* * *
Gebiedend is het opsporen van de eigenlijke, soms verborgen motieven die het bestaan van het biografische subject bepalen. Was er in dit bestaan sprake van groei en ontplooiing, eventueel van verstarring; van invloeden, vooroordelen, van erkenning of verwerping, van innerlijke en uiterlijke conflicten? Er zijn bij de historische subjecten exemplarische en wraakbare geweest; een vruchtbare dialectiek van afkeer (voor de persoon) en gegrepenheid door het historisch fenomeen van de ‘slechte mens’, heeft meeslepende biografieën gebaard (Kendalls Louis XI, Stefan Zweigs Fouché, Bullocks Hitler and Stalin).
De vergelijking met vroegere beeld- en meningsvorming omtrent de beschreven persoon is van groot biografisch belang. Geen biografie is ooit de ‘definitieve’, al wordt ze soms zo voorgesteld. Een overweging die nooit iemand mag afhouden van het schrijven van een biografie; elke tijd heeft zijn helden en heldinnen, ook in de negatieve zin. Elke tijd heeft nagenoeg de plicht om de eigen actuele beeltenis te ontwerpen, aangezien in deze actualiteit tegelijkertijd een fase van de menselijke emancipatie (eventueel van regressie) en de ideeëngeschiedenis is vervat.
* * *
Kant heeft gesproken van de voor het filosoferen onmisbare ‘productieve verbeeldingskracht’, zelfs van wetenschappelijke ‘schoonheid’. Wat voor de wijsbegeerte geldt, gaat voor een groot deel ook op voor de biograaf. De biografische opbouw van een levensbericht moet mede drijven op de ‘productieve verbeelding’, dat is het vermogen tot inleving, ja, zelfs op de intuitie (in spinozistische zin): het onmiddellijke, intellectueel spontane begripsmoment, dat vooral zwaar meetelt bij een psychologische benadering.
Het schrijven van een biografie is niet hetzelfde als een opeenstapeling van min of meer chronologisch gerangschikte feiten. Er is zelfs inderdaad een esthetisch moment in elke goede biografie. Hiermee is niet bedoeld dat de biograaf zich moet bedienen van een soort literair, bloemrijk ‘kunst’ proza, eerder het tegendeel. De esthetiek van een biografie ligt in haar interne structuur, de klaarheid van het beeld, de helderheid van de gestelde problemen, het zichtbaar maken van een boeiende levensgang. Kan dit geschieden in een beeldende, persoonlijke stijl (Fruin, Huizinga, Romein, Ricarda Huch), dan is dat winst voor de begripsvorming van de lezer en de overtuigingskracht van de levensbeschrijver. Het gaat in de biografie dan ook uiteindelijk niet in de eerste plaats om het etaleren van een menigte historische details, hoe treffend ook, maar om het wekken van begrip voor een mens.
Theun de Vries (geb. 1907), die zijn naam reeds vestigde in het Interbellum, publiceerde verscheidene biografieën en vies romancées: o.a. Rembrandt (1931), Johan van Oldenbarneveldt (1937), Rutger Jan Schimmelpenninck (1941), Spinoza Beeldenstormer en wereldbouwer (1972), Meester en minnaar. Vijf verbeeldingen romdom Rembrandt van Rijn (1972).