Biografie Bulletin. Jaargang 3
(1993)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Geen enkele concessie
| |
[pagina 247]
| |
Antoon Coolen (foto: Martien Coppens)
| |
[pagina 248]
| |
op 26 juni 1940 in hotel Kasteel Oud-Wassenaar. Snijder wilde vooraanstaande vertegenwoordigers van de Nederlandse cultuur aan Rijkscommissaris dr. Arthur Seyss-Inquart voorstellen. Coolen kwam niet. In 1941 poogden de Duitsers hem warm te maken voor deelname aan verschillende culturele manifestaties in Duitsland en voor een Duitse verfilming van Kinderen van ons volk. Coolen reageerde afwijzend. | |
De Nederlandse UnieCoolen had zich voor de oorlog altijd afzijdig gehouden van het politieke leven en zich gekoesterd ‘[...] met dat troostende denkbeeld, dat wij met onze bossen, onze velden, onze rivieren en hun dijken, met onze kanalen, met onze kleine, nette steden en droomstille dorpjes, met ons dichtbevolkte landje zo kwetsbaar voor geweld, met ons humanisme en onze zelfgenoegzaamheid in een gezegend hoekje van Europa lagen, waar we met een schipperende onzijdigheid, die we zo hoog aansloegen, buiten een conflict zouden blijven, waarmee we niets te maken hadden.’Ga naar eind2 Met die afzijdigheid was het gedaan. In augustus 1940 sloot Coolen zich aan bij de pas opgerichte Nederlandse Unie, een beweging op basis van ‘erkenning van de gewijzigde verhoudingen’, ‘nationale samenwerking’, ‘sociale rechtvaardigheid’, ‘bezieling van de jeugd in vaderlandse zin’ en ‘de traditionele geestelijke vrijheid en verdraagzaamheid’.Ga naar eind3 De oprichters waren mr. L. Einthoven, mr. J. Linthorst Homan en prof. J.E. de Quay. Zij geloofden dat de oorlog snel voorbij zou zijn en dat daarna, in een door Duitsland overheerst Europa, hun hulp nodig zou zijn bij het voorkomen van een terugval in vooroorlogse fouten. De leiding van de Unie neigde nogal eens naar aanpassing aan de Duitse eisen, maar kon dankzij de overwegend anti-Duitse gezindheid van de leden weinig bijdragen aan de nationaalsocialistische zaak. De Unie was vooral populair in de provincies Limburg en Noord-Brabant, waar De Quay veel aanzien genoot. Coolen werd lid van de afdeling Waalre van de beweging. Hij deed mee aan de plaatselijke discussie-avonden, de zogenaamde Unie-kringen, en publiceerde af en toe in het weekblad van de beweging. Hij had geen leidende functie en viel niet op door uitzonderlijke ijver. Zijn lidmaatschap van de Unie verzweeg hij in Bevrijd vaderland. De reden is onbekend. In de zuidelijke provincies is het lidmaatschap nooit een taboe geweest. Er zijn wel lieden (geweest), die de Unie ‘fout’ noemden, maar dat waren naïeve dromers, die meenden dat de Nederlandse bevolking zich na 15 mei 1940 massaal in de illegaliteit had moeten begeven om vanuit het Limburgs heuvellandschap een guerilla-oorlog te voeren. Onbedoeld is de Unie zelfs een bakermat geweest voor veel verzet. Eind 1941 werd de beweging verboden. Ook het literaire tijdschrift De Gemeenschap, waarvan Coolen sinds 1933 redacteur was, werd opgeheven. Tegelijkertijd diende zich een nieuwe plaaggeest aan: de Nederlandse Kultuurkamer. | |
De Nederlandse Kultuurkamer‘- Vader, U wordt toch geen lid van de cultuurkamer? - Neen jongen. - Want wij sterven liever, hè vader?’Ga naar eind4 In Bevrijd vaderland was Coolen er duidelijk over: hij heeft nooit enige behoefte gevoeld om lid te worden van de Nederlandse Kultuurkamer, waarvan de oprichting op 25 november 1941 officieel werd aangekondigd. De doelstellingen zouden zijn: verwijdering van de joden uit het openbaar kunstleven, bestrijding van ‘ontaarde’ kunst en inlijving van artistiek Nederland in een toe- | |
