Biografie Bulletin. Jaargang 4
(1994)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina I]
| |
Biografie Bulletin
| |
[pagina 161]
| |
De biografie als literair genre
| |
[pagina 162]
| |
fisch bezig te zijn - jedes Du ist ein Alter Ego. Dit geldt in hoge mate voor een contemporaine biografie als de mijne, welke het leven bestrijkt van een man die in de openbaarheid trad omstreeks de tijd dat ik naar de middelbare school ging en zijn werkzame leven beëindigde op het moment, na de formatie van het kabinet-Den Uyl, dat ik lid werd van de Tweede Kamer. Het besluit van Beel een biografie te schrijven is op zich al uit subjectiviteit geboren. Het idee kwam voort uit verwondering; verwondering bij het omzien naar die schrale jaren vijftig, tijdens welke we regenten respecteerden - en misschien wel heimelijk bewonderden -, als Drees, Romme, Oud, Schouten, Tilanus, die nu fossielen lijken uit een ver verleden. Onder hen vormt Beel een bijzonder exemplaar; nadat de anderen al lang van het toneel waren verdwenen, functioneerde Beel nog steeds, als een levend anachronisme verscholen achter de troon in de luwte van de Raad van State. Doordat ik evenals Beel een zuiderling en van katholieken huize ben, wekte hij bij mij de empathie, zonder welke je niet aan een biografie moet beginnen. Gefascineerd door de vie romancée, heb ik eerst als vingeroefening geschreven een, wat je kunt noemen, jour romancé. Het is de beschrijving van één dag uit het leven van Karl Marx en Michael Bakoenin, 3 november 1864, waarop hun laatste ontmoeting plaatsvond.Ga naar eind4
* * *
Voor mijn biografie van Beel, waarop ik volgend jaar in Nijmegen als historicus hoop te promoveren, heb ik uiteindelijk niet voor de vie romancée, maar voor de verhalende trant gekozen, die betere mogelijkheden biedt je bronnen te verantwoorden. De overgang van de antiquarische naar de narratieve biografie ligt bij die van berichten naar verhalen. Een sprekende illustratie van deze overgang heeft deL. Beel (links) op het partijcongres van de KVP, 1953. Naast hem J. Cals, (foto: ANP)
| |
[pagina 163]
| |
Engelse literatuurcriticus E.M. Forster gegeven: ‘De koning stierf, toen stierf de koningin’, is een bericht. ‘De koning stierf, toen stierf de koningin van verdriet’, is (het begin van) een verhaal.Ga naar eind5 In de verhalende biografie, zo kan men het in andere woorden omschrijven, zoekt de biograaf de intrige in de levensloop van zijn held - immers, zoals de roman een gefantaseerde biografie is, zo is de biografie een gedocumenteerde roman. De intrige van Beels leven is gesponnen rond een brief die hij schreef op 7 februari 1942 - dus midden in de oorlog. Louis Beel, geboren in 1902 in Roermond, waar hij ook het bisschoppelijk college bezocht, had een ambtelijke carrière achter de rug bij de gemeente Roermond, op de provinciale griffie in Zwolle en sedert 1920 in Eindhoven en had al werkende rechten gestudeerd in Nijmegen, waar hij in 1935 was gepromoveerd. Op het moment dat de veertigjarige Beel zijn brief schreef was hij hoofd van de Afdeling Sociale Zaken van de gemeentesecretarie van Eindhoven, tevens plaatsvervangend gemeentesecretaris. De brief was gericht aan de veearts H.H. PullesGa naar eind6, de NSB-kringleider die kort tevoren door Seyss Inquart was benoemd tot burgemeester van Eindhoven. Beel schreef aan Pulles: ‘Uw streven als nationaal-socialist is gericht op de verwezenlijking der nationaal-socialistische gedachten op elk terrein van het maatschappelijk leven. Als katholiek is het mij onmogelijk op welke wijze dan ook - hetzij direct, hetzij indirect - hieraan mede te werken.’Ga naar eind7 Tien dagen later kreeg Beel zijn ontslagbrief. Slechts zeer weinig Nederlandse ambtenaren hebben in de oorlog om principiële redenen ontslag genomen. Het maakte Beel na de bevrijding van Eindhoven op 18 september 1944 tot een soort verzetsheld. Hij werd opgenomen in een groep van Eindhovense vooraanstaanden uit het verzet en penvoerder van het ‘Eindhovense Adres’, gericht aan koningin