Al voordat het graafwerk begon, was mij door anderen dus duidelijk gemaakt waarom het werken aan het levensverhaal van Buskes de moeite waard is. Voor mijzelf zit het fascinerende van hem vooral in het ‘en-en’. Een paar voorbeelden.
- Hij was theologisch orthodox en tegelijk politiek links, werkte aan de ontmoeting van Evangelie en socialisme. Het socialisme was voor hem een instrument om te werken aan de bijbelse eis van gerechtigheid.
- Buskes was iemand van het woord en van de daad, van de droom en het protest (dat is de titel van zijn opstellenbundel uit 1974, met als ondertitel: Getuigenissen uit een halve eeuw van strijd).
- Hij heeft in zijn leven drie kerken gediend en is van vier politieke partijen lid geweest en toch bleef hij trouw. Niet aan kerken of partijen - hij was geen kerkist of partijganger - maar trouw aan zijn geweten, aan het zoeken naar recht voor ontrechte groepen of mensen die aan de zijlijn waren terechtgekomen.
- Buskes was anti-militarist en kon zich tegelijk het gebruik van geweld voorstellen.
- Hij had niet veel op met het koningshuis, maar begon in de oorlog van de kansel voor Koningin Wilhelmina te bidden. (Deze sympathie verdween later weer.)
- Hij hoorde bij het verzet, maar werd direct na de Bevrijding geestelijk verzorger in een interneringskamp voor politieke delinquenten in Amsterdam.
En-en.
Buskes stond kritisch tegenover alles wat in zijn ogen niet door de beugel kon. Daarmee haalde hij zich veel kritiek van anderen op de hals. Een van zijn collega's schreef bij gelegenheid van Buskes' emeritaat in 1961 dat hij voor de getrouwen te kritisch was en voor de kritici te trouw.
Hij was gespannen op wat het Evangelie van hem vroeg en riep zelf spannningen op; hij liet mensen bij hem op adem komen en kwam zelf adem tekort (hij moest enkele jaren te vroeg stoppen vanwege zijn hart).
Buskes had oog voor mensen en voor structurele verbanden waarin zij leefden. Werkloze arbeiders in Amsterdam die geholpen moesten worden, zag hij niet los van het sociale vraagstuk. Behalve die sociale kwestie waren er naar zijn overtuiging nog twee belangrijke kwesties waar een gelovig mens - als zodanig wilde hij gekend worden - niet aan voorbij mocht gaan: het vredesvraagstuk en het koloniale vraagstuk.
Als dominee was hij een aartsbedelaar. Hij slaagde er in om in korte tijd van rijk en arm bedragen bij elkaar te halen voor het doel dat hij zich gesteld had. In het Amsterdamse Kerkbeurtenblad van 28 maart 1947 vermeldt hij de ontvangst van een gift van de Koningin en schrijft: ‘Wij zijn voor deze koninklijke belangstelling zeer dankbaar. Niet minder dankbaar zijn wij voor de vele koninklijke giften die wij van vele eenvoudigen uit Oost ontvingen. Zo'n enkele gulden uit een gezin met veel zorgen is een wonder.’
Bovenstaande opsomming had ik nodig om aan te geven wat mij in Buskes vooral boeit. Het zijn contouren die door bestudering van zijn archief en dat van zijn correspondenten invulling krijgen (ik denk dus niet zozeer aan de hoeveelheid boeken en artikelen die hij heeft geschreven of aan de openbare debatten die hij heeft gevoerd).
Verder boeit mij Buskes' zoeken - als was hij een socioloog - naar achtergronden en verbanden met betrekking tot belangrijke kwesties die zich in de samenleving voordoen. Hij hield niet van zalfjes.
Als VUT-tend wetenschapper geeft het