[pagina 249]
| |
komstig Groot-Duitsland.Ga naar eind5 De Kultuurkamer zou bestaan uit zes gilden. Voor het Letterengilde leek Coolen een geschikte kandidaat. Henri Bruning dacht daar anders over: ‘Een figuur als Coolen (gesteld, dat hij op dit moment een dergelijke beslissende stap zou durven te ondernemen) heeft toch steeds dit nadeel, dat hij, als schrijver van regionale of boerenromans, de literatuur toch wel zeer eenzijdig vertegenwoordigt, waarbij nog komt, dat hij - meer gevoelsmens dan intellect - in literaire kwesties een weinig gefundeerd oordeel heeft. Ik vrees, dat een dergelijke figuur door zijn benoeming tot leider van het Letterengilde - ook al beoogt hij dit geenszins - een versterking betekenen gaat van de tendenzen die in de N.S.B.-organen zo vaak tot uitdrukking komen, en dat hij, zelf zijn standpunt niet scherp en overtuigend kunnende omschrijven, de situatie op den duur meer vertroebelt dan verheldert.’Ga naar eind6 Coolen werd geen leider van het Letterengilde. Hij meldde zich niet eens aan als lid. ‘Mijn standpunt is: principieel en volstrekt weigeren,’ schreef hij aan de dichter Louis de Bourbon.Ga naar eind7 Toen de uiterste aanmeldingsdatum, 1 april 1942, verstreken was, hadden zich bij het Letterengilde zo'n honderd onbetekenende auteurs gemeld en maar een paar schrijvers van naam. De nationaalsocialistische cultuurvorming in Nederland dreigde een mislukking te worden. Dr. Joachim Bergfeld, hoofd van de cultuur-afdeling van het Rijkscommissariaat en verantwoordelijk voor de Kultuurkamer, stuurde zes bekende literatoren een aanmaning: J.C. Bloem, F. Bordewijk, C.J. Kelk, A. Roland Holst, mevrouw M.H. Székely-Lulofs, schrijfster van de in vele talen vertaalde en verfilmde roman Rubber (1931), en Antoon Coolen. ‘Coolen, Kelk en mevrouw Székely-Lulofs meldden zich toen aan,’ noteerde dr. L. de Jong, ‘maar schreven dat zij zulks als een pure formaliteit beschouwden, aangezien zij geen literaire werkzaamheden meer verrichtten.’Ga naar eind8 Coolen ontving op 11 juni 1942 een brief van Bergfeld, waarin deze hem erop wees, dat hij ‘vergeten’ was zich als lid te melden bij de Kultuurkamer. Hij moest zich alsnog melden óf contact opnemen met Bergfeld. Coolen antwoordde dat hij geen schrijver meer was, maar met ingang van 1 maart 1942 een betrekking had aanvaard in de kantooradministratie, namelijk als propagandist en reclameleider. In maart 1942 had hij hiervoor een arbeidscontract opgesteld met de firma Van Dijk, Manders & Co, fabrikanten van Walra-linnen te Waalre. In dat contract stond onder andere te lezen, dat Coolen, bij zijn vijfentwintig-jarig dienstverband, een wandelstok met zilveren knop met inscriptie zou ontvangen, ‘[...] de aanname van welk huldeblijk zal worden verzoet door de kruik Bols, waarvan het vergezeld zal gaan.’Ga naar eind9 Met andere woorden: zijn baantje als reclameleider was weinig meer dan een uitvlucht. Eens in de maand kwam zijn vriend Jos van Dijk, directeur van de firma, aankloppen en vroeg: ‘Is mijn propagandachef thuis?’ Dan was het tijd voor uitbetaling van het loon en werden er een paar flessen wijn gedronken.Ga naar eind10 Officieel was Coolens salaris, wegens ‘de ogenblikkelijke, bedrijfsverlammende toestand’ vastgesteld op slechts honderd gulden per maand. Dat was waarschijnlijk te weinig voor vrijstelling van het Kultuurkamerlidmaatschap, waaraan niet de eis van een ander beroep verbonden was, maar van de hoogte van de daaruit getrokken inkomsten.Ga naar eind11 Er doet het romantische verhaal de ronde dat Coolen om in het levensonder- | |
