| |
| |
| |
‘Een vriend over wie al te veel was geroddeld...’
Jan Slauerhoff volgens Cees Kelk
Annette Portegies
Wie was Jan Slauerhoff in diepste wezen? Maar vooral: wie was Cees Kelk? Beiden leven voort in de herinnering van tijdgenoten én in de biografie die Kelk in 1959 over Slauerhoff schreef: Leven van Slauerhoff. Het is een merkwaardige levensbeschouwing, waarin de biograaf zijn vriend tegen roddel en achterklap in bescherming neemt.
Jan Slauerhoff en Cees Kelk ontmoetten elkaar tijdens hun studietijd in Amsterdam. Kelk studeerde handelswetenschappen om zijn vader een plezier te doen en letteren voor zijn eigen genoegen. Hij debuteerde met verzen in Het Getij. De jonge medicus Slauerhoff was medewerker van dit literaire maandblad voor jongeren. Later, toen de groep rond Het Getij uiteen viel, werkten hij en Kelk mee aan de oprichting van De Vrije Bladen.
Toen Slauerhoff ging reizen, bleef het contact bestaan. Kelks huis was een van Slauerhoffs weinige ‘thuishavens’. Beide vrienden schreven in die periode poëzie en proza, Slauerhoff, de teleurgestelde idealist, had met zijn literaire werk altijd beduidend meer succes dan Kelk, de levensgenieter. Met Constant van Wessem - die, in 1949, óók een biografie over Slauerhoff publiceerde - schreef Kelk toneelstukken.
Interessant zijn Van Wessems herinneringen aan een gesprek met Kelk over de vriendschap tussen hem en Slauerhoff: ‘Kelk heeft het eens aldus uitgelegd: “Het deed hem goed, dat ik niets van hem eiste, dat ik volkomen inschikkelijk jegens zijn eigenaardigheden stond en alles van de opgewekte kant nam: bij mij kon hij wezen zoals hij was, kon hij geheel zichzelf zijn. Maar ik paste er wel voor op me niet geheel door hem in beslag te laten nemen, want hij kon, tyrannisch-veeleisend, soms te ver gaan in diensten, die hij, als iets vanzelf sprekends, van een ander vroeg”. Met Kelk is Slauerhoff het langst en onverstoord in vriendschap gebleven. Hoezeer hij van zijn kant ook deze vriend waardeerde blijkt uit het feit, dat Kelk en zijn vrouw een der weinige “buitenstaanders” waren, die hij bij zijn huwelijk noodde, en Kelk heeft aan dit huwelijksfeest [...] een der zonnigste herinneringen van zijn leven behouden, naar hij mij vertelde’ (p. 153).
Kelk en Slauerhoff bleven vrienden tot Slauerhoffs dood in 1936. In 1959 publiceerde Kelk zijn Leven van Slauerhoff, waarmee hij naar eigen zeggen probeerde de legende die zich rond de persoon van de dichter gevormd had, te ontkrachten. In 1971 verscheen een sterk bekorte herdruk van Kelks Leven van Slauerhoff uit 1959. Het belangrijkste verschil tussen de eerste druk en deze herdruk is het feit dat het eerste en laatste hoofdstuk uit de oorspronkelijke uit-
| |
| |
J. Slauerhoff. Tekening van V.E. van Uytvanck
| |
| |
gave geschrapt zijn: uitgeverij Nijgh en Van Ditmar zag alleen brood in een ‘iets essentiëler levensbeschrijving zonder al te veel uitweidingen’ (herdruk, p. 5). Cees Kelk moest akkoord gaan met de verandering, hoewel hij tot zijn dood in 1981 vierkant achter zijn biografie van destijds bleef staan. Om die reden belicht ik hieronder de eerste druk.
