| |
| |
| |
Het zwijgen verbroken
Familiebrieven tussen Nederland en Duitsland 1920-1949
Hedda Kalshoven-Brester
Er zijn in Nederland heel wat mensen met een Duitse moeder. Zo bijzonder is dat hier niet. Vroeger, als iemand wel eens informeerde hoe mijn Duitse moeder hier terecht was gekomen, legde ik uit dat zij in juni 1920 met een transport Duitse ‘oorlogskinderen’ naar ons land was gekomen en tijdelijk bij een pleeggezin in Utrecht was geplaatst. Met de jongste van de twee studerende zoons trouwde ze negen jaar later en toen begon voor haar het nieuwe leven als jonge Nederlandse doktersvrouw. Eventueel vertelde ik dan nog dat ze onze taal perfect heeft leren spreken. Ik vond dat overzichtelijk en voldoende. Ja, in de oorlog was het natuurlijk vaak moeilijk geweest, maar verder verdiepte ik me daar niet in.
Over dat Duitse element in ons gezin ben ik pas gaan nadenken toen ik de vijftig was gepasseerd en de levensfase bereikte waarin je gaat ‘omzien’, om met Annie Romein te spreken. Losse beelden uit mijn jeugd begon ik nu te combineren en in een ander perspectief te zien, vooral met betrekking tot de Duitse helft van mijn afkomst die altijd zo vanzelfsprekend voor mij was geweest. Kerstmis, om maar iets te noemen, vieren we nog steeds allemaal op de Duitse manier.
In diezelfde periode gingen onze kinderen één voor één de deur uit. Opeens hield ik tijd over, al had ik een lespraktijk als pianolerares. Die tijd vulde ik in met een MO-studie geschiedenis in Amsterdam, in de avonduren. Afgemaakt heb ik hem ook! Door alles wat ik in die jaren op college hoorde en bestudeerde, werd het denken over mijn Duitse helft nog gestimuleerd. Natuurlijk vooral bij de jongste geschiedenis van Duitsland, zeg maar vanaf 1871. Langzamerhand begon ik te vermoeden dat het met dat ‘Duitse’ in ons gezin wel eens minder overzichtelijk geweest zou kunnen zijn dan ik altijd had aangenomen.
Met mijn moeder ben ik toen ook een week in Berlijn geweest. We liepen over Unter den Linden, waar ze me vertelde hoe ze daar als kind had staan juichen voor de keizer en ze zag weer de beelden voor zich van al dat militaire machtsvertoon, de Pickelhauben en de bonte uniformen. Er zullen niet veel mensen meer zijn die, net als mijn moeder, Wilhelm II nog in levende lijve hebben gezien, zowel op het toppunt van zijn
Hedda Kalshoven-Brester, 1991
| |
| |
macht als ook later in Doorn, in zijn ballingschap!
Voor het eerst ben ik me toen gaan verdiepen in de positie van mijn moeder als geboren Duitse in Nederland, in de eerste plaats natuurlijk tijdens de bezettingsjaren. We waren gewoon een Nederlands gezin en mijn moeder sprak Nederlands met man en kinderen. Vanuit de Duitse kring van ooms en tantes werd haar wel eens verweten dat ze nooit Duits met ons sprak - dat was toch haar moedertaal! Maar dan antwoordde ze altijd: ‘Nee, dat doe ik niet. Hún moedertaal is Nederlands.’ En zo was het ook. Mijn vader gaf ons zijn nationaliteit en dat we daarnaast ook Duits met de familie dáár spraken, ach... als kind vond je dat doodgewoon.
* * *
Ik geef u enkele voorbeelden van herinneringen die me op latere leeftijd aan het denken hebben gezet. In de zomer van 1938 logeerden we bij familie op een enorm boerenbedrijf, waar, net toen we arriveerden, het jaarlijkse oogstfeest werd gevierd. Nog steeds zie ik de grote hal van het woonhuis voor me, helemaal versierd met de kunstig gevlochten kransen en slingers van goudgele korenaren. Aan het plafond hing de grote Erntekrohn. En overal vlaggen. Haken-kruisvlaggen.
Een maand of wat daarna kwam er een nieuwe jongen bij me in de klas, die alleen maar Duits sprak en daarom naast mij werd gezet. Vaag had ik iets opgevangen over ‘gevlucht’ en ‘joods’, maar het verband tussen zijn plotselinge komst en al die rode vlaggen in de prachtig versierde hal van mijn oudoom ontging me volledig.