Wilhelmina in Londen, waarin zij erop aandrongen geen haast te maken met herstel van de vooroorlogse partijpolitieke verhoudingen, die in de ogen van velen ons land tijdens de crisistijd zoveel ellende hadden bezorgd en een krachtig antwoord op het Duitse gevaar in de weg hadden gestaan. Toen Beel als medewerker van het Militair Gezag begin 1945 naar Londen was geroepen, ontving hij daar de uitnodiging te verschijnen bij koningin Wilhelmina. Wilhelmina zocht naar ‘vernieuwde’ mensen, liefst van katholieken huize, voor de bemanning van het tweede kabinet-Gerbrandy, waarvan de samenstelling haar niet langer beviel. Het gesprek op 10 januari 1945 met Wilhelmina op het landgoed Mortimer, waarbij ook haar dochter Juliana aanwezig was, is voor Beel van verstrekkende betekenis geweest. Op 22 februari werd hij minister van Binnenlandse Zaken in het derde kabinet-Gerbrandy. Het zou de opstap blijken van een grandioze carrière: als minister, als ministerpresident, als landvoogd in Indonesië, als vice-president van de Raad van State en, niet in de laatste plaats, als vertrouwd adviseur bij kabinetsformaties en -crises, eerst van koningin Wilhelmina, later van koningin Juliana. De levensintrige van Beel eindigde open ended. ‘Hoe de geschiedschrijvers zullen oordelen, moet ik afwachten,’ schreef Beel kort voor zijn pensionering aan zijn vriend Jan de Quay. Met deze onbeantwoorde vraag is Beel op 13 februari 1977 in het academisch ziekenhuis te Utrecht gestorven.
* * *
De chronologie van Beels leven volgend, heb ik zijn biografie trachten te componeren rond markeringspunten in Beels | |
[pagina 164]
| |
levensverhaal. Naast de intrige van zijn eigen leven bieden zich daarvoor verscheidene intriges aan, waarin Beel als staatsman is verwikkeld geraakt. Zo is er het optreden van Beel als voorzitter van de commissie van drie wijze mannen, die de zogenoemde Greet Hofmans-affaire uit de publiciteit heeft trachten te bannen en waarover Hofland schreef: ‘Het opdoemen van wijze mannen is een van de meest onheilspellende tekenen in de Nederlandse samenleving, het staat bijna gelijk aan het verschijnen van de patholoog-anatoom.’Ga naar eind8 Beels optreden in de zomer van 1956 als patholoog-anatoom is een cruciale fase geweest in de ontwikkeling van zijn rol aan het hof, de ontwikkeling namelijk van vazal naar grootvizier. Een andere intrige, waarin Beel in 1956 een rol heeft gespeeld en waarover Hofland in zijn bekende boek Tegels lichten eveneens een monografie heeft geschreven, is de kwestie-Schokking. Deze kwestie rond de toenmalige burgemeester van Den Haag, die tijdens de oorlog als burgemeester van Hazerswoude een joods gezin aan de SD had uitgeleverd, heeft de ontluisterende afsluiting gevormd van ons weinig verheffend naoorlogse zuiveringsbeleid. Dan zijn er natuurlijk de talrijke ‘intriges’ rond de kabinetsformaties en -crises, waarbij Beel betrokken is geweest. Men kan ze lezen in de formatieboeken van Beel, welke in mei van dit jaar tijdens een symposium in de Eerste Kamer ten doop zijn gehouden.Ga naar eind9 De intrige en intriges van en in Beels leven verhalend, heb ik - het woord van Hella Haasse indachtig - waar mogelijk gezocht naar literaire stijlmiddelen. Onvermijdelijk werkt men al schrijvend met metaforen, waaruit onze taal nu eenmaal is opgebouwd - ‘opgebouwd’ is op zich al een metafoor. Metaforen van Beel als ‘de onderkoning’ en ‘de sfinx’ zijn stereotypen geworden, die je je als biograaf natuurlijk niet laat ontgaan. Een ambtenares, die Beel na de bevrijding leerde kennen, nadat hij zich op het Binnenhof in het Torentje genesteld had, noemde hem een ‘stijve hark’. Dit is niet alleen een metafoor, maar ook een cliché. Het geeft evenwel een kleine schok van herkenning, als je een Indonesische journalist uit de tijd van de Republiek Indonesië vijfenveertig jaar na dato de toenmalige Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon met hetzelfde oerhollandse cliché hoort omschrijven. Als biograaf zoek je naar nieuwe metaforen. Een die zich