| |
Wat vooraf ging
Wie een biografie leest, zal zich zelden hoeven te verdiepen in de totstandkoming ervan. In de meeste gevallen is de schrijver ook degene die de bronnen onderzoekt en het materiaal selecteert. Bij het Leven van Slauerhoff blijken de taken echter verdeeld te zijn. In zijn voorwoord bij de biografie schrijft Kelk namelijk: ‘Nadat, door de speurzin en de genegen aandacht van K. Lekkerkerker, het daartoe benodigde materiaal vrijwel volledig was bijeengebracht, kon een biograaf zonder hindernis aan het werk gaan, om een levensbeschrijving samen te stellen, waaraan nauwelijks een enkele hypothese ten grondslag ligt, maar waarin zuiver en alleen de feiten tot hun recht konden komen. [...]. Het bronnen-werk, waarop mijn boek is gebaseerd, is behoudens mijn persoonlijke gesprekken met tijdgenoten, niet mijn werk, maar geheel te danken aan Lekkerkerker [...]’ (p. 5). Deze werkwijze roept een aantal vragen op. Waarom heeft Lekkerkerker de biografie niet zelf geschreven? Wie heeft de selectie uit het aanwezige materiaal gemaakt? Heeft Lekkerkerker Kelk gevraagd het schrijven op zich te nemen? Hoe kwam hij aan de benodigde documenten, aan Slauerhoffs brieven en dagboeken?
De antwoorden op deze vragen zijn in de biografie niet te vinden. Een expliciete verantwoording voor de taakverdeling ontbreekt. Het bleek echter niet geheel onmogelijk te achterhalen hoe het Leven van Slauerhoff tot stand kwam: Cees Kelk schreef erover in zijn autobiografie, Kees Lekkerkerker liet zich interviewen over zijn veelbesproken taak als ‘onbezoldigd secretaris van Slauerhoff op aarde’ en Herman Vernout rapporteert Lekkerkerkers doen en laten in zijn boek Reisbeschrijvingen.
In 1937 werd - zoals ook blijkt uit Kelks hoofdstuk ‘In wijkend perspectief’ - een commissie van wijze mannen benoemd, waarin Roland Holst, Binnendijk, Ter Braak, Donker, Greshoff, Van Wessem, Marsman en Lekkerkerker zitting namen. Deze commissie moest de uitgave van het verzameld werk van Slauerhoff voorbereiden. In de kranten werden mensen opgeroepen manuscripten, drukproeven en brieven van de pas overleden schrijver op te sturen naar Lekkerkerker, die de secretarisfunctie bekleedde. In 1956 - er zijn dan inmiddels zeven delen van het verzameld werk uitgegeven - kondigde deze in een folder deel acht en negen van de reeks aan: ‘Het achtste deel zal een ruime keus bevatten uit het kritisch en essayistisch werk van de schrijver [...]. In het negende deel zal onder meer worden opgenomen een geheel nieuwe biografie, een uitvoerige bibliografie en de verantwoording [...]’ (cursivering van mij, AP). In 1957 kwam Slauerhoffs Dagboek uit en een jaar later verscheen deel acht van het verzameld werk. Het negende deel heeft echter nooit het licht gezien.
Gelukkig bleven de resultaten van Lekkerkerkers werk niet ongebruikt: in 1957 kreeg Cornelis Jan Kelk opdracht van de regering om een boek te schrijven over het leven van Slauerhoff. Hij nam de opdracht aan en werkte ruim een jaar aan de levensbeschrijving. In zijn autobiografie Ik keek alleen blikt hij terug op die periode: ‘Ik zette me onmiddellijk aan het werk, maar was vooraf genood- | |
| |
zaakt allerlei personen op te zoeken die met Slauerhoff verbonden waren geweest. Bovendien riep ik de hulp in van de Slauerhoff-kenner bij uitnemendheid K. Lekkerkerker, die over enorm veel materiaal beschikte, 400 door Slauerhoff geschreven brieven keurig overgetikt, en fotocopieën van vrijwel alle krantenartikelen die hij gepubliceerd had in voornamelijk Indische bladen. Kees Lekkerkerker liet mij hieruit alles kiezen wat ik nodig meende te hebben en steunde me op de meest onbekrompen wijze. Dat naderhand sommige critici dorsten beweren, dat wat ik in mijn boek heb meegedeeld al lang bekend was uit het fijnzinnige boekje dat Constant van Wessem over hem schreef, kan ik niet anders zien dan als kwaadwilligheid. Immers, twintig jaar tevoren was al dit materiaal nog niet bijeengebracht en ik was door Lekkerkerker toegelaten tot nog onbekende bronnen’ (p. 144).