Of: de herinneringen aan de broer van mijn moeder, de oom die in de oorlog in zijn Wehrmacht-uniform bij ons kwam, hetzelfde uniform dat de - ook door óns zo gehate - ‘rotmoffen’ droegen. Bij het opnieuw beleven van dit soort herinneringen, waarvan ik nu pas de tegenstrijdigheden ging zien, besefte ik hoe ‘dubbel’ onze situatie toen in menig opzicht was. Aan de ene kant onze haat tegen alles wat dat groengrijze uniform droeg, de contacten van mijn ouders met het verzet en de geheimzinnigheden die daar bij hoorden, een onderduiker in huis over wie je met niemand mocht praten, de stijgende nood. Maar, aan de andere kant, onze familieband met Duitsland, de brieven die heen en weer bleven gaan en dus ook die bezoeken in Amersfoort van onze geliefde Onkel Eberhard als hij met verlof uit Rusland, Polen of Duitsland kwam. Voor zover ik me kan herinneren, accepteerde ik deze dubbele toestand zonder meer. Ook in mijn dagboek uit die jaren heb ik geen enkele aanwijzing gevonden dat ik bij die situatie toen ooit een vraagteken zette. Die vraagtekens kwamen nú pas. Voortaan nam ik een cassetterecorder mee als ik mijn moeder bezocht (mijn vader stierf in 1984) en ik legde haar mijn vragen voor. Thuis tikte ik onze gesprekken uit. Bovendien schreef zij zelf in die tijd een soort familiekroniek over alle dingen-van-vroeger die ze nog wist. Alles bij elkaar heeft het toch wel heel wat opgeleverd. Ik heb er zelfs over gedacht om mijn eindscriptie op dit materiaal te baseren. Maar het werd een ander onderwerp, want inmiddels had ik ontdekt wat er op de zolder in Amersfoort in een grote kist lag, de hele correspondentie van mijn moeder met haar Duitse familie. En díe vondst zette me opeens op een heel ander spoor, ik mag wel zeggen: een onverwacht spoor. Want de meer dan tweeduizend brieven en briefkaarten gaven me eindelijk onverbloemd antwoord op mijn vragen. Had mijn moeder me dan een heel verkeerd
| |
| |
Enveloppe, door de Duitse censuur ‘geöffnet’ en van blauwe controlestreep voorzien
beeld gegeven? Welnee. Alleen, het beeld was niet compleet geweest. We kennen allemaal de neiging om pijnlijke en onaangename dingen naar de achtergrond van ons bewustzijn te schuiven en ze het liefst maar helemaal te vergeten. En als je dat consequent doet, lukt het op den duur ook wel, maar daarmee zijn ze natuurlijk nog niet verdwenen.
* * *
Welk antwoord had ik nu op mijn vragen gekregen door al die brieven? Als dertienjarig meisje kwam mijn moeder in Utrecht in aanraking met een heel andere manier van denken dan ze van thuis gewend was. Dáár groeide ze op, eerst in die wereld van Duits machtsvertoon en bewondering voor alles wat militair was, daarna in de ontgoocheling en de armoede na de nederlaag van 1918 en in de weemoed naar de glorie van vroeger. Haar Nederlandse pleegouders daarentegen waren uitgesproken antimilitaristisch, nuchter en afkerig van kritiekloos geloof in autoriteit. De brieven van mijn grootvader uit de jaren na die eerste logeerpartij weerspiegelen duidelijk zijn afkeer van al dat gedoe en hij hamert steeds op ‘zelf denken, kritisch zijn’. Bij dat eerste bezoek al zie je de beide zo verschillende werelden zich aftekenen waarin mijn moeder voortaan zou leven, werelden die ze allebei trouw bleef omdat ze van beide evenveel hield en die vooral in de jaren '40-'45 een verscheurdheid in haar teweeg brachten waarvan ik, haar dochter, nauwelijks een vermoeden had gehad.
In oktober 1929, een maand na het huwelijk van mijn ouders, stortte de beurs van New York in en begon een wereldwijde economische crisis waarvan de gevolgen met name ook in Duitsland doorwerkten. Toen zag Hitler zijn kans
| |
| |
schoon en raakte de Duitse bevolking in een soort geestelijke bedwelming. De gruwelijke gevolgen van die massale bedwelming hoef ik u niet te schetsen. Ook mijn Duitse grootouders en de hele verdere familie lieten zich door Hitler en zijn geschreeuw bedwelmen en inpalmen. Dat had ik nooit geweten; ik had er trouwens ook nooit naar gevraagd. Pas toen we samen naast de cassetterecorder zaten, was ik er over begonnen, maar op dat punt waren we toen nog geen stap verder gekomen. Het leek wel of mijn moeder zich als een schildwacht voor de deur van haar ouderlijk huis opstelde. Dat is zo gebleven tot ik de brieven had gevonden.
