
[pagina 176]
| |
bijzonder moeilijk en soms wel onmogelijk is om de kennis en het inzicht van vroegere onderzoekers correct te reconstrueren. Een biografie over een natuurwetenschapper zal vanwege de benodigde specialistische kennis veelal door een vakgenoot geschreven worden, maar de biograaf moet zich steeds voor ogen houden dat zijn werkstuk ook voor niet-vakgenoten toegankelijk moet zijn. Het selecteren en helder formuleren van de feiten en ideeën is noodzakelijk om tot een leesbaar boek te komen, want dat laatste is toch het doel van iedere biograaf. Naast een zorgvuldige vermelding van de bronnen vormt een uitvoerige index op personen en zaken een onmisbaar onderdeel van de natuurwetenschappelijke biografie.
* * *
Tot slot wil ik hier een pleidooi houden voor de natuurwetenschappelijke biografie in het algemeen en de biologenbiografie in het bijzonder. De moderne, geïntegreerde biografie kan voor vakgenoten en andere geïnteresseerden op aantrekkelijke en eenvoudig toegankelijke wijze informatie geven over het ontstaan van theorieën, en de opkomst en ontwikkeling van de verschillende takken van wetenschap. De vooruitgang in de natuurwetenschappen is meestal te danken aan het werk en de creativiteit van enkele begaafde onderzoekers en niet zozeer aan de ijver van de horde ‘gewone’ wetenschappers. Veel mensen beseffen niet dat het persoonlijk optreden en de initiatieven van toonaangevende onderzoekers, hun vriend- en vijandschappen, grote invloed hebben op de wetenschap. Ik bepleitte hiervoor al een biografie over Hugo de Vries. Ik zal verder niet alle biologen noemen waarvan ik meen dat er een biografie over zou moeten verschijnen, maar ik wil een uitzondering maken voor de persoon van Jac.P. Thijsse. De in 1945 overleden Thijsse geniet als popularisator van de natuur en als natuurbeschermer nog steeds bekendheid bij een groot deel van de bevolking. Het is jammer dat een aanvraag bij het Prins Bernhard Fonds om in het kader van het biografieënproject een beurs beschikbaar te stellen voor een biografie over Thijsse, is afgewezen. Thijsse is een figuur van een brede maatschappelijke betekenis en zijn biografie zal er hopelijk toch eens komen, evenals die van vele andere biologen.
Marga Coesèl promoveerde in 1993 op de studie Zinkviooltjes en zoetwaterwieren. J. Heimans (1889-1978), Natuurstudie en natuurbescherming in Nederland. | |
RectificatieOp pagina 194 van dit boek is vermeld dat drs. J.R. Muller in de oorlog clandestien college en practicum gaf alsmede de zin: ‘Volgens de verhalen deed hij bijzonder veel voor de studenten, maar sommige van hen hadden ook veel kritiek, omdat Müller [...] flinke prijzen voor deze colleges vroeg.’ Er bestaat onvoldoende grond voor deze mededeling, nu in dit verband slechts aannemelijk is geworden dat Müller mogelijk een vergoeding vroeg voor zijn werkzaamheden als repetitor, wat niet ongebruikelijk was, en dat die vergoeding door sommige studenten te hoog werd bevonden, wat ook niet ongebruikelijk was en niets zegt over de hoogte van de vergoeding. Marga Coesèl. |
|