De gang van zaken omtrent het ontstaan van deze biografie is nu enigszins verduidelijkt: Kees Lekkerkerker kon, als secretaris van de commissie-Roland Holst, beschikken over een enorme hoeveelheid biografisch materiaal. Cees Kelk kreeg opdracht de biografie te schrijven. Het feit dat hij een vriend van Slauerhoff en bovendien schrijver van beroep was, zal de keuze van de regering zeker bepaald hebben. Werd Lekkerkerker gepasseerd? Of was hij
Afscheidsfeest bij Slauerhoffs vertrek naar het Verre Oosten, 19 augustus 1925. Zittende, v.l.n.r.: Bloem, Roland Holst, Slauerhoff, Greshoff. Staande: Werumeus Buning, Kelk, Van Wessem, Marsman, F. Slauerhoff
| |
| |
helemaal niet van plan zelf Slauerhoffs leven op schrift te stellen? Hoe groot zijn hulp ook was, Kelk blijft als enige verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid van de biografie. Kelk is immers degene die een selectie gemaakt heeft uit het aanwezige materiaal. En het is Kelks visie die de lezer krijgt gepresenteerd.
| |
De mens en de schrijver
Aan de hand van diverse feiten en gebeurtenissen uit Slauerhoffs leven schetst Kelk een persoonlijk beeld van de mens en de schrijver Slauerhoff. Hij verdedigt zijn vriend expliciet tegen allerlei aantijgingen en waar de feiten die aantijgingen steunen, probeert hij uit te leggen hoe kunstenaars in het algemeen en Slauerhoff in het bijzonder tot dergelijk gedrag ‘gedwongen’ zijn.
In zijn ‘Woord vooraf’ noemt Kelk de bronnen waarop hij zich baseert: zijn eigen herinneringen, getuigenissen van tijdgenoten en Slauerhoffs brieven, reisverhalen en dagboeken. Bij het verschijnen van de biografie in 1959 waren de gegevens die Kelk aan Slauerhoffs dagboeken ontleent voor de lezer controleerbaar. Deze dagboeken waren namelijk twee jaar eerder - zoals eerder vermeld - door Lekkerkerker geannoteerd en uitgegeven. Van Slauerhoffs brieven waren er slechts enkele al in druk verschenen: die aan F.C. Terborgh (in 1949) en die aan Arthur Lehning (in 1955). Inmiddels zijn ook de brieven aan Hans Feriz en de correspondentie met P.H. Ritter gepubliceerd (in resp. 1984 en 1985). Daarmee groeit de controleerbaarheid van Kelks biografie.
Kelk citeert in Leven van Slauerhoff uitvoerig uit Slauerhoffs reisverhalen. Hoewel een notenapparaat en een bibliografie in de biografie ontbreken, zou de lezer de citaten in principe kunnen controleren: Kelk geeft telkens aan wanneer en waarin de verhalen die hij aanhaalt gepubliceerd zijn. In de praktijk is een dergelijke controle vrijwel onmogelijk, omdat het niet eenvoudig is exemplaren van de verschillende Indische en Nederlandse kranten en tijdschriften bij elkaar te brengen. Lekkerkerker had de verhalen in zijn bezit, maar hij heeft ze nooit gebundeld uitgegeven. Pas in 1981 verschenen de Reisbeschrijvingen, van een inleiding en aantekeningen voorzien door Herman Vernout, zodat ook deze bron voor een groter publiek ontsloten is.
Herinneringen van Kelk en anderen zijn vanzelfsprekend moeilijk te verifiëren. Dat Kelk een belangrijk deel van zijn Leven van Slauerhoff op deze - ongetwijfeld gekleurde en onvolkomen - herinneringen baseert, heeft een nadelige invloed op de betrouwbaarheid van de biografie. Soms lijkt het of Kelk opzettelijk vaag blijft, bijvoorbeeld als hij schrijft: ‘Men kon het niet ontgaan zijn deelgenoot te zijn. Zo is het verklaarbaar, dat een van zijn vrienden, uit de literatuur, me eens ongeveer dit schreef: “Heb jij dat ook, dat je, als je hoort dat Slau van de reis terugkomt, je muurvast voorneemt te volbrengen watje van plan was, omdat hij het anders zou kunnen verstoren?”’ (p. 30, cursivering door mij, AP).
