| |
| |
| |
Who is who?
Het verzamelen of uitgeven van brieven
Anton van der Lem
Wanneer je werkt aan een biografie maak je vanzelfsprekend ook gebruik van de briefwisseling van je held. Hoe verzamel je de correspondentie, en wel zo dat je de resultaten ook nog kunt terugvinden? Een paar praktische tips.
Wie wil verzamelen en/of uitgeven, doet er goed aan te beginnen met inventariseren. Er zijn vele voorbeelden van inventarissen van geleerdencorrespondenties. De toon is min of meer gezet door de Neolatinisten met hun inventarissen van briefwisselingen van zestiende- en zeventiende-eeuwse geleerden. De inventaris van de correspondentie van Lipsius is de eerste geweest. Na de publicatie van deze inventaris is een begin gemaakt met de eigenlijke uitgave van Lipsius' correspondentie. Het is niet noodzakelijk een inventaris in druk uit te brengen. De briefwisselingen van Hugo de Groot en P.C. Hooft zijn uitgegeven zonder gedrukte inventaris. Soms kan het publiceren van een inventaris zonder volledige weergave van de brieven ook zin hebben. Dit gaat bijvoorbeeld op wanneer een volledige uitgave om redenen van omvang of kostprijs niet haalbaar is. Zo verscheen in 1978 een inventaris van de correspondentie van Caspar Barlaeus, binnenkort gevolgd door een soortgelijk werk