De eerste bundels daarvan moesten me voorgelezen worden, omdat ik het Duitse schrift toen nog niet kon ontcijferen. Toevallig waren het brieven uit 1933, het jaar dus van Hitlers machtsovername. Daarmee stonde we toen opeens, zonder enige waarschuwing vooraf, midden in dat stuk van het verleden waar nooit over was gesproken, maar waar we nu niet meer omheen konden, want het enthousiasme voor Hitler en het nationaal-socialisme spatte van de bladzijden. Een schokkende confrontatie, voor ons alletwee, en in eerste instantie waren we geen van beiden in staat om er ook maar één woord over te zeggen. Die spookachtige toestand heeft maanden geduurd. Ik kom daar straks op terug. Al die volle dozen met brieven nam ik gaandeweg mee naar huis. Daar begon ik ze eerst maar eens op persoon te sorteren. Vervolgens zette ik van iedere persoon de brieven op datum gerangschikt achter elkaar in nieuwe dozen. Een heel karwei: brieven waren soms in verkeerde enveloppen teruggedaan, of de enveloppen ontbraken helemaal, de briefschrijvers vergisten zich wel eens in de datering zodat ik uit de inhoud moest zien op te maken wanneer hij was geschreven, poststempels of andere afzenders ontbraken regelmatig. En dan het Duitse schrift! Het heeft me heel wat uren puzzelen gekost voordat die onleesbare tekens hun geheim prijsgaven. Toen die barrière eenmaal was genomen, kon ik de brieven eindelijk zelf gaan lezen. Ik raakte volledig in hun ban en las ze vaak tot diep in de nacht, waarbij ik als het ware weer in die tijd leefde. Ik was weer het kind dat zag en hoorde, maar nú begreep ik het pas.
De passages die me hielpen bij het beantwoorden van mijn vragen (of die me overigens van belang leken) gaf ik meteen de eerste keer al met potloodstreepjes in de brieven aan en ik tikte ze over in de oorspronkelijke tekst, dus in het Duits. Per briefschrijver of per groep van briefschrijvers nam ik een multomap om al die fragmenten chronologisch in op te bergen. Meer deed ik er voorlopig niet mee, want ik had het te druk met het geestelijk verwerken van wat ik gaandeweg allemaal vond.
Tot het ogenblik dat ik op de gedachte kwam om al die losse fragmenten chronologisch in elkaar te schuiven, waarbij ik ze meteen in het Nederlands vertaalde. Op die manier ontdekte ik dat er een lopend verhaal tevoorschijn kwam, een verhaal dat ik niet hoefde te verzinnen, maar dat zich zomaar aan mij presenteerde, vastgelegd door mensen uit mijn eigen familie die het allemaal zelf hadden beleefd, ondergaan en beoordeeld. Dat verhaal beschouwde ik toen alleen als interessant voor de huidige familieleden. Daarvoor was het nodig (ook voor mezelf trouwens) om de brieffragmenten begrijpelijk te maken, want het probleem was: waar slaan alle toespelingen op, wat zijn dat voor namen die genoemd worden, over welke gebeurtenissen gaat het? Hoe beoordeel je alles? Tussen de bedrijven door (ik had immers ook nog mijn gewone werk) deed ik
| |
| |
onder andere tentamen over ‘fascisme en nationaal-socialisme’. Maar die theoretische benaderingen hielpen me toch onvoldoende bij het uitzoeken van wat er op een bepaalde dag was gebeurd, wat voor straatgevecht dat was geweest, welke functie die of die had. Dat soort detailonderzoek vroeg een heel andere denkwijze, waarbij de inhoud van de brieven mijn richting bepaalde. Vanzelfsprekend ben ik geholpen door talloze mensen en instanties.
