| |
| |
| |
Tegen droogstoppels en deurwaarders
E. du Perron en De Man van Lebak (1937)
Annette Portegies
E. du Perron was een zorgvuldig onderzoeker van Multatuli's leven. In De Man van Lebak toont hij zich een gedreven biograaf. Maar hij was meer dan dat: een strijdlustig verdediger van Douwes Dekker tegen de halfzachte Hollandse kruideniersmentaliteit, uitgestrekenheid, burgerlijkheid en schijnheiligheid.
Het jaar 1937 bracht zowel een grootscheepse viering van de driehonderdvijftigste geboortedag van Vondel als een bescheiden herdenking van Multatuli's vijftigste sterfdag. Vondel werd geëerd met een monumentale uitgave van zijn oeuvre, maar de Multatuliherdenking was van heel andere aard. ‘De herinneringsliteratuur bij deze gelegenheid,’ schreef B.H. Erné in het Hervormd Weekblad, ‘heeft vrijwel geheel op de persoon van de schrijver betrekking. Nu zou een vergelijking tussen Vondel en Multatuli willekeurig zijn, maar in één opzicht is het verschil in herdenking toch karakteristiek: Vondel's leven is vervaagd; we kennen enkele feiten, maar de aard en de groei van zijn geest vinden we slechts in zijn werken terug. Multatuli's werk daarentegen zou door talloze feiten en details uit zijn leven toegelicht kunnen worden, indien deze zich niet verdicht hadden tot het Multatuli-probleem, waarachter het werk dreigt schuil te gaan.’
Het Multatuli-probleem waarop Erné doelt, behelst de eindeloze discussie over de betrouwbaarheid van de fictionele werkelijkheid die de schrijver in zijn romans geschapen had. Max Havelaar gaf aanleiding tot vergaand onderzoek naar de rol die Eduard Douwes Dekker in de zogenoemde ‘zaak-Lebak’ speelde: elke fout van de ambtenaar Douwes Dekker werd aangegrepen om de schrijver Multatuli te veroordelen. Men verweet hem dat hij zijn reputatie probeerde te redden over de hoofden van de mishandelde Javanen heen. De Multatulistudie beperkte zich veelal tot een verbeten queeste naar de Wahrheit achter de Dichtung.
In één van de publikaties die in 1937 ter ere van Multatuli verschenen, Du Perrons De Man van Lebak. Anekdoten en dokumenten betreffende Multatuli, werd fel verzet geleverd tegen deze benadering van de auteur en zijn werk. Du Perron bestreed de mentaliteit, die door Multatuli zelf onnavolgbaar gestalte werd gegeven in zijn Droogstoppelcreatie. ‘Het is mijne gewoonte niet romans te schrijven of zulke dingen,’ benadrukt Batavus Droogstoppel in Max Havelaar, ‘en het heeft dan ook lang geduurd voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en het werk aantevangen, dat gij, lieve
| |
| |
lezer, zoo even in de hand hebt genomen, en dat gij lezen moet als ge makelaar in koffij zijt, of als ge iets anders zijt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een' roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van iets dergelijkste lezen, omdat ik een man van zaken ben. Sedert jaren vraag ik mij af waartoe zulke dingen dienen, en ik sta verbaasd over de onbeschaamdheid waarmede een dichter of romanverteller U iets op de mouw durft spelden dat nooit gebeurd is, en meestal niet gebeurd zijn kan.’
In Du Perron vond Droogstoppel een onverslaanbaar tegenstander en Multatuli een hartstochtelijk verdediger. In Du Perron vindt men bovendien een nauwkeurig onderzoeker en een gedreven biograaf. Een biograaf die in de eerste plaats schrijver was, maar die optrok naar het wetenschappelijke front om Multatuli in bescherming te nemen tegen Droogstoppel en consorten. De meeste critici konden dat wel waarderen. Een enkeling was echter van mening dat hij tegen windmolens vocht. Alleen al daarom is De Man van Lebak een nadere beschouwing waard. Want was Du Perron een voortrekker in de strijd tegen de ‘burgerlijke’ literatuurkritiek? Of een Don Quichotte, die vanuit het verre Indië een schijngevecht voerde?
* * *
De Man van Lebak is ontstaan uit een herdenkingsartikel dat Du Perron voor Het Vaderland over Multatuli schreef. In zijn voorwoord verhaalt de biograaf van de reis die hij voor dit artikel ondernam naar Rangkasbetoeng, de plaats waar het grootste deel van Max Havelaar zich afspeelt. Du Perron verrichtte een diepgravend onderzoek naar de fouten en misverstanden die leidden tot het ontslag van Eduard Douwes Dekker uit Zijne Majesteits ambtenarij en kwam in contact met G.M.G. Douwes Dekker, een kleinzoon van Multatuli's broer Jan. Deze bleek in het bezit van een afschrift van een brief, die Multatuli richtte aan de gouverneur-generaal Duymaer van Twist, maar die hij nooit verzonden had. Du Perron kreeg hiermee een dokument in handen dat nog niet eerder was gepubliceerd en dat volgens hem ‘histories en psychologies van de grootste waarde’ was: het bewees dat Eduard Douwes Dekker niet in de eerste plaats zijn ontslag indiende - zoals men vaak beweerde - omdat hij zich onheus behandeld voelde door zijn superieuren, maar omdat hij er niet in geslaagd was de positie van de Javanen te verbeteren.