[pagina 250]
| |
Coolen in zijn werkkamer
houd van zijn gezin te voorzien in een wasserij gewerkt zou hebben. Dat verhaal is in de wereld gekomen door Lisette Lewin, die in 1981 de woorden van Hans M. Klomp, voormalig zakelijk leider van het Letterengilde, erg letterlijk interpreteerde. Klomp zei: ‘Veel schrijvers bleven weigeren. Sommigen onder mededeling, dat zij zich alleen voor hun ontspanning met de letteren bezighielden, anderen omdat ze een ander beroep waren gaan uitoefenen. Dat moest je accepteren. Een hunner, Anton Coolen, als ik het me wel herinner, berichtte dat hij in een wasserij werkzaam was. Het sarcasme dat hierachter school werd niet door iedereen in de Kultuurkamer begrepen.’Ga naar eind12 Adriaan Venema nam in het eerste deel van zijn veelverguisde boekGa naar eind13 het verhaal van Lewin over. Als tweede bron gebruikte Venema een artikel van dr. J.A. van der Made uit 1943, die schreef over Coolens ‘misselijke voorwendsel, dat hij de pen had neergelegd en in een wasserij werkte of zoiets’.Ga naar eind14 Klomps als ik het me wel herinner noch Van der Mades of zoiets brachten Venema aan het twijfelen. | |
Melden en aanmeldenCoolen schreef aan de Kultuurkamer dat hij vanwege zijn administratieve werkzaamheden ‘recht noch plicht’ meende te hebben op en tot het lidmaatschap.Ga naar eind15 Hij meldde zich dus niet aan. De Jong beweerde het tegendeel. Na op zijn onnauwkeurigheid gewezen te zijn, vermeldde hij in deel 13 (bijlagen/register) van zijn geschiedwerk ter correctie: ‘ANTOON COOLEN EN DE KULTUURKAMER (p.744) Coolen heeft zich na de eerste brief van Bergfeld niet aangemeld, wèl na de tweede waarin met de SD werd gedreigd. Hij deed Bergfeld toen echter weten dat zijn aanmelding bepaald geen aanvraag inhield om als lid te worden erkend.’Ga naar eind16 Dat is minder onjuist, maar nog steeds | |
[pagina 251]
| |
niet juist. Inderdaad ontving Coolen in juli van dr. Bergfeld een aangetekend bevel: ‘Einschreiben!’ en wel om de volgende reden: ‘Da sich von Ihnen Bücher im Verkehr befinden, sind Sie auch meldepflichtig bei der Kammer. Ob Sie als Mitglied aufgenommen oder von der förmlichen Mitgliedschaft befreit werden, unterliegt dann der Entscheidung der Niederländischen Kulturkammer.’Ga naar eind17 Coolen meldde zich in een schrijven van 17 juli 1942 bij de Nederlandse Kultuurkamer met de mededeling: ‘Ik wijs U er op, dat dit niet inhoudt een aanvrage om als lid van de Nederlandse Kultuurkamer te worden opgenomen. Ik beschouw mijn letterkundige werk als afgesloten, beoefen niet verder de literatuur en ben sedert 1 maart, belast met de bedrijfspropaganda, in dienst van de firma Van Dijk Manders & Co te Waalre.’Ga naar eind18 Kort daarop stuurde de ledenregistratie van de Kultuurkamer hem, tegen de uitdrukkelijke wens van Bergfeld, per ongeluk de inschrijfformulieren toe. Coolen zond deze oningevuld terug met de opmerking: ‘Mocht het in omloop zijn van boeken, zonder toetreding, in strijd zijn met de desbetreffende verordening, dan gelieve U zich voor het terugnemen van die boeken te wenden tot de firma Nijgh en Van Ditmar, Van Alphenstraat 63 te Voorburg, die ze in omloop brengt.’Ga naar eind19 Mr. D.J.W.H. Spanjaard van de Kultuurkamer stuurde Bergfeld een Duitse vertaling van de laatste brief met de vraag, wat er nu gedaan moest worden. Bergfeld maakte op de vertaling de aantekening: ‘Vorläufig gar nichts machen.’ Coolen kon dat niet weten en had dat blijkbaar ook niet verwacht. Hij dook onder uit angst voor represailles: iets anders kan de brief, die hij ‘op zekere dag, ergens in Nederland’ aan zijn Gooise vriend Piet Oomes over ‘de kwestie’ schreef, toch niet betekenen.Ga naar eind20 Deze onderduikperiode was kortstondig en is, voorzover ik weet, buiten de kring van Coolens vrienden en verwanten onbekend gebleven. Hij maakte er in Bevrijd vaderland geen melding van. Zijn naam kwam op 4 september 1942 niet voor op de lijst van schrijvers die niet aan hun aanmeldingsplicht hadden voldaan. Het geval-Coolen was aan de orde geweest en kon voorlopig rusten. Wat is de conclusie? Coolen meldde zich, omdat hij meldepflichtig was, maar hij meldde zich niet aan. Toch komen we Coolen als lid van de Kultuurkamer tegen bij Mulder, Lewin, Venema en CalisGa naar eind21, die zich allen op De Jong beroepen. Het verschil tussen melden en aanmelden is theoretisch, kan men tegenwerpen: bepaalde schrijvers mochten om politieke of racistische redenen geen lid van het Letterengilde worden. Een melding was de voorwaarde om, na goedkeuring, door de Kultuurkamer als aangemeld te worden beschouwd. In de praktijk was de administratie van de Kultuurkamer zo'n rommeltje, dat een melding bijna automatisch een aanmelding betekende. Of Coolen als lid geaccepteerd was, kon De Jong niet nazoeken: de ledenlijst van de Kultuurkamer heeft de oorlog niet overleefd. Uit andere bronnen blijkt, datAntoon Coolen in 1954 (foto: Nico Jesse)
| |
[pagina 252]
| |
Coolen zich niét aangemeld heeft. Lisette Lewin had dat uit haar eigen onderzoek kunnen afleiden. Op bladzijde 64 van haar boek toverde ze uit de archieven van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie een zwarte lijst tevoorschijn van schrijvers wier boeken uit de handel genomen moesten worden. Op deze lijst, uit augustus 1943, stond ook een groep schrijvers die zich niet bij de Nederlandse Kultuurkamer aangemeld had. Eén van deze personen was Antoon Coolen. Niettemin meldde hij zich, volgens Lewin, tien bladzijden later en ruim een jaar eerder, wel aan als lid. Angst voor volledigheid leidde ook hier tot halve waarheden en grove vertekeningen. Om de zaak scherp te stellen: het verschil tussen melden en aanmelden is, dat De Jong met zijn formulering de onaangename suggestie wekte dat Coolen vrijwillig de lidmaatschapsformulieren inclusief arirverklaring invulde. En dat heeft hij nooit gedaan. Deze kleine onzorgvuldigheid deed Coolen groot onrecht: De Jongs geschiedschrijving is een standaardwerk! De Nederlandse Kultuurkamer begreep intussen Coolens mededelingen maar al te goed: vanaf juli 1942 werd geen papier meer beschikbaar gesteld voor nieuwe uitgaven of herdrukken van zijn werk. Eind 1942 namen ook de Duitsers met een artikel in de Essener National Zeitung officieel afscheid van Coolen, die niet begrepen had welke grootse taak voor de Nederlandse cultuur hij verzaakte. | |
Burgemeester van Waalre?Het moet eind 1942 geweest zijn, toen Vincent Cleerdin, griffier van de Staten van Noord-Brabant, Coolen verzocht te solliciteren naar de vrijkomende burgemeesterspost in Waalre. Cleerdin was een man vol weerzin tegen de industrialisering van Brabant, omdat die de traditionele cultuur zou vernietigen. Hij deed zijn best mensen uit het cultuurleven op bestuursposten benoemd te krijgen. Bovendien wilde hij, nadat de bezetter eind 1941 de N.S.B. als enige toegelaten politieke partij had erkend, de benoeming van leden van deze beweging op hoge posten voorkomen. Burgemeesters werden doorgaans voorgedragen door de Beauftragten, die als kleine Seyss-Inquartjes over de provincies heersten. Je zou verwachten, dat Coolen, nu de gemoederen na de Kultuurkamerkwestie tot rust waren gekomen, Cleerdins verzoek afwees, al was het alleen maar