* * *
Intussen kwam ik in aanraking met een uitgever. Maar zijn voorstel om ons familieverhaal te publiceren, benauwde me verschrikkelijk. Ik was er nog lang niet rijp voor, en mijn moeder nog minder. Toch was dat spookachtige zwijgen tussen ons beiden, althans op dit punt, inmiddels doorbroken. Eindelijk! De ontdekking dat mijn hele Duitse familie nazi was geweest, had me diep geschokt. Tegelijkertijd besefte ik wel dat het eigenlijk zo voor de hand had gelegen. Al die miljoenen Duitsers! Waarom zij dan niet? Als ze zich tegen het regime hadden verzet, hadden we dat zeker gehoord: zoiets kon je vertellen. Maar dit niet. Ik had het hiervoor immers al over het wegstoppen van pijnlijke zaken. Hoe pijnlijk was dit wel niet, voor ons allemaal, maar in de eerste plaats voor mijn moeder, uiteraard. Ze had dat moeizame gemanoeuvreer in het verleden tussen (aan de ene kant) haar oude wereld met zijn afglijden naar het nazisme en (aan de andere kant) haar nieuwe wereld met al zijn kritiek daarop en het verzet ertegen in de oorlog, zó diep in zich weggeborgen dat het bijna onvindbaar was geworden.
En nu kwam ik daar, na al die jaren, over zeuren en haar lastig vallen. Want zó onderging ze het. Onze gesprekken hierover
Picknick in de Harz: grootmoeder Elisabeth Gebensleben, Hedda Brester en haar moeder Irmgard Brester
zijn dan ook vaak heel moeizaam en emotioneel geweest. Soms was ze ook boos op me om dat ‘gewroet in het verleden’, zoals ze het noemde. Was het wel nodig om dat allemaal weer op te rakelen? Ik heb het haar niet gemakkelijk gemaakt, maar ik moest en zou nu alles weten en bespreekbaar maken. Vaak had ik medelijden met haar: ze had het gevoel dat ze nu verraad pleegde aan haar ouders.
Want hoe ging dat toen, al in het begin van de jaren dertig, als de meningsverschillen tijdens familiebezoeken hoog dreigden op te lopen? Mijn vader had namelijk veel kritiek op de ontwikkelingen in Duitsland; een paar toespelingen daarop heb ik in brieven gevonden. Mijn moeder probeerde de zaak dan te sussen, omdat ze de stemming gezellig wilde houden. Het beste leek haar eigenlijk om dit soort discussies helemaal te voorkómen. Zwijgen dus. Alles liever dan een breuk tussen de families.
| |
| |
Maar ik wilde niet meer zwijgen! Voor mij was dat gemakkelijker, omdat ik een generatie verder ben en niet meer zo voor die keuze stond: of de lieve vrede bewaren, of het risico lopen van verwijdering, ja zelfs misschien een breuk. Onze gesprekken hierover zijn dus voor mijn moeder vaak een zware belasting geweest. Toch kwam daar langzaam een kentering in, toen onze gesprekken zich uitbreidden tot de wijdere familiekring: mijn zuster en beide broers, onze kinderen. Want al die pijnlijke dingen die ik zo hardnekkig uit hun ingekapselde plek trok, werden nu besproken zonder er doekjes om te winden. En dat bleek, ten slotte, een heilzame werking te hebben. Het was zelfs een opluchting dat de zaken nu eindelijk open lagen en we met elkaar konden constateren: zo was het, en niet anders.
Het punt ‘publiceren of niet’ ging natuurlijk veel verder. Binnen de familie was de zaak nu wel duidelijk, maar hoe zou het zijn om die aan de grote klok te hangen? Wat hadden anderen ermee te maken? Hoe zou mijn vader het hebben gevonden? Door derden is wel eens gesuggereerd om ons verhaal onder initialen of gefingeerde namen te publiceren. Daar heb ik me altijd tegen verzet. Ik vond: als je zoiets doet, doe het dan met open vizier.
In dat stadium kregen we begeleiding vanuit het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, omdat ze dit brievenmateriaal zo belangrijk vonden. Met de hele familie hebben we toen het besluit genomen om de grote stap toch maar te wagen.
Over mijn speurtocht naar de briefschrijvers, of, in de meeste gevallen, naar hun nabestaanden, kan ik binnen dit korte tijdsbestek verder niets vertellen. Hun toestemming was natuurlijk nodig voor het publiceren van de brieffragmenten.