Tot verbazing van de biograaf bleek het Multatuli-museum in Amsterdam de originele brief in het archief te bewaren. Geen van de vele speurders die zich op de zaak-Lebak stortten, had de brief ontdekt of er het belang van ingezien. Ook J. Saks niet, die vrijwel tegelijk met Du Perron een boek over Multatuli publiceerde. Triomfantelijk vermeldt Du Perron dit wapenfeit, een voorsprong op ‘de zo superieur gedokumenteerde heer Saks, die zich nu tien jaar met de zaak-Lebak bezighoudt’ (p. 269). (Later werd zijn voorsprong overigens nog groter. ‘September 1939,’ meldt zijn Verzameld Werk, ‘kwam ik in Holland terug en begaf mij zo spoedig ik kon naar het Multatuli-museum te Amsterdam om, zo mogelijk, mijn boek met het een en ander dat ik daar zou vinden aan te vullen. Ik vond meer dan ik had durven hopen - ik vond de bewijsstukken die altijd deel hebben moeten uitmaken van het befaamde pak van Sjaalman.’ (deel IV, p. 14).)
Du Perron ordende de dokumenten en anekdoten die hij tot zijn beschikking
| |
| |
E. du Perron in Batavia, november 1936
| |
| |
had chronologisch en verbond de citaten door zijn eigen op- en aanmerkingen. Op 8 februari 1937, toen hij nog volop bezig was met het schrijven en samenstellen van de biografie, liet hij zijn vriend Menno ter Braak per brief weten: ‘Bep [zijn vrouw, Elisabeth du Perronde Roos, A.P.] stond gisteravond versteld dat ik in weinig dagen zoo'n pak had afgepend. Het is zuiver compilatiewerk, met maar weinig commentaar van mij, maar het is, in de compositie, gelooven wij allebei, alleraardigst.’ De compilatietechniek werd niet alleen door Du Perron en zijn vrouw, maar ook door veel recensenten hoog gewaardeerd. ‘De vorm waarin hij het geheel gaf, doorstrengeld met eigen commentaar, is voortreffelijk,’ merkte de anonieme criticus van de Arnhemsche Courant op. En ook in het Nieuws van den Dag kwam men tot een positieve conclusie: ‘wij moeten [...] zonder restrictie constateeren dat als compilatiewerk dit werk uitstekend geslaagd is’. Nico Rost merkte in Vooruit verbaasd op dat Du Perron, die zich volgens Rost normaliter in zijn werken hinderlijk op de voorgrond drong, in staat bleek uit bewondering voor Multatuli een stapje terug te doen.
Alleen Jan Greshoff had commentaar op de manier waarop Du Perron zijn materiaal had geordend en weergegeven. Volgens Greshoff deed de biograaf op deze manier weinig meer dan de lezer een kijkje gunnen in zijn kaartenbak. ‘Dit boek,’ schreef hij in het Hollandsch Weekblad voor België, ‘met zooveel duidelijke verdiensten, heeft mij toch te leur gesteld. Wij bezitten niet één synthetisch levensbeeld van Multatuli. E. du Perron was de ware man om dit voor ons op te bouwen. Geen ander is daar zoo prachtig voor toegerust met de noodige kennis en het nog noodiger begrip. En in plaats daarvan scheept hij ons af met deze “documenten en commentaren”, die hoe belangrijk ook, slechts bouwstoffen zijn.’ In De Man van Lebak heeft Du Perron veel nieuw feitenmateriaal bijeen gebracht. Opvallend echter zijn ook de nieuwe interpretaties ervan: de biograaf heeft een volstrekt eigen visie op Multatuli ontwikkeld. Deze visie komt hieronder opnieuw ter sprake.