opdringt is ‘Beel de biechtvader’. Beel was een man van horen-zien-en-zwijgen. Hij wilde dat ook zijn. ‘Mensen stellen vertrouwen in mij, omdat ik zwijg,’ zijn zijn eigen woorden.Ga naar eind10 Dit vertrouwen vormde Beels werkkapitaal in al die posities die hij innam en angstvallig van elkaar gescheiden hield. ‘Je voelde je veilig bij Beel,’ was een uitdrukking waarmee respondenten uit Beels vrienden- en kennissenkring zowel als uit zijn werksfeer hun genegenheid tot uitdrukking brachten jegens de man, die zo goed kon luisteren en zwijgen. Een stijlfiguur, die je als verhalend biograaf hier en daar aangrijpt, is de hyperbool. Meer dan als politicus heeft Beel zich geprofileerd als bestuurder. Jarenlang heeft hij Binnenlandse Zaken beheerd als een gemeentesecretaris van Nederland. Beel omschrijven als iemand die gemakkelijk beslissingen nam, tekent hem onvoldoende. Dit dient zwaarder aangezet: Beel was een redderaar met een welhaast neurotisch aandoende neiging tot besluitvaardigheid. ‘Beter een verkeerde beslissing, dan geen beslissing,’ hield hij Marga Klompé eens voor. Voor bestuurders van het type Fabius Cunctator, die de niet zelden wijze gedachte koesteren dat problemen zichzelf oplossen, als je ze maar lang genoeg laat incuberen, had Beel geen enkele | |
[pagina 165]
| |
waardering. De topambtenaren op de departementen van deze aarzelaars keken met verlangen uit naar de zomermaanden. Beel was dan vaak de enige die in Den Haag achterbleef en gedurende enkele weken naast zijn eigen portefeuille die van zijn collega's ad-interim beheerde. Stapels dossiers, die soms al maandenlang op een ministeriële handtekening wachtten, werden door Beel binnen enkele dagen weggewerkt. Een gezocht middel in de narratieve biografie is de anekdote - uitermate geschikt soms om kort iets te karakteriseren. In Batavia deed menige anekdote de ronde over Beels onwetendheid omtrent het land, waarvan hij landvoogd was. Zo zou hij eens, toen iemand van zijn staf het weekeinde had doorgebracht in Tjandjoer, haar 's maandags hebben gevraagd of zij ‘een fijne boottocht’ had gehad. Uit de droom geholpen over de ligging van Tjandjoer - een plaats in West-Java voorbij de Poentjakpas - zei Beel verontschuldigend: ‘Ja, ik ben nog een echte tokeh’ - si non e vero...
* * *
Mijn biografie zal, ondanks de rond zevenhonderd pagina's die ze gaat omvatten, slechts een zeer beperkt beeld geven van Beels leven. Hoe beperkt dat beeld is, word je je pas goed bewust, wanneer je je een klassiek werk als Ulysses voor de geest haalt. In dit volumineuze boek heeft James Joyce één dag beschreven uit het leven van Stephen Dedalus met Molly en Leopold Bloom. Het leven van Beel bestrijkt ruim zevenentwintigduizend dagen, waarin honderden personen op enigerlei wijze een rol hebben gespeeld. De consequentie is dat de biograaf als de cameraman van een film zijn verhaal afwisselend vertraagt en versnelt. Zo heb ik aan de dertien jaren die Beel vice-president is geweest van de Raad van State, waarin zijn leven iets routinematigs kreeg, minder pagina's gewijd dan aan de zes maanden gedurende welke hij Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indonesië (HVK) was; never a dull moment, daar onder de tropenzon. Er was nog een andere reden de camera wat langer te richten op het Indonesiëdrama 1945-1950. Van alle papieren die Beel heeft nagelaten, heeft ongeveer tachtig procent betrekking op het Indonesië-beleid, terwijl de circa drie jaren die Beel er direct bij betrokken was, slechts tien procent bestrijken van zijn werkzaamheden als staatsman. Begin jaren zestig kwam ons militaire optreden in Indonesië in het zoeklicht, nadat Hueting daarover in een spectaculair VARA-interview een boekje had opengedaan. Beel was minister-president tijdens de eerste militaire actie (die wij nog steeds eufemistisch ‘politionele actie’ noemen) en hij heeft als HVK de persoonlijke verantwoording op zich genomen voor de tweede, die is uitgelopen op een vuile guerillaoorlog - vuil van beide kanten. Beel weigerde