Waarom en nog steeds Jef Last?
Rudi Wester
De filosoof Bergamin had al eens tegen hem gezegd: ‘Vergeet het niet, Last, wij allen die vóór de Eerste Wereldoorlog geboren werden, zijn voor de jongeren spoken’.
Dat wàs Jef Last ook enigszins voor mij, hoewel ik hem gemakkelijk tijdens zijn leven (1898-1972) ontmoet had kunnen hebben. Want nog zie ik een van mijn vrienden, de schilder Frank Lodeizen, op een putje in zijn voorhoofd wijzen dat Last er in een van zijn beruchte driftbuien met een bierglas ingeslagen had. Of hoor ik in de jaren zestig een andere vriend, Robert Jasper Grootveld, vertellen hoe gefascineerd hij was door een lezing van Last in de toenmalige Provotempel Paradiso. Maar hoe onaardig het ook klinkt, hij zal voor mij wel in de categorie oude-morsige-mannen-met-wie-je-niet-spreekt gevallen zijn, zoals Jacques Gans die altijd met geld afgescheept werd aan de grote ronde tafel in café Scheltema.
Tot ik in 1985 in een Parijse boekhandel het pas verschenen André Gide. Correspondance avec Jef Last zag liggen. Al jaren las ik trouw elk nieuw deel van de Cahiers de la Petite Dame, van de intelligente metgezellin van André Gide, Maria van Rijsselberghe. Zij heeft met grote precisie en in prachtige stijl elk woord, elk bezoek, elk idee van de grote Meester vastgelegd. Ook daarin was natuurlijk zijn grote vriend - hoewel Gide voor Last méér betekende dan andersom - al verschillende keren ter sprake gekomen. Maar in genoemde correspondentie bleek Last veel doordachter, strijdvaardiger en uitgesprokener te zijn dan Gide. Ook zeurderiger over geld en minder filosofisch, maar mijn belangstelling was gewekt. Een Nederlands auteur, van wie verschillende boeken in het Frans vertaald waren (Zuyderzee en zijn Cahiers d'Espagne, dat gelijk gesteld werd met Homage to Catalonia van Orwell) en die kennelijk met de groten der aarde verkeerd had: dat was interessant. Het enthousiasme van De Arbeiderspers en een stipendium van het Fonds voor de Letteren deden de rest. Die biografie moest er komen, en wel zo snel mogelijk.
Er bleek een schat aan materiaal te zijn: dozen vol brieven in het Letterkundig Museum over literaire kwesties. Brieven uit Moskou, waar hij in 1932 werkte aan het hoofdstuk ‘Nederland’ voor een Sovjet-encyclopedie. Brieven uit Indonesië, waar hij adviseur voor Soekarno geweest was. Documenten die aangaven hoe snel historische begrippen vervliegen - een zin als: ‘In 1919 besloot ik proletariër te worden’ lijkt ons nu uitgesproken als in het Stenen Tijdperk. Foto's die schrijnend aangaven wat verschillende mensen over Last zeiden: het is toch altijd een verwend kind uit een zeer gegoede familie gebleven. Zijn ongepubliceerde memoires, mij zo vriendelijk ter hand gesteld door zijn dochters, die in verbleekt typoscript en met bijna onleesbare verbeteringen in zijn eigen handschrift een voorbeeld zijn van een ontroerende poging dat bijzondere leven al zelf vast te leggen. Het geluk één van zijn trouwste vrienden en fans te ontmoeten: Wim 't Hart in Den Haag, die vele snippers papier uit het vuilnisvat gevist had waar Lasts weduwe ze nog wel eens in deponeerde en die een groot