* * *
In zijn roman Het land van herkomst (1935) had Du Perron de kruideniersmentaliteit van zijn tegenstanders gehekeld. Voor zijn vijanden in De Man van Lebak introduceert hij andere typeringen: hij noemt hen Droogstoppels en deurwaarders. W.L.M.E. van Leeuwen, die de biografie in Tubantia besprak, legt uit wat de deurwaarder en zijn kornuiten op hun geweten hebben. ‘Het zijn eigenlijk degenen, die in zich vereenigen Piet Lut, krentenweger, kruidenier, samengaand met uitgestrekenheid, burgerlijkheid, schijnheiligheid, quasi-wetenschappelijkheid en nog een dozijn dergelijke vervelende eigenschappen. Wat hebben deze deurwaarders gedaan? Zij zijn aan het napluizen gegaan, of alles in Max Havelaar wel nauwkeurig met de feiten klopte. Of er wel 20 millioen inlanders werden gekneveld. Neen!, riepen zij, het waren er “slechts” 12 millioen. Of er wel 5 millioen buffels werden gestolen? Neen! het waren er slechts 2 1/2 millioen. Zij zijn Multatuli's leven gaan “annoteeren”. Was hij niet onzedelijk? Was hij zijn vrouw wel trouw? Loog hij wel eens? - Och, deze braven, zij hadden het bij dit alles zoo gemakkelijk: Multatuli's brieven lagen al spoedig in het volle daglicht: Mimi had ze, een grootsch gebaar (men bedenke en erkenne dit vooral!) gepubliceerd. En er is immers geen kunst aan de
| |
| |
grootste openhartigheid en de volste eerlijkheid uit te leggen als onbeschaamheid en wat men wil.’
Du Perron ergerde zich mateloos aan de manier waarop Nederlandse deurwaarders en kruideniers als H.W.H de Kock, K. Vos, G. Jonckbloet en J. Saks Multatuli onder handen namen. De meeste Multatuli-onderzoekers erkenden weliswaar de uitzonderlijke kwaliteit van diens schrijfstijl, maar probeerden tegelijk zijn persoonlijkheid te herleiden tot banale eerzucht en kwaadaardigheid. Dat Eduard Douwes Dekker als ambtenaar faalde, werd door hen aangegrepen om de schrijver moreel te veroordelen. Bovendien hanteerden zij Max Havelaar als een historisch dokument, dat in alle opzichten met de verleden werkelijkheid overeen diende te komen. Elk ontdekt verschil werd als leugen bestempeld en triomfantelijk in de openbaarheid gebracht. Du Perron slaagt erin aan te tonen dat dergelijke ‘onwaarheden’ volkomen los staan van de kwaliteit van het literaire werk èn van de boodschap die Multatuli wilde overbrengen. Van Vos, De Kock, Jonckbloet en Saks laat hij weinig heel.
Door de continue strijd van de biograaf tegen deze deurwaarders heeft De Man van Lebak een sterk polemisch karakter, passend in de ‘ventistische traditie’ van Forum. Het grove geschut dat Du Perron in stelling brengt, vonden sommige critici amusant en andere overdreven. ‘Dit polemische element vormt de pittige saus waardoor het degelijk gerecht der documenten en brieven tot een smakelijken schotel wordt,’ schreef de anonieme criticus van Het Nieuws van den Dag. Hij beschouwde de vasthoudendheid waarmee Du Perron zijn tegenstanders bestrijdt als ‘een genot’: ‘Grauwend en snappend als een booze terriër schiet Du Perron heen en weer en waarlijk, het moet bepaald vermakelijker
Handschrift van De Man van Lebak
zijn om dit als derde te lezen, dan om op deze wijze te worden aangevlogen!’ Ook de recensent van De Locomotief toonde bewondering: ‘Het aantrekkelijkst is de polemische zijde van het boek, de wijze, waarop hij Jhr. de Kock c.s. onder handen neemt [...].’ B.H. Erné was minder positief. Hij noemt Du Perrons schimpscheuten ‘niet altijd prettig’. Greshoff bleek zelfs uiterst kritisch: ‘Du Perron houdt zo van polemiseeren, dat hij lijken opgraaft om toch maar vooral een tegenstander te vinden, of die van zijn portuur is komt er blijkbaar niet op aan! En zoo gaat hij bladzijden lang te keer tegen volkomen onbelangrijke lieden, die volkomen onbelangrijke meeningen verkondigd hebben, in een tijd welke afgesloten is en reeds lang achter ons ligt.’ De criticus van De Telegraaf beschuldigde Du Perron van partijdigheid en O. Noordenbos tenslotte was van mening dat de biograaf de deurwaarders wel wat erg zwart afschilderde, om het gebroken wit van Multatuli er stralend tegen te laten afsteken. Toch pleit Du Perron de schrijver niet werke- | |
| |
lijk vrij van zijn zonden, want ‘het idee dat Dekker zonder gebreken zou zijn, is onverdedigbaar en on-multatuliaans’ (p. 194). De biograaf sluit weliswaar zijn ogen voor eventuele tekortkomingen van Multatuli, maar legt niettemin zijn vinger op de beurse plekken in het karakter van Eduard Douwes Dekker. Diens grilligheid en overgevoeligheid worden hem echter snel vergeven, omdat de kern van zijn persoonlijkheid, zo veronderstelt Du Perron, oprecht is. Du Perron blijft zijn onderwerp trouw en noemt Multatuli zelfs ‘zo niet onze grootste schrijver [...], althans de grootste schrijvers figuur die ooit in onze letteren [is] opgestaan’.