niettemin in te gaan op het verzoek van de VARA commentaar te geven op de onthullingen van Hueting, omdat hij zich in zijn hoge ambt van vice-president van de Raad van State niet wilde blootstellen aan de impertinente vragen die hij vreesde. Omstreeks diezelfde tijd had Beel het plan opgevat zijn memoires te schrijven. Hij wilde dit doen met zijn vriend, de oud-journalist Hans Hermans, die vroeger zijn politiek secretaris was geweest. Er is slechts een kort stuk van Beels ‘memoires’ op papier gekomen. Hermans schreef mij hierover: ‘Maar toen ik daarna met de Indonesische kwestie begon, stopte Beel ermee. Ik heb de indruk dat hij niet de weg op wilde van vele anderen: eigen straatje schoon vegen.’Ga naar eind11 Inderdaad hebben de memoires en dag- | |
[pagina 166]
| |
Premier Beel (midden) inspecteert tijdens een bezoek aan Indonesië de erewacht op het vliegveld Kemajoran te Batavia, 1948 (fotoarchief Spaarnestad)
boeken van Beels medespelers van destijds, als Schermerhorn, Jonkman, Drees, Stikker, Van Vredenburgh, louter het karakter van apologieën. Hoe de soldaat in het veld over deze prominenten dacht, heeft Anton de Graaff - een van de weinigen die hebben getracht hun belevenissen in Indië belletristisch vorm te geven - op sprekende wijze vertolkt in de titel van een van zijn boeken: De heren worden bedankt! Waarschijnlijk heeft Beel door met zijn memoires te stoppen de wijste weg gekozen. Hij zal hebben begepen dat eigen-straatje-schoonvegen onvermijdelijk met zich brengt het vuil op de stoep van de buurman deponeren.
* * *
Een gekend probleem voor een oudgymnasiast die de pen ter hand neemt, is diens vrees verstrikt te raken in de ingewikkelde zinsbouw, die hem eigen is geworden bij het vertalen destijds van klassieke stijlfiguren als ablativus absolutus en accusativus cum infinite, gerundia en gerundiva en de aoristus. Wanneer hij zich wil richten - zoals de biograaf betaamt - tot hoi polloi, wordt hij gekweld door de vraag hoe zijn uitbundige, gymnasiale zinsbouw te beteugelen. Met jaloezie zie je dat een schrijver als Reve moeiteloos aan dit gymnasium-syndroom weet te ontkomen. Een treffend voorbeeld van Reviaanse onbevangenheid (uit ‘Brief in de nacht geschreven’) mag hier geciteerd - ook al, omdat het in één zin een biografisch schetsje geeft van de flamboyante drinker en dichter Gerard den Brabander. ‘De twee ongehuwde zusjes Pereira, of Texeira, hun heilige nagedachtenis zij in ieder geval geloofd tot in de eeuwigheid, die op of vlak bij het Daniël Meyerplein woonden, gaven hem vaak van hun eigen armoed te eten, stamppot of linzen of capucijners, mede door welke bijstand hij zijn naturalistiese kunst kon blijven beoefenen, zijn dankbaarheid maskerend door de dames te pogen zo vaak mogelijk te sjokkeren of aan het schrikken te maken, zoals op een keer toen hij, in hun huiskamer strijkbout en strijkplank gereed aantreffend, onder de uitroep “Even mijn lul opstrijken!” en hun geroep van “Nee, nee, niet doen!” voor een uiting van | |
[pagina 167]
| |
jufferige preutsheid houdend, zijn roede te voorschijn had gebracht, op de plank gelegd en er daarna krachtig de strijkbout op had gezet, die echter gebleken was nog gloeiend heet te zijn - even mijn lul opstrijken!’ Zo'n staaltje van verbale beeldhouwkunst maant tenslotte tot bescheidenheid. De intrige en intriges verhalend uit het leven van zijn held, moge de biograaf dan grijpen naar literaire hulpmiddelen, dit betekent geenszins dat het produkt literatuur mag heten. Tenminste mag degene, die zich zet aan een narratieve biografie, evenwel hopen dat zijn werk onderhoudende lectuur oplevert - en dat is in biografenland, waarin verscheidenen het toch wel wat taaie genre van de antiquarische biografie beoefenen, al wat.
L.J. Giebels werkt aan een politieke biografie van de katholieke staatsman L.J.M. Beel (1902-1977). Hij hoopt volgend jaar op de biografie te promoveren. Mede onder zijn redactie verschenen recent De formatiedagboeken van Beel, 1945-1975. Handboek voor formateurs. |
|