Kelk is sterk geneigd de feiten ten gunste van Slauerhoff uit te leggen. Zo schrijft hij over Slauerhoffs gebruik van verdovende middelen: ‘Zijn toestand noodde er vaak toe zich een verdoving of opwekking te verschaffen; als arts kon hij eraan komen, wat voor een ander niet zo gemakkelijk is; als cynicus-bij-vlagen ontzag hij zich dus niet het niet te doen, maar hij heeft er stellig veel minder gebruik van gemaakt dan wel gedacht wordt. Hij zal het zichzelf wel hebben voorgeschreven zoals hij het een patiënt zou doen, wie hij wat meer rust en vrede gunnen wilde [...]’ (p. 23).
| |
| |
Kelk kan er niet omheen toe te geven dat zijn vriend verdovende middelen gebruikte. Uit het feit dat Slauerhoff ook met sigaretten en alcohol zijn grenzen kende, probeert hij aannemelijk te maken dat deze niet verslaafd was. Met evenveel recht zou men uit het feit dat Slauerhoff zich met eten regelmatig te buiten ging - zoals Kelk zelf vermeldt (p. 99) - kunnen concluderen dat hij zich ook met narcotica niet strikt aan de medisch verantwoorde dosering hield. De redenering raakt, zoveel is duidelijk, kant noch wal. Het al dan niet verslaafd zijn aan eten, sigaretten of alcohol zegt immers niets over iemands druggebruik. Herman Vernout noemt in zijn Reisbeschrijvingen een ander voorbeeld van de aanvechtbaarheid van Kelks interpretatie van de feiten: ‘In 1930 treedt hij in het huwelijk met Darja Collin en het duurt tot 1 oktober van dat jaar voordat Slauerhoff weer gaat varen. Volgens Kelk is het de eerste keer dat het varen geen vlucht is, integendeel: “Hij heeft zijn leven zoals hij het hebben wil”. Albert Helman ziet wel redenen aanwezig om weer te gaan varen. Darja Collin en Slauerhoff hebben wat afwijkende opvattingen over het huwelijk. Darja wil graag vrij blijven en zeker niet haar carrière er aan geven. Ook is ze erg bang dat een eventuele zwangerschap haar danscarrière zal schaden. Slauerhoff wil graag een kind. Het verschil in opvatting over het opnieuw gaan varen van Slauerhoff zou hierin kunnen liggen, dat Kelk Slauerhoff in Nederland meemaakt waar hij voortdurend bezig is met Darja, zeker in de begintijd van hun huwelijk, terwijl Helman de verhalen achteraf krijgt te horen’ (p. 181).
| |
Niet kenbaar voor één enkel mens
Kelk heeft niet naar volledigheid gestreefd. Hij benadrukt dat het onmogelijk is om Slauerhoffs leven, dat zich
Slauerhoff met Darja Collin
in zoveel verschillende milieus en landen heeft afgespeeld, compleet te beschrijven: ‘Slauerhoff was door de talrijke facetten van zijn wezen en de vele aspecten van zijn bestaan voor één mens niet volledig te doorgronden. Het totaal van zijn wezen is niet voor één enkel mens kenbaar. Zijn leven is daarom niet volledig door een enkeling te beschrijven, want er is geen mens op de wereld, die hem èn in zijn eigen milieu, in zijn land en onder zijn kunstgenoten, èn als medicus, èn in zoveel verschillende luchtstreken waar hij gevaren heeft en vertoefd, volkomen tekenen kan, zoals hij hier en daarginds, in China, in Indië, in Zuid-Amerika en in Afrika geleefd heeft’ (p. 26). Toch heeft Kelk de opdracht aangenomen een boek te schrijven over alle aspecten van Slauerhoffs leven. Het was dan ook niet meer dan logisch geweest als hij diens voetstappen over de wereld gevolgd had. De landen waarop Slauerhoff gevaren heeft, zijn door Kelk echter nooit bezocht. Zijn ‘Herodotusarbeid’ (p. 63) heeft zich tot Leeuwarden beperkt...