Het boek verscheen op 2 mei 1991. Het is opgebouwd uit stukjes brieven van 32 verschillende mensen. Gedeeltelijk is het zelfs een gesloten correspondentie, doordat bijna alle brieven die mijn moeder naar Duitsland schreef, later naar Nederland zijn teruggekomen. Je zou het een familieroman kunnen noemen, met als kernpunt het probleem van de dubbele loyaliteit. In de pers is het een paar keer vergeleken met de Duitse televisieserie Heimat. Iets dergelijks bedoelde ook professor Von der Dunk in zijn inleiding bij de presentatie van het boek. Hij benadrukte toen ‘het belang van een briefwisseling als deze door haar directe weerspiegeling van dramtische gebeurtenissen en van algemene maatschappelijke ontwikkelingen zoals die door miljoenen werden ondergaan, vanuit de individuele standplaats, het persoonlijke lot dus dat in die gebeurtenissen ligt ingebed’.
Zelf had ik bij het lezen en herlezen van de brieven voortdurend de sensatie van een soort aanschouwelijk onderwijs: wat ik op geschiedeniscollege hoorde, zag ik als het ware bevestigd in de brieven van mijn eigen familie. Veel van het materiaal heeft zeldzaamheidswaarde. Want documenten die te duidelijk het politieke verleden van de betrokkenen kon verraden, zijn in mei 1945 natuurlijk verdwenen, in de brandende kachel of anderszins. Alleen door toeval (je kunt ook zeggen: door de sterke bewaarzucht van mijn moeder) bleef dit persoonlijke verslag van die geestelijke bedwelming bewaard, op een Nederlandse zolder, en kun je van week tot week dat hele proces volgen.
Uit allerlei reacties, vaak van totaal onbekenden, is mij inmiddels gebleken dat voor veel mensen het verhaal van onze familie aanknopingspunten biedt voor eigen herinneringen. Het boek zet je ook aan het denken over de vraag wat
| |
| |
je zelf gedaan zou hebben: zou je zelf wèl voldoende inzicht en moed hebben gehad om je aan die bedwelming te onttrekken, om de sociale controle van je omgeving aan je laars te lappen? Eén figuur in het boek heeft dat daadwerkelijk gedaan; het was geen lid van mijn familie...
Wat betekent het boek voor mezelf? In de eerste plaats was het bewustwording van mijn eigen verleden, het besef óók in die twee zo verschillende werleden te hebben geleefd, al was ik toen nog maar een kind. Daarnaast was het een soort afrekening met de mensen die op mij in zekere zin ook een stempel hebben gedrukt. Nog steeds ben ik onder de indruk van de kracht waarmee ontwikkelingen in het Duitsland van toen op me afkomen als ik het boek weer ter hand neem. En omdat wij nu weten welke vernietigende gevolgen die ontwikkelingen hebben gehad, werken de brieven extra beklemmend - je huivert onder het lezen. Want je ziet gewone, lieve mensen als mijn grootouders, ontwikkeld, aardig, muzikaal, in hun geworstel om uit de misère te raken en je ziet hoe ze zich daarbij compleet laten verblinden door een misdadiger die weet te appeleren aan de erfenis die ze ook in zich meedragen: hun felle nationalisme, hun geloof in gezag, hun militarisme.
Die erfenis heb ik in mijn boek kunnen illustreren door de min of meer toevallige vondst van familiebrieven uit de tijd van de Eerste Wereldoorlog en de revolutie daarna. Het werd een apart hoofdstuk ‘vóór 1920’, waarin je de angst van de oerconservatieve Duitsers voor alles wat ‘rood’ is, ziet groeien. Je ziet ze bewust kiezen voor de meest reactionaire partij van toen, de Duitsnationale Volkspartij, die later de nazi's zou steunen in hun greep naar de macht.
En zo zie je deze verblinde mensen regelrecht in de val lopen. Met name de brieven van mijn grootmoeder geven dat proces onverbloemd weer. Het is heel beangstigend, dat napraten van de nazipropaganda, de goedgelovigheid en het zich afsluiten voor andere visies. De gelijkgeschakelde plaatselijke pers was voor hen dé waarheid. In enkele gevallen heb ik daarom als voetnoot bij bepaalde gebeurtenissen niet alleen de officiële lezing van toen vermeld, maar ook de ware toedracht die pas na de oorlog aan het licht kwam bij processen tegen nazi's.