* * *
Voor Du Perron werd Multatuli een obsessie. In een brief spreekt hij van zijn pathologische bemoeienis met de schrijver, die versterkt was sinds hij in 1936 met zijn echtgenote en hun kind weer in Nederlands-Indië was gaan wonen. De biograaf herkende in Multatuli's moeilijkheden veel van zijn eigen problemen. Du Perron had zijn jeugd namelijk in Indië doorgebracht en koesterde dierbare herinneringen aan die tijd. In Europa kon hij niet aarden. Zijn gezondheid was slecht en hij werd gekweld door financiële problemen. Bovendien begon het politieke klimaat hem steeds sterker te bedrukken. Anders dan tijdens Multatuli's leven dreigde er tijdens het Interbellum van verschillende kanten gevaar. Met Stalin in de Sovjetunie, Hitler in Duitsland, Franco in Spanje, Mussolini in Italië en Mussert in Nederland had een intellectueel heel wat om over na te denken. Du Perron bepaalde zijn standpunten.
Eenmaal teruggekeerd naar de kolonie merkte Du Perron al snel dat het fascisme ook buiten de Europese grenzen terrein gewonnen had. De schrijver raakte bevriend met E.F.E. Douwes Dekker - D.D. voor intimi - aan wie hij in 1937 De Man van Lebak opdroeg. D.D., een andere kleinzoon van Multatuli's broer Jan, was een van de eerste voorvechters van een onafhankelijk Indonesië. Du Perron deelde zijn visie op de koloniale problematiek overigens niet. In zijn biografie benadrukte hij bijvoorbeeld dat Max Havelaar op het dagelijks bestaan in Indië niet alleen een positieve invloed uitoefende. ‘Vele jongere bestuursambtenaren vooral waren erdoor geobsedeerd. En nu mag het misschien het kenmerk van genie zijn, als iemand erin slaagt zijn vizie aan zijn tijd op te dringen, maar in de praktijk kan zoiets heel erg zijn schaduwzijde hebben. Niet iedere Javaan is een Saïdjah, zomin als iedere Duitser een Werther en iedere Spanjaard een Don José. De nieuwe bestuursambtenaren werden tenslotte wel erg vervelend met hun manie om al die gewaande Saïdjahs tegen uitzuiging te willen beschermen. De partikulieren - planters, industriëlen - werden op die manier het kind van de rekening; en voor de bloei van een land, in het bizonder wanneer dat land een kolonie is, zijn dezulken toch ook wel zeer onmisbaar. [...]. Kortom, het is het koloniale probleem reeds met al zijn komplikaties: hoe blijft men kolonisator wanneer men erkend heeft dat de Javaan even goed een ziel heeft als wij? en vooral: tot waar kan men kolonisator blijven, als men deze zielbezitter ook wil opvoeden en liefhebben? of liever: waar is het punt waarop de liefde ons weer verlaten moet, om ons, in ònze bezitting immers, danig schrap te zetten?’ (p. 327)
Du Perron gaf in De Man van Lebak niet alleen zijn mening over het kolonialisme, hij waagde het ook uitspraken te doen over de actuele politieke situatie.
| |
| |
De ‘Waanzin’ steekt zijn klauwen uit, tekening van Peter van Reen
| |
| |
‘Binnenkort’, schreef hij, ‘zal het wellicht de vraag zijn in hoever Multatuli - nationale glorie toch - zou hebben voldaan als nationaalsocialist met wat Oranje-hypokrisie tot “histories bewustzijn”, als mede-Wawelaar over de “nederlandse stam van blank en bruin”. Wat Nietzsche in Duitsland overkomen is, kan hem bij ons overkomen, al lijkt het krankzinnig dat iemand die niets kon voelen voor de diktatuur van het proletariaat, op enige wijze zou willen meewerken aan de diktatuur van de winkelstand. Hij, die eens droomde zelf diktator van Insulinde te zijn, had zich hiervoor waarschijnlik toch te veel denker weer gevoeld. De zaak van de Javaan is van hem losgeraakt, volgt het eigen fatum, dat aan andere invloeden onderworpen is dan morele alleen. Hier is Multatuli op zijn best nog een soort heilige naam; het praktiese stadium waarin de Saïdjah van nu verkeert, is hem voorbijgestreefd zoals een klewangwettende krijgszang wordt voorbijgestreefd door een machinegeweer. De Indonesiër is een soort gediplomeerde Insulinder.’ (p. 329) De Man van Lebak blijkt niet alleen een biografie over Multatuli te zijn, maar is tegelijk - zoals zo veel werk van Du Perron - een politieke stellingname.