omdat hij kansloos was. Toch schreef hij een sollicitatiebrief. Een merkwaardig feit, dat in Bevrijd vaderland onvermeld bleef. Pas in november 1986 maakte de gewezen linnenfabrikant Frans van Dijk, de oudste zoon van Jos, het in het Eindhovens Dagblad wereldkundig. Hij zei: ‘Antoon Coolen heeft er tijdens de bezetting even over gedacht burgemeester te worden van Waalre. Dan had hij het zelf in de hand wat met het dorp gebeurde. Hij ging met schrik in zijn hart naar de Rijkscommandant in Den Bosch en kwam gedesillusioneerd terug.’Ga naar eind22 De schrijver van het artikel, Peter van Vlerken, vervolgde met: ‘De druk vanuit Duitsland op Coolen was groot.’ Daardoor lijkt het, of de Duitsers Coolen graag als burgemeester hadden gezien. Dat is vreemd en verdient nader onderzoek. In juni 1947 gaf Coolen zijn versie van de gebeurtenissen in een brief, waarvan hij een afschrift opborg in eigen archief. Hij verklaarde, dat hij al voor hij zich in 1933 in Brabant vestigde met Cleerdin gesproken had over een mogelijke burgemeesterspost. Het is mogelijk, dat Coolen in 1938 naar Waalre verhuisde, omdat hij wist dat daar in 1943 de hoogste functie vacant zou komen. | |
[pagina 253]
| |
Coolens versie van het burgemeestersverhaal in oorlogstijd luidt: ‘Toen in 1943 burgemeester Uyen met pensioen ging, ontbood de griffier [Vincent Cleerdin, RGr] mij naar Den Bosch en besprak met mij het feit dat het ogenblik voor de sollicitatie was aangebroken. Hij drong erop aan dat ik zou solliciteren, omdat het voor het dorp beter zou zijn dat niet een N.S.B.'er er de heengegane burgemeester zou opvolgen. Ik heb me tot een sollicitatie bereid verklaard onder uitdrukkelijk voorbehoud dat ik geen enkele concessie tegenover de Duitsers zou doen, een opvatting waarmee Cleerdin het volkomen eens was. Ten overvloede heb ik tevoren nog overleg gepleegd met Van Duinkerken, met wie ik in het geestelijk verzet één lijn trok, en met Lou Lichtveld, die een vooraanstaande plaats innam in de Amsterdamse illegaliteit. Beiden waren het met de sollicitatie eens. Ik heb toen gesolliciteerd en de gemeentesecretaris van Waalre in kennis gesteld. Na een onderhoud met de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken, dhr. Frederiks, ben ik benoemd en heeft Frederiks het benoemingsbesluit ondertekend. Ook Frederiks heb ik mijn voorbehoud, dat ik tot geen enkele concessie tegenover de Duitsers bereid was, meegedeeld en de heer Frederiks vond dit juist. Bij de Beauftragte, de heer Tiel, ontboden, stelde deze mij de vraag of ik bereid was de gemeente in de geest der nieuwe orde te besturen. Deze vraag heb ik ontkennend beantwoord. Zijn vraag hoe ik tegenover de Duitse bestuursmaatregelen stond heb ik beantwoord, dat ik ze uit zou voeren in zoverre ze in overeenstemming waren met de Nederlandse belangen, zodat ik uitvoering zou weigeren indien ze daarmee in strijd waren. De vraag of ik geloofde aan de Duitse overwinning heb ik ontkennend beantwoord, waarop hij heftig zijn eigen geloof in die overwinning beleed. De vraag of ik in de Duitsers de vriend of de bezetter zag, heb ik beantwoord met de mededeling dat ik in de Duitsers de bezetter zag en zelfs de harde bezetter. Waarop hij me zei dat de Duitsers genoodzaakt waren hard te zijn tegen hen die in hen de bezetter zagen [...]