Waar het de getuigenissen van tijdgenoten betreft, had Kelk vollediger kunnen en moeten zijn. De mensen die konden verhalen van Slauerhoffs slechte eigen- | |
| |
schappen, komen in de biografie nauwelijks aan het woord. Er zijn niettemin talloze anekdotes bekend waarin een totaal ander beeld van Slauerhoff geschetst wordt dan uit Kelks levensbeschrijving naar voren komt. In het in 1981 verschenen Ik had het leven me anders voorgesteld halen diverse tijdgenoten hun goede èn minder goede herinneringen aan Slauerhoff op. Albert Helman bijvoorbeeld, vertelt in een vraaggesprek: ‘Toen we terugkwamen van onze grote reis in Noord-Afrika, kwamen we weer in San Cugat, waar ik woonde. En bij mij thuis had ik een Fräulein voor de kinderen. Toen opeens ging Slauerhoff na een dag weer weg, maar mèt Fräulein Anette. Want ze zou zijn huishoudster worden in Tanger, waar ik hem nota bene geholpen had de plaats te vinden om zich te vestigen [...]. Zegt mij geen stom woord, komt terug en pikt ons Fräulein weg. Dat vond ik helemaal niet leuk. En toen ik hem daar iets over zei, toen gaf hij me een antwoord dat ik eigenlijk niet eens in het openbaar wil herhalen. Iets over die juffrouw. Het was wel waar, maar het deed niet terzake in dat verband, of je die juffrouw nou wèl lekker vond of niet’ (p. 227). Kelk noemt het ‘Fräulein’ ook (p. 219), maar laat de voorgeschiedenis achterwege.
Het is onwaarschijnlijk dat Kelk niet op de hoogte was van Slauerhoffs minder beschaafde streken. In het eerste hoofdstuk haalt hij immers fel uit naar degenen die kwaad spreken over zijn vriend. Hij verdedigt hem tegen aanvallen, zonder ‘de vijand’ aan het woord te laten. Dat Kelk dergelijke getuigenissen - of hij ze nu geloofde of niet - uit de biografie heeft gelaten, is jammer. Zijn strijd blijft nu, zeker voor wie niet goed op de hoogte is van de legendevorming rondom Slauerhoff, een gevecht in het duister. Het streven naar volledigheid op dit punt zou bovendien een genuanceerder beeld van de mens en de schrijver opgeleverd hebben.
| |
Kelks kijk op het bestaan
In zijn autobiografie Ik keek alleen bekent Kelk dat hij van mening is nooit een goede recensent te kunnen worden: ‘Ik laat mijn eigen levensbeschouwing veel te veel dóórklinken [...]’ (p. 56). Het Leven van Slauerhoff kampt met dezelfde kwaal. Vooral het eerste hoofdstuk van de biografie lijkt meer een inleiding in de levensvisie van Kelk dan een karakterisering van Slauerhoff. En ook in de andere hoofdstukken wordt het verhaal van Slauerhoffs bestaan geregeld onderbroken door Kelks levensbeschouwelijke commentaar.
De lezer wordt allereerst geconfronteerd met Kelks visie op het dichterschap. Kelk ontvouwt een persoonlijke theorie over de psychologie van de kunstenaar, die hij ons voorstelt als betrof het algemeen aanvaarde grondbeginselen van de moderne wetenschap. Hij noemt zijn visies ‘psychologische gemeenplaatsen’ en ‘eenvoudige waarheden’ (p. 9). Lang niet iedereen zal het echter met hem eens zijn, als hij bijvoorbeeld stelt: ‘Wanneer het leven van een dichter een gelukkig verloop heeft [...], dan bewijst dit voornamelijk, dat de dichter zich niet gewaagd heeft buiten de schulp van zijn eigen welzijn. Hij heeft zich niet gegeven, hij liet zich niet door het leven grijpen en verscheuren. Hij kon daardoor niet tot de toonhoogte stijgen, waartoe zijn aanleg hem bestemde.’
Ongenuanceerd, en binnen de biografie ook volstrekt irrelevant, is Kelks kritiek op de eigen tijd; op de film, de wasmachine, de ijskast, radio en de televisie. ‘Populaire vrouwenbladen zorgen voor de standaardmode,’ schrijft hij, ‘voor de allernieuwste snufjes. Geen zier geestelijk leven is hierbij betrokken. Het zich kunnen bewegen in de wereld, even
| |
| |
makkelijk als de man of vrouw op het geliefde projectiescherm, is het enige doel. De leegheid der conversatie valt niet langer op, sinds men uit de gemeenschappelijk genoten verkwikkingen van amusante radio- en televisieprogramma's discours kan putten. Niet meer wordt enigerlei individualiteit nagestreefd maar vooral gelijkvormigheid. Men moet mee kunnen. Meedoen met wat allen doen. Men is dan een heer of een dame van deze tijd. Uitstekend.’