De socialistische criticus Nico Rost kon wel enige waardering opbrengen voor Du Perrons neiging zich in al zijn publikaties duidelijk uit te spreken, maar ergerde zich aan de strekking van de uitspraken tegen het communisme. Hij noemde de biograaf in een bespreking van De Man van Lebak ‘een felle persoonlijkheid, die onverbiddelijk was in zijn oordeel, opvallend onrijp in zijn politieke beweringen, een outsider, die zich steeds meent te moeten verdedigen, een schrijver, die het fascisme bestrijdt en bij deze bestrijding dikwijls nieuwe waardevolle argumenten vindt, welke anderen over het hoofd zien, doch die aan den anderen kant - tegen zijn bedoeling - ditzelfde fascisme herhaaldelijk allerlei diensten bewijst b.v. door groote figuren als Maxim Gorki en Romain Rolland [die hun communistische denkbeelden in de jaren dertig niet onder stoelen of banken staken, A.P.] tweede-rangsschrijvers te noemen en over het kommunisme en Sovjet-Rusland allerlei dingen te beweren, die hij niet kan verantwoorden.’
Rost was blij dat Du Perron zich in zijn biografie nu eens grotendeels op de achtergrond hield, maar ontdekte tot zijn ontzetting dat de biograaf aan het eind van zijn boek wel degelijk een politiek standpunt innam, een standpunt dat Rost politieke nonsens vond. ‘Niet alleen dat hij - hetgeen in dit boek trouwens herhaaldelijk het geval is - hier het Nederlandsche volk allerlei misdaden in de schoenen schuift die het Nederlandsche koloniale imperialisme op zijn geweten heeft, maar hij vergast ons ook nog op een merkwaardige hypothese om toch vooral te laten uitkomen, dat hij zelf boven alle partijen staat: Wat Nietzsche in Duitschland overkomen is, kan hem bij ons overkomen, al lijkt het krankzinnig, dat iemand die niets kan voelen voor de diktatuur van het proletariaat, op eenige wijze zou willen meewerken aan de diktatuur van den winkelstand. Wat beteekent dit eigenlijk? Wat heeft de diktatuur van het proletariaat met de Indische periode van Douwes Dekker te maken? Plotseling blijkt uit zulke zinnen, dat de schrijver wel in staat is een voortreffelijk boek over de Lebak-periode te schrijven maar niet bij machte is in te zien, dat de houding van Douwes Dekker ALLEEN vruchtbaar of zelfs mogelijk was in de politieke verhouding van het Nederland van 80 jaren geleden. Du Perron ziet dat niet in - kan dat niet inzien en verkon- | |
| |
digt dat Multatuli “niets kon voelen voor de diktatuur van het proletariaat” en dergelijke dingen meer. Waarom verstaan schrijvers als Du Perron en Menno ter Braak wel de kunst een diepzinnig essay te schrijven over het Beylisme, het rhythme van Paul Valéry en de zinsbouw bij James Joyce maar blijven zij steeds in gebreke, indien aan hun politiek oordeel wordt geappelleerd? Waarom hebben zij voor de politiek niet dezelfde belangstelling die ze niet alleen voor het Beylisme, voor Paul Valéry en voor James Joyce, maar voor elken nieuwen
middelmatigen dichtbundel hebben? Ook Du Perron zal zich in komende tijden - en ze zullen spoedig genoeg komen - danig met politieke problemen moeten bezighouden. Indien hij zich hierin verdiept, twijfelen wij geen oogenblik of hij zal aan onzen kant staan - staan moeten, of hij wil of niet. Talrijke bladzijden uit “De Man van Lebak” wijzen er op, dat dit spoediger het geval zal zijn dan hij zelf vermoedt.’ Du Perron was wars van partijpolitiek, van collectivisme. Had Rost gelijk? Moest hij, om wèrkelijk ‘vent’ te zijn, zijn onvoorwaardelijke steun toezeggen aan de communistische partij?
In een open brief aan zijn vriend Du Perron bewees H. Samkalden in ieder geval dat de biograaf allerminst ‘politieke nonsens’ verkocht: de NSB had in Indië al leuzen gemaakt van herkenbare kreten uit Max Havelaar. ‘Of deze actualiteit niet misbruikt zal worden? Je vraagt het je terecht af met een bekommerde blik op hetgeen in Duitschland met Nietzsche gebeurt. En je mag nu wel zeggen dat het krankzinnig is om te veronderstellen dat iemand als Multatuli, die niets kon voelen voor de diktatuur van het proletariaat, op eenige wijze zou willen meewerken aan die diktatuur van de winkelstand - je hebt anderzijds weer een paar dagen geleden kunnen lezen hoe ennesbejers in Batavia zijn aangevuurd “om het Nederlandsche volk uit te mesten, het uit te schreeuwen, onfatsoenlijk desnoods, opdat die slaapmutsen, slijmeringen en droogstoppels wakker zullen worden”. Neen - heelemaal gerust over de actualiteit van Multatuli ben ik niet. Maar voorloopig is hij nog niet tot partij-monopolie verworden, voorloopig kunnen er nog boeken als “De man van Lebak” geschreven worden, waarin wij, politici zonder partij, Multatuli kunnen vinden in zijn menschelijke waardigheid.’