. Tenslotte verweet hij mij dat ik in het enig mogelijke alternatief, nationaalsocialisme of bolsjewisme, het bolsjewisme koos, en liet me uit met de opmerking dat ik wel zou begrijpen dat het onderhoud vruchteloos was geweest. Ik ben dan ook niet benoemd.’Ga naar eind23 Ik heb geen bronnen kunnen vinden die dit verhaal tegenspreken. Op 16 januari 1943 schreef Coolen aan Louis de Bourbon, niet alleen dichter maar ook burgemeester van Oss, over zijn mogelijke ambt: ‘Mijn bijzondere dank voor je ongetwijfeld warme voorspraak bij Cleerdin en voor je waarschuwing met betrekking tot een sollicitatie naar Waalre. Al acht ik op 't ogenblik de kansen niet groot, toch zal ik je raad opvolgen en solliciteren. Wel had ik graag nog je raad, hoe zo'n sollicitatie dient te worden ingekleed en hoe geadresseerd.’Ga naar eind24 Uit de tekst wordt niet duidelijk, wie het initiatief genomen heeft. Waarschijnlijk is het Cleerdin geweest. De geschiedenis van Louis de Bourbons benoeming als burgemeester is een vingerwijzing in die richting. De Bourbon keerde in 1938 terug uit Nederlands-Indië, waar hij voor het Soerabaiasch Nieuwsblad gewerkt had. Hij was de journalistiek beu en zinde op een andere manier om in zijn levensonderhoud te voorzien. Via een wederzijdse vriend maakte hij kennis met Cleerdin, die meteen raad wist: ‘Dat is nu juist wat deze verruwende tijd met zijn koele, nuchtere zakelijkheid als tegenzet van de kant van de cultuurminnaars verdient: een dichter, en nog wel een prinselijk dichter - burgemeester in | |
[pagina 254]
| |
Gesigneerde folder uit 1937
Noord-Brabant.’Ga naar eind25 In 1942/3 was de tijd nog meer verruwd - het ligt voor de hand dat Cleerdin Coolen graag als burgemeester zag. | |
TwijfelsCoolen stuurde zijn sollicitatiebrief aan de Commissaris der Provincie, jhr. mr. dr. A.B.G.M. van Rijckevorsel. De sollicitatieprocedure duurde enige maanden. In de tussentijd trad Louis de Bourbon af als burgemeester, omdat de dreiging dat hij opgepakt zou worden te groot werd. De twijfel van Coolen aan de juistheid van zijn sollicitatie groeide. Het was een ‘foute’ tijd voor benoemingen. De terreur van de bezetter werd angstaanjagend. Toch zette Coolen nog in juli 1943 zijn sollicitatie door. Hij legde het aan De Bourbon uit: ‘Gij zult wel mijn zware kommer begrijpen nu bij mij de zaak naar Waalre haar doorgang heeft gevonden. De griffier had ik, na jouw bezoek, mijn verminderde animo en mijn bezwaren geschreven, maar bij een onderhoud dat ik met hem had vond hij: toch doen, en overreedde mij met zijn beweegredenen. En ook met de secretaris-generaal had ik een onderhoud van dezelfde strekking, waarna hij het benoemingsbesluit heeft opgemaakt. Gij die mijn gevoelen voor je collegaschap gedeeld hebt zult beseffen, dat ik, eenmaal op gang, verontschuldigd ben voor dit doorzetten, waarbij nog komt dat het dorpse, landelijke en kleine Waalre niet die strijdpunten heeft welke Oss heeft, en gij zult er nimmer in zien wat het niet zijn kan, het ontbreken van die reserveloze solidariteit die er onder vrienden moet zijn, en ook niet aan désavouering van je besluit. Want voor een gewetensconflict geplaatst zal bij mij ook puur het gewetensvoorschrift beslissen. Het benoemingsbesluit moet nu nog door de spitsroeden van de bezettende macht. Wel, als het doorgaat, ligt over het geval een zware schaduw... die der laatste ontslagen in mijn omgeving en die van jouw afwezigheid vooral bij de installatie, want daar had ik mij zeer op verheugd! Iets feestelijks zal er nu moeilijk nog kunnen zijn. Intussen zou je me even raad kunnen schaffen voor de formulering van het inleidend dankwoord onder de huidige omstandigheden: (het provinciaal bestuur & secretaris-generaal?)’Ga naar eind26 Coolen had dus nog steeds hoop op een benoeming. Het enige ‘feestelijke’ eraan was de zekerheid van een vaste inkomstenbron. Geestelijk betekende het burgemeesterschap een zware last. Alles verliep veel minder plezierig dan Coolen zich had voorgesteld. Loco-burgemeester M. van der Palen bleef nog een paar maanden op de hoogste plaatselijke post zitten. In januari 1944 werd een nieuwe burgemeester benoemd, de N.S.B.'er R.H. Schregardus. Er volgde nog een aanbod van Coolens vriend Piet Oomes om te lobbyen voor een burgemeesterschap elders, maar Coolen sloeg dat af.Ga naar eind27 Waarschijnlijk was hij meteen al weinig gelukkig met zijn op verschil- | |