Kelks conservatisme kan in bovenstaand voorbeeld nog ludiek zijn, in andere gevallen is het ronduit schrijnend. Het man-vrouw-beeld van de biograaf bijvoorbeeld, is hopeloos achterhaald. Ter illustratie: ‘Slauerhoff wist, toen hij die oosterse wereld betrad, helaas, al lang, dat de inhoud van een mens, een vrouwelijk wezen, gauw verbruikt is [...]. Vanzelfsprekend heeft hij vergelijkingen gemaakt tussen die gemakkelijke, gewillige, gedwee zich schikkende oosterse, bovendien door eeuwenlange traditie voor het liefdesspel van de hoogste waarde, en de veeleisende, eigengereide, luidruchtige westerse, die geneigd is van alles een drama te maken, zich minstens de gelijke, zelfs de meerdere van de man waant en wat de liefde aangaat, verre achterstaat bij haar gekleurde zusteren’ (p. 117-118). Misplaatste ironie? Een mening die begrepen moet worden binnen de maatschappelijke context anno 1959? Het moge duidelijk zijn dat het vooral Kelks reactionaire uitweidingen zijn die de hedendaagse lezer ergeren en die ervoor zorgen dat de biografie een sterk gedateerde indruk maakt.
| |
Geen meesterwerk
Het is per definitie ondoenlijk om helemaal onbevangen tegenover het leven van een vriend te staan. Kelk blijkt te hebben geweten dat hij daarom niet de beste biograaf was die Slauerhoff zich wensen kon: ‘Onder het schrijven al ging ik beseffen dat mijn Leven van Slauerhoff geen meesterwerk zou worden. In de eerste plaats omdat historie-schrijven aparte bekwaamheden vereist die ik me bewust was niet te bezitten en voorts, omdat ik onmogelijk volkomen objectief kon zijn inzake een vriend over wie naar mijn smaak al te veel was geroddeld. [...].’
Kelk kon zich niet los maken van Slauerhoff-als-vriend-van-Kelk en heeft daardoor alle andere aspecten van diens bestaan onderbelicht. Kelk spreekt deze kritiek overigens niet tegen. Hij erkent dat zijn interpretaties soms falen: ‘Hoe kan het anders bij een zo gecompliceerd wezen als Slauerhoff bij wie ik zelf nooit anders dan vriendschap heb ondervonden, waardoor ik misschien te licht ben heengegleden over symptomen die ik liever niet zag; en dat ik dus wel eens te kort ben geschoten in psychologisch inzicht neem ik best aan’ (p. 144).
En hij schoot te kort, zelfs meer dan eens. Hij droeg een groot aantal psychologische verklaringen aan, waarvan er slechts enkele hout sneden. Hij stelde het feit dat Slauerhoff dichter was centraal en verklaarde hieruit diens gedrag: een creatieve geest is een determinerende omstandigheid. Slauerhoff is nooit iets kwalijk te nemen - hij was nu eenmaal een kunstenaar. Aanvechtbaar is vooral de verklaring die Kelk geeft voor Slauerhoffs reislust en zijn karigheid met woorden. De moeder van de dichter was namelijk afkomstig van Vlieland en Kelk legt een verband tussen de geografie en het karakter van het kind: ‘Wat niet strikt nodig is, wordt niet vermeld. Strandbewoners hebben dat, ook varensgezellen. Men weet zo iets nooit precies, maar het lijkt niet onmogelijk dat hij van moederszijde zowel strandvonders als - jutters en misschien zelfs wel zeerovers onder zijn voorvaderen heeft geteld’ (p.
| |
| |
17). Wellicht heeft de dichter zelf geloofd in deze verklaring, of - wat waarschijnlijker is - ermee gekoketteerd. De biograaf echter had beter moeten weten.
Van een wetenschappelijk verantwoorde, kritische biografie is geen sprake. En zelfs Kelks eigen - minder hoog gegrepen - omschrijving dekt de lading niet: Leven van Slauerhoff is immers helemaal geen boek ‘waaraan nauwelijks enige hypothese ten grondslag ligt, maar zuiver en alleen de feiten tot hun recht konden komen’ (p. 256). Het is een aardig en veelzeggend boekje dat onder de titel ‘Herinneringen aan een vriend’ had kunnen bijdragen aan de beeldvorming omtrent Slauerhoff. Het is een lofzang op een bewonderd schrijver, een verdediging van een vriend, een inleiding op de moraal van een zelfingenomen man op leeftijd, een levensbeschrijving die derhalve veel meer zegt over de biograaf dan over diens onderwerp, het is, om kort te gaan: the world according to Kelk.
|
|