* * *
Wie Multatuli durfde aan te vallen, merkte al snel dat Du Perron een felle en vasthoudende tegenstander was. Toen bijvoorbeeld Jan Greshoff, redacteur van het tijdschrift Groot Nederland, een artikel over Multatuli opnam dat geschreven was door J. Saks, reageerde Du Perron zeer emotioneel. ‘Multatuli is een vriend van ons,’ schreef hij aan Greshoff, ‘Hij had bij ons veilig behoren te zijn voor een laffe, kleinzielige, stomme rothollanderskleindeerderij waarmee Groot Nederland zichzelf nu te kijk heeft gezet.’ Ruim een jaar later plaatste Greshoff in het Hollandsch Weekblad voor België enkele kritische kanttekeningen bij De Man van Lebak. Du Perron zei hem vervolgens demonstratief de vriendschap op. Aan Menno ter Braak schreef hij: ‘Het art. van Jan Greshoff is het grofste stuk onbenul geweest dat erbij was. En je mag daarom lachen en het aanzien voor wat het waard is: ik heb daar echt een beroerd gevoel van. Juist omdat ik hier niet alleen een cijfer verwachtte voor literair talent, maar omdat Jan drommels goed wist dat deze Multatuli-actie méér voor mij beteekende.’
Hoeveel de biografie voor Du Perron
| |
| |
betekende, komt in de briefwisseling tussen hem en Ter Braak steeds opnieuw ter sprake. Ter Braak verzamelde voor zijn vriend de recensies van De Man van Lebak en stuurde ze op naar Indië, waar Du Perron zich gretig op de hoogte hield. ‘Ontving je de critiek van de marxistische vrouw Romein-Verschoor? Ik zond je die voor de curiositeit per luchtpost,’ schreef Menno ter Braak begin 1938. En later: ‘Inmiddels heeft Dr. O. Noordenbos een groot artikel in de N.R.C. geschreven, dat ik je per mail zond.’ Du Perron reageerde op zulke post met openhartige brieven, waarin hij alle kritiek met grote stelligheid verwierp: wie de biografie niet waardeerde, was oneerlijk of dom. Het bewijst eens te meer dat Du Perron zich sterk betrokken voelde bij de man van Lebak, die hij werkelijk beschouwde als een vriend: ‘Zonder deze vriendschap [...] zou ik 't hier in Indië niet te harden vinden.’
Jan Greshoff drukte zich nog voorzichtig uit, toen hij Du Perrons betrokkenheid aldus omschreef: ‘Aan al wat E. du Perron onderneemt, schenkt hij zich volledig, met hart en ziel. Voor schakeeringen is hij pas in tweede instantie vatbaar.’ Volgens Greshoff bestond er een nauwe geestverwantschap tussen Multatuli en de schrijver van zijn biografie. ‘Reeds vroeger,’ schreef Greshoff, ‘in zijn Brusselsche gaven, toonde hij een diepe genegenheid voor Dekker en een grondige kennis van diens werk. Maar in zijn geboorteland, Indië, teruggekeerd, is Du Perron zich pas volledig bewust geworden van zijn innerlijke band met Multatuli. Tal van feiten en reacties op feiten, welke hij tot dus verre uit geschriften kende, werden (dikwijls bittere) werkelijkheid voor hem, toen hij, met zijn illusies en idealen en vooral met zijn verteederde jeugdherinneringen, in botsing kwam met de practijk van het Indische bestaan. Op Java is E. du Perron zich meer en meer met Multatuli gaan vereenzelvigen. Diens botte belagers waren ook zijn vijanden en de ambtelijke verhoudingen, waar Dekker zich niet zonder kleerscheuren uit losrukte, symboliseerden alles wat Du Perron onmenschelijk en dus verachtelijk vindt. In Multatuli's onmiskenbare moed erkent Du Perron zijn eigen drift, zijn eigen durf, zijn eigen behoefte aan direct wederwerk; en beide schrijvers, de negentiende- en de twintigste-eeuwer, zijn bezield met dezelfde strijdvaardige geest, dezelfde onwederstaanbare drang tot getuigen.’ Ook andere critici herkenden in Multatuli en in Du Perron de jonge honden, die enthousiast de kont tegen de krib gooiden als er een beroep gedaan werd op hun rechtvaardigheidsgevoel.
‘Men heeft de mentaliteit, van waaruit dit boek door Du Perron geschreven werd, in de Hollandsche bladen met “jeugdig idealisme” of iets dergelijks betiteld, hetgeen vooral hierom merkwaardig is, omdat men anders bij de bespreking van dezen schrijver direct gereed pleegt te staan met gansch andere epitheta, waaronder dat van “cynisch” nog het makste is,’ schreef C. Binnerts in Nederlandsch-Indië. Binnerts noemde de commentaren van Du Perron ‘veel rustiger en minder fèl-persoonlijk dan men van den schrijver op grond zijner antecedenten verwachten zou’. De anonieme criticus van de Haagsche Post benadrukte Du Perrons ‘omstuimige vaart’: ‘De jonge schrijver heeft in die suffe 19e eeuw een man gevonden, wiens hartstochtelijke taal hem in bewondering deed ontbranden. Het is - over het algemeen - geen ethisch gezinde Multatuliaan die in Du Perron Multatuli bewondert. Diè tijd is afgelopen.’ En de recensent van de Telegraaf schreef: ‘Du Perron is de kunstenaar, de letterkun- | |
| |
Oud portret van E. Douwes Dekker, daguerreotypie van omstreeks 1855
dige, die Dekker bijvalt; Saks is de historicus, die, hoewel zeer ontvankelijk voor het werk van Multatuli, de fouten van den mensch - en niet te vergeten - van den ambtenaar Dekker ziet.’
