mevr. S waarin zij de samenwerking definitief verbrak! Zij gaf daarvoor verschillende argumenten, die mij weliswaar ten dele niet terzake en voor het overige onjuist leken, maar waar ik niet op ben ingegaan omdat het weinig zin heeft te discussiëren met iemand wiens besluit al zo duidelijk vast staat.
Het is niet mijn bedoeling die discussie alsnog in dit blad te gaan voeren, maar wel wil ik één onthullende uitdrukking uit de brief van mevr. S aanhalen: als een van de redenen voor het beëindigen van de samenwerking noemde zij dat wij - zij en ik - ‘wel totaal verschillende innerlijke landschappen bewonen’. Zij had daarin waarschijnlijk gelijk, maar had ze ook gelijk met (mede) daaruit te concluderen dat ik niet geschikt was om een biografie van S te schrijven? Daartoe is het lijkt me niet eens nodig dat ik hetzelfde ‘innerlijke landschap’ bewoon als S zelf, mits ik maar in staat ben het zijne zuiver waar te nemen en raak te beschrijven. Ik noemde de zinswending onthullend omdat zij duidelijk maakt hoe moeilijk het voor een nabestaande, en zeker voor een weduwe, is om te accepteren dat de biograaf een andere kijk op zijn subject zou kunnen hebben dan zij. Zó moeilijk dat het hen niet kwalijk is te nemen als zij zo'n andere kijk slechts als onbegrip weten te duiden.
Het geval maakt nog eens duidelijk hoe kwetsbaar de biograaf is wanneer de voortgang van zijn werk niet gewaarborgd is voor het geval dat de verhouding met de nabestaanden een ongunstige wending neemt. En omdat de doelstellingen van een biograaf en van de beheerders van de documenten nu eenmaal verschillen, hun belangen dus ten dele tegengesteld zijn, zal dat nogal eens gebeuren.
Toen de omineuze brief van mevr. S arriveerde had ik uit de genoemde en uit openbare bronnen al zoveel materiaal over S verzameld dat ik best een biografie over hem zou kunnen schrijven. Maar het zou niet de biografie worden die me voor ogen stond, zowel omdat ik nog niet klaar was met het bestuderen van het archief van mevr. S, als omdat ik ongetwijfeld haar toestemming zou moeten ontberen voor het citeren uit ongepubliceerd materiaal dat ik al vergaard had. Het is dus onwaarschijnlijk dat de honderdvijftig werkdagen ooit vrucht zullen dragen. Als een foetus op sterk water staat die grote doos vol papier in mijn rariteitenkabinet.
* * *
Ondanks mijn ontzag voor de ervarenen waarvan ik zoëven repte is mijn conclusie: een adspirant-biograaf doet er, voordat hij veel tijd investeert, goed aan zijn rechten en plichten (het zal u niet zijn ontgaan dat ook daarvan sprake was) in een duidelijk contract te laten vastleggen. Het wil er bij mij ook nog steeds niet in dat nabestaanden of andere beheerders van de documenten daar meestal niets voor zullen voelen. De meesten onder hen zullen, dit ten eerste, toch wel gevoelig zijn voor de redelijkheid van 's biografen wens om een garantie te krijgen dat zijn omvangrijke arbeid althans niet op deze wijze strandt. En uit het feit dat zij de biograaf toegang tot het archief willen verlenen blijkt, dit ten tweede, dat zij er vóór zijn dat er een biografie komt; en waar twee partijen eenzelfde belang hebben moet het mogelijk zijn een overeenkomst te bereiken die dat belang dient. Een blijvend goede verstandhouding zal door zo'n contract niet worden gewaarborgd, maar ongetwijfeld wel worden bevorderd. In deze niet beste van alle mogelijke werelden is het verstandig goede manieren met een beetje dwang goed te hóuden.
Nu veel Nederlandse biografen verenigd