Ironie als stijlmiddel
K.L. Poll zou De Moor zonder meer gekapitteld hebben, gekant als hij was tegen de overhand die naar zijn mening de ironie in de literaire non-fictie had genomen. Zijn punt was dat je zelden meer kon lezen wat iemand in alle ernst dacht. Poll schreef altijd precies wat hij dacht, daarom werd hij met de regelmaat van de klok voor moralist en dominee uitgemaakt.
Polls bedenkingen hebben geen ingang gevonden, omdat er tegen ironie toch geen kruid gewassen is.
Ik was dan ook verrast toen ik in een artikel las: ‘Ironie is veilig, want het neemt nooit stelling voor, maar enkel tegen. Het is een stijlmiddel dat snel slijt en waar niet veel onder zit. Ironie is makkelijk, iedereen kan het.’ (HP/De Tijd 19.3.93.)
Maar je kunt niet genoeg op je hoede zijn. We bedienen ons van ironie, maar de ironie bedient zich nog meer van ons, alsof zij een spel met ons speelt. ‘De ironie van de geschiedenis’ en ‘de ironie wil dit of dat’: het lijkt erop dat zij filiaalbeheerder is van het noodlot.
De dubbele aard van de werkelijkheid, of wat daar op lijkt, is er misschien uitsluitend om de ironie te plezieren.