De opvatting dat Du Perron zijn ogen sluit voor het falen van de ambtenaar Eduard Douwes Dekker, is aantoonbaar onzin. Du Perron wijst meermalen op de ambtelijke fouten die Dekker maakte. Het grote verschil tussen Saks en Du Perron is echter, dat de laatste deze fouten juist als iets positiefs en onvermijdelijks ervaart. Du Perron wijst, met andere woorden, op de invloed die een aangeboren schrijftalent op de loop van de geschiedenis kan uitoefenen, èn op de levenservaring die een schrijverschap grotendeels kan bepalen. Als de maatschappelijke loopbaan van Eduard Douwes Dekker was geslaagd, dan was de ambtenaar nooit in staat geweest zich tot een briljant schrijver te ontwikkelen. Dekker moet dat intuïtief hebben aangevoeld, vermoedt zijn biograaf. Volgens Du Perron heeft Dekker de zaak-Lebak onbewust aangegrepen om zich te ontworstelen aan het klerkenbestaan.
Du Perron komt tot deze opmerkelijke conclusie door een voorzichtige analyse van Multatuli's persoonlijkheid: ‘waar ik mij aan karakteruitleg waagde, heb ik dit [...] gedaan op een wijze die [...], zoveel doenlijk althans, met Multatuli's eigen tijd in overeenstemming bleef.’ (p. 13) De psychologische theorieën van Freud en diens aanhangers treedt hij met cynisme tegemoet. ‘Wat mijn commentaar betreft,’ schrijft hij, ‘als mij één methode onfeilbaar zou lijken om Multatuli vals te belichten, het zou zijn die van de heersende gemeenplaatsen à la Freud-Proust-Joyce op hem los te laten.’ (p. 13) Verderop in de biografie neemt hij nogmaals expliciet afstand van de psychoanalyse. Hij vermeldt dat Douwes Dekker in zijn pseudoniem per ongeluk de onjuiste Latijnse vertaling van ‘dragen’ gebruikte: Multatuli betekent ‘ik heb veel opgetild’ in plaats van ‘ik heb veel geleden’; ‘de Freudianen zouden het misschien nog verklaren,’ sneert Du Perron (p.30). Eén van Freuds stokpaardjes is immers dat een dergelijke vergissing in feite geen vergissing is, maar een uiting van verdrongen frustraties. De derde en laatste keer dat Freuds aanhangers in De Man van Lebak ter sprake komen, wordt hun analytische methode vergeleken met die van Theodoor Swart Abrahamsz, een neef van Multatuli die zijn visie op zijn geesteszieke oom al in 1888 presenteerde in De Gids. ‘Voor de tegenwoordige Freudianen,’ schrijft Du Perron dan, ‘zou Multatuli een al te gemakkelik onderwerp zijn om er dikke delen mee te vullen, zoals Marie Bonaparte deed met Edgar Poe. Minderwaardigheidskom- | |
| |
plex, overkompensatie en masochisme zouden niet van de lucht zijn, zodat de eerste poging van Swart Abrahamsz erbij zou afsteken als een weldadige psychologiese verklaring vol zuiver-menselijke gegevens, een wat
ingewikkelde huidmassage naast een doosvol röntgenfoto's.’ (p. 196)
De biograaf geeft aan hoe aan Eduard Douwes Dekker over zichzelf dacht, door te analyseren op welke manier Multatuli de romanfiguur Max Havelaar vormgegeven heeft. Op basis van Max Havelaar concludeert hij dat Eduard Douwes Dekker veel zelfkennis bezat. Hij noemt Multatuli meerdere keren ‘dichter’, ‘zenuwlijder’ en ‘romanticus’, en verklaart daaruit de merkwaardige paradox die zich in zijn leven voordeed: de mens - vol wroeging om zijn onbedwingbare neiging tot liegen en gokken, zijn buitenechtelijke relaties en zijn onuitstaanbare gedrag tegen zijn vrouw en zijn kinderen - was niet in staat zijn eigen gedrag ten goede te veranderen, terwijl de schrijver - woedend om het onrecht dat hemzelf en de Javanen werd aangedaan - de wereld naar zijn hand zette. Aan het eind van zijn biografie typeert Du Perron Multatuli op een manier die in overeenstemming is de opzet van De Man van Lebak, namelijk door hem zelf aan het woord te laten: ‘Hij heeft het zelf het best gezegd,’ schrijft Du Perron, ‘en misschien nooit beter dan in een brief aan Mimi van Juli 1863: “Ik geloof niet dat er een god is, maar wel droom ik mij een goed wijs almagtig wezen, en altijd was 't me of hij mij vragen zou: Hoe heb je 't zoo'n beroerde boel kunnen laten? Ik: Hoe heb je 't zoo'n beroerde boel gemaakt? Hij: Ei, 't was juist om te zien of je 't veranderen kon, 't was een proef”.’ (p.336)