Mijn eigen betrokkenheid bij dit boek komt voornamelijk voort uit de wetenschap dat mensen die mijn afkomst mee hebben bepaald, hebben meegewerkt aan het onvoorstelbare kwaad dat over de wereld kwam en waarvan ook vandaag nog zoveel mensen de smartelijke gevolgen als een loodzware last met zich mee moeten dragen. Het boek is dus allerminst een rechtvaardiging van hun keuze. Integendeel, mijn aarzeling om te publiceren lag juist in mijn angst, dat beter inzicht en meer begrip voor de toenmalige situatie van de betrokken personen, automatisch zou leiden tot een soort ‘goedpraten’ van hun keuze. Dat was wel het laatste dat mocht gebeuren. De unaniem goede recensies in de pers hebben bewezen dat dat gelukkig niet het geval is geweest. Trouwens, alle persoonlijke reacties zijn ook zeer positief. Behalve van de ontwikkelingen in Duitsland, geeft het boek ook een beeld van hoe een geboren Duitse de bezettingsjaren in Nederland beleefde. Daar is nog weinig over bekend. Ook hierom toonde het RIOD zich geïnteresseerd en bereid tot ondersteuning. In de oorlog waren er in Nederland 48.000 vrouwen van Duitse afkomst die door hun huwelijk Nederlandse waren geworden. Al die vrouwen hebben over die tijd hun eigen verhaal. Mijn móeder koos in ieder geval bij de Duitse inval onvoorwaardelijk de kant
| |
| |
Onkel Eberhard, op bezoek in Amersfoort (juni 1940), in gezelschap van Hedda, Karel en Marleen Brester
| |
| |
van Nederland en heeft daar door haar daden uitdrukking aan gegeven. Maar haar wortels lagen nu eenmaal in Duitsland en die snijd je niet zo gemakkelijk door. Zij althans heeft het niet gekund. Omdat haar ouders toen niet meer leefden, werd haar verscheurdheid vooral belichaamd in de figuur van haar geliefde broer Eberhard. Wij kinderen waren dol op hem. Hoewel hij in carrière en opvattingen een typisch produkt was van het Derde Rijk (daarin gestimuleerd door zijn ouders), heeft hij toch in zijn tragische leven althans geprobéérd zich zelfstandig op te stellen door keuzes die hij in zijn privé-leven maakte. In september 1944 sneuvelde hij in België. Zijn geschiedenis vormt één van de overige verhalen in het boek.
De brieven uit de periode 1945-1949 ten slotte, geven een direct beeld van de totale ontreddering en de desillusie na de ondergang van het Derde Rijk, maar tevens van de kortzichtigheid, het zelfbeklag en het onvoorstelbare onbegrip voor wat Duitsland had aangericht en waar de meeste briefschrijvers - door hun politieke keuze van weleer - zelf mede schuldig aan waren. Een beeld ook van het meedraaien met de nieuwe wind, wat we tot op de dag van vandaag nog steeds zien gebeuren. Ik koos het jaartal 1949 als afsluiting van de brievenreeks, omdat mijn moeder in dat jaar eindelijk een visum kreeg om weer naar Duitsland te reizen. Haar brieven van dat bezoek vormen de laatste bladzijden van het boek.
* * *
Het is opvallend hoe vaak mijn moeder wordt geprezen vanwege haar moed om deze intieme documenten nu door anderen te laten lezen. Niet alleen recensenten, ook vrienden, kennissen en onbekende bewonderen haar daarom. Ze heeft er immers toe bijgedragen dat we op de vraag ‘hoe heeft het zo kunnen gebeuren?’ weliswaar nog steeds geen afdoend antwoord hebben gekregen, maar dat we toch iets meer van dat bedwelmingsproces van toen als het ware van binnenuit kunnen waarnemen. Of, zoals een Duitse relatie me schreef die het boek in het Nederlands had gelezen: ‘Voor dit boek mogen we dankbaar zijn. Het onbegrijpelijke wordt er begrijpelijk door, maar tegelijkertijd begrijp je er steeds minder van!’
Ik wil nu eindigen met de laatste zinnen van mijn toespraakje bij de presentatie waarmee ik het eerste exemplaar van het boek aan mijn moeder overhandigde. Letterlijk heb ik toen gezegd: ‘Lieve mama, dit boek met zijn ontstaansgeschiedenis was niet niks; jij en ik weten dat maar al te goed. Daarom ben ik er trots op dat je het verschijnen ervan vandaag hier meemaakt en dat ik jou het eerste exemplaar mag overhandigen, in liefde en bewondering voor je moed.’
Hedda Kalshoven-Brester: Ik denk zoveel aan jullie. Een briefwisseling tussen Nederland en Duitsland 1920-1949 (Amsterdam 1991). Deze tekst werd 12 maart 1993 uitgesproken op het zesde symposium van de Werkgroep Biografie, ‘Dag van de egodocumenten’.
|
|