[pagina 255]
| |
lende manieren uit te leggen sollicitatie. Hij had opnieuw de negatieve aandacht van de Duitsers op hem gevestigd. Na de oorlog kon de geschiedenis hem ook aangewreven worden: hij wilde burgemeester worden in een ‘foute’ periode én onder een typisch voorwendsel van collaborateurs ‘om erger te voorkomen’. De overweging dat Coolen om geld zijn principes zou hebben willen verraden, is kwaadaardig. Inderdaad, Coolen schreef aan Oomes ‘dat ook materieel de benoeming niet onwelkom zou zijn’Ga naar eind28, maar het woord ‘ook’ geeft al aan, dat het niet de hoofdzaak was. Bovendien, de bezoldiging van burgemeesters van kleine gemeenten mocht dan tijdens de bezetting verbeterd zijn, op een armoedzaaier zat niemand te wachten. De Commissaris van de provincie Noord-Brabant informeerde bij de burgemeester van Waalre, de Officier van Justitie in 's Hertogenbosch en de kantonrechter in Eindhoven niet alleen naar de ‘bekwaamheid, tact en ijver’ van sollicitant Coolen, maar ook naar diens ‘financiële onafhankelijkheid’. Waarnemend burgemeester M. van der Palen antwoordde op 21 mei 1943: ‘Met terugzending van de bijlage dezes, heb ik de eer U te berichten, dat de heer A.F. Coolen zich eerst begin januari 1938 in deze gemeente vestigde en tot heden zeer weinig omgang heeft gehad met de plaatselijke bevolking. Hij is een zeer bekend letterkundige, die wat zijn ontwikkeling betreft wel de nodige bekwaamheid zal bezitten, om het ambt van burgemeester dezer gemeente behoorlijk te kunnen vervullen. De nodige ijver en tact kunnen eveneens bij hem aanwezig worden geacht. Betrokkene bouwde zich vóór zijn vestiging alhier een kapitaal landhuis, wat hij sedertdien bewoont. Naar uiterlijke omstandigheden te beoordelen, moet hij voldoende financieel onafhankelijk worden geacht voor de eventuele vervulling der betrekking.’ In genoemde bijlage waren persoonlijke gegevens over Coolen vermeld. Zijn politieke richting was ‘partijloos’ en zijn financiële omstandigheden waren ‘goed’. De Bossche Officier van Justitie mr. C.J. van Arkel berichtte de Commissaris der Provincie, dat de naam van Coolen niet voorkwam in het strafregister of de administratie van het parket. Merkwaardig is het antwoord van de heer G.J. Jansen namens het kantongerecht van Eindhoven. Hij schreef op 2 juni 1943, dat Coolens ‘ijver, tact en financiële positie’ hem onbekend waren, maar dat hij niettemin Coolen ongeschikt achtte voor het ambt van burgemeester.Ga naar eind29 Na de oorlog zou Coolen ook nog even in de race zijn voor het burgemeesterschap van zijn woonplaats, maar voortijdig afhaken omdat hij de vrijheid van het onafhankelijk schrijverschap niet wilde missen. | |
Het laatste oorlogsjaarNa als burgemeester afgewezen te zijn, moest Coolen nog bijna een jaar wachten op de bevrijding. In het illegale circuit maakte hij in mei en juni 1944 een lezingentoernee door het noorden van Nederland. Hij was in Den Haag, toen hij hoorde, dat hij opgeroepen was voor spitwerkzaamheden aan de Atlantikwall in de provincie Zeeland. Hij besloot niet naar huis terug te keren en dook onder in het huis van vertaalster Marcelle Schlomer. Als represaille werd Coolens huis met inboedel verbeurd verklaard en aan anderen ter bewoning aangeboden. Zijn vrouw en kinderen vonden onderdak in de buurt. Coolen zelf kon men ‘[...] in die tijd, vrijwel onherkenbaar, ontmoeten in een burgerlijk colbertkostuum, zonder vlinderdas, en met een hoed waaraan alle zwier ontbrak.’Ga naar eind30 Hij vergaderde in Amsterdam met de kerngroep van het Letterkundig Verzet en bezocht | |
[pagina 256]
| |
Coolen ontvangt in Münster de ‘Joost van den Vondel-preis’, 1960
wat vrienden. Hij verlangde naar hereniging met zijn gezin en naar een eigen plek om te kunnen schrijven. Tijdens zijn onderduikperiode bereikte hem het merkwaardige aanbod van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten om ‘bijzondere propaganda’ voor zijn toneelstukken te maken. Coolen antwoordde verbaasd, dat uitgave van zijn werk verboden was. De betekenis van het aanbod is onduidelijk. Werkten de Duitse instanties zo langs elkaar heen, dat het ministerie vergat gegevens van de Kultuurkamer te betrekken? Dat is onwaarschijnlijk: het was immers niet de Kultuurkamer, maar het departement dat publicatieverboden oplegde. Bovendien was Coolens weigerachtigheid geen onbekend gegeven. Ook ligt het niet voor de hand, dat men op het laatste moment nog een poging deed hem ‘als cultuurbuit’ binnen te halen: niet propaganda, maar het redden van het vege lijf was het parool. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, nam Coolen de, misschien wel laatste, trein naar het Zuiden. Hij reisde, op grond van dezelfde geruchten, als het ware tegen de stroom in. Hij stapte uit in Deurne, zag zijn vrouw en kinderen terug en logeerde in het huis van een bevriende familie. Na de bevrijding keerde hij met zijn gezin terug naar het ongeschonden Waalre. Zijn huis ‘De Kempen’ trof hij in treurige toestand aan: de SicherheitsdienstGa naar eind31 had het leeggeroofd. De bibliotheek was vernield, de muren waren met uitwerpselen ingesmeerd, de belleidingen weggebroken. In de winter van 1944/45 werden een stuk of twintig Engelsen bij Coolen ingekwartierd. Ze hielpen bij de wederopbouw van zijn huis en zorgden voor gezelligheid. De schrijver en zijn vrouw woonden, vanwege kou en kolengebrek, in de keuken. De kinderen waren door- | |
[pagina 257]
| |
deweeks op een kostschool in Eindhoven. Eind januari 1945 trokken zijn gasten naar Duitsland om verder te oorlogen. De berichten over de verschrikkingen in het onbevrijde Noorden van Nederland stemden Coolen bitter. De doffe stemmen, die over de radio vertelden van de Duitse vernietigingskampen, verbijsterden hem. ‘Geen medelijden met Duitsland,’ schreef hij in zijn oorlogsaantekeningen, ‘Geen toegeeflijkheid, geen schuldig vergeten!’Ga naar eind32 Het was een passend besluit van zijn boek. Inderdaad heeft hij tijdens de bezetting geen enkele concessie gedaan, maar het blijft vreemd dat hij uit Bevrijd Vaderland een aantal gebeurtenissen wegliet. Ik veronderstel dat feiten die ook maar de geringste aanleiding zouden kunnen geven tot verdachtmakingen zijn positie in de naoorlogse strijd voor zuivering verzwakten. Daarom liet hij die feiten weg. Ook heeft meegespeeld, dat Coolen Bevrijd vaderland eerder zag als een verzameling standpunten, aan eigen ervaring getoetst, dan als een herinneringenboek. Hij had een merkwaardige weerzin tegen bemoeienis met zijn persoonlijk leven. Die heeft niet alleen geleid tot onduidelijkheid over zijn levensloop en houding, maar heeft er ook toe bijgedragen, dat over Coolen nog steeds geen biografie verschenen is.
Ronald Groeneweg is historicus. |
|