* * *
Du Perron was wat te bescheiden toen hij zijn biografische opzet als volgt verwoordde: ‘Het was [...] vooral mijn bedoeling niet om coûte que coûte een ‘eigen interpretatie’ te leveren, zeer literair, zeer psychologies, hardnekkig binnen het kader gehouden dat het als iets heel nieuws zou kunnen doen uitkomen; veeleer heb ik gestreefd naar kompleetheid in een onderwerp dat mij altijd boeide.’ (p. 10) Al in 1937 werd geconstateert dat Du Perrons psychologische interpretatie van de feiten de kracht vormt van De Man van Lebak. H. Samkalden schreef in zijn open brief aan Du Perron in het Bataviaasch Nieuwsblad: ‘Ik geloof dat dit wel de bijzondere verdienste is van je boek: de visie op het leven, de carrière, de tegenslagen en de Lebak-affaire van Douwes Dekker, met Multatuli's kunstenaarschap als bevrijding. Je reconstrueert dit leven met al zijn tekortkomingen, zijn ondeugden en ijdelheden voortdurend, op zeldzaam pakkende wijze, naar dit kunstenaarschap toe. En het verlossende woord op blz. 331 van je boek: “hij greep Lebak aan om vrij te komen, bewust of onbewust” [...] - het is voor den gespannen lezer nauwelijks meer een verrassende trouvaille [...].’
Ook anno 1992 boeit de levensbeschrijving niet in de eerste plaats door het overzicht van feiten, maar juist door een opvallende interpretatie daarvan. De recensent H. Burger illustreerde in De Standaard zijn profetisch vermogen met de woorden: ‘Het werk van Edgar du Perron staat door factuur, documentatie, visie, bezieling en stijl ver boven Saks. Ziehier een boek, dat na lange jaren nog zal worden gelezen en genoten.’ Ziehier een boek dat helaas na lange jaren niet meer wordt herdrukt.
| |
| |
| |
Literatuur
Anoniem: ‘Belanghebbend boek over de Man van Lebak’ In: De Locomotief, 29-1-1938. |
Anoniem: ‘Boeken over Multatuli’. In: Haagsche Post, 25-12-1937. |
Anoniem: ‘Douwes Dekker - de man van Lebak’. In: De Telegraaf, datum onbekend (1937). |
Anoniem: ‘Uit de wereld van het Boek. Anecdoten en Legenden over den Man van Lebak.’ In: Nieuws van den Dag, 8-1-1938. |
Binnerts, C.: ‘E. du Perron, De Man van Lebak’. In: Nederlandsch-Indië, 28-1-1938. |
Braak, Menno ter: ‘Multatuli, Droogstoppel, Havelaar’. In Het Vaderland, 21-11-1937. |
Braak, Menno ter en E. du Perron: Briefwisseling 1930-1940. Amsterdam, 1962-1967. |
Erné, B.H.: ‘Literatuur over Multatuli’. In: Hervormd Weekblad, datum onbekend (1937). |
Greshoff, J.: ‘De Man van Lebak. Een goed boek dat nochtans teleurstelt’. In: Hollandsen Weekblad voor België, 19-3-1938. |
H.B.: ‘Multatuliana’. In: De Standaard, januari 1938. |
Koning, Johan: ‘Letterkundige Kroniek’. In: De Haagsche Courant, datum onbekend (1937). |
Leeuwen, W.L.M.E.: ‘Over Litteratuur’. In; Tubantia, 12-3-1938. |
M.C.: ‘De Man van Lebak’. In: De Indische Courant, 17-12-1937. |
Noordenbos, O.: ‘Multatuliana’. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30-11-1937. |
Perron, E. du: Brieven. Amsterdam, 1977-1990. |
Perron, E. du: De Man van Lebak. Anekdoten en dokumenten betreffende Multatuli. Amsterdam, 1937. |
Rost, Nico: ‘De man van Lebak. E. du Perron over Multatuli’. In: Vooruit, 28-11-1937. |
Samkalden, H.: ‘E. du Perron. de man van Lebak’. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 8-1-1938. |
Stuiveling, G.: ‘E. du Perron: de man van Lebak’. In: Tijd en taak, 12-2-1938. |
Swart Abrahamsz, Theodoor: ‘Eduard Douwes Dekker. Eene ziektegeschiedenis’. In De Gids, 1888, nummer 3. |
Zwaap, René: ‘Du Perrons Man van Lebak’. In: De Groene Amsterdammer, 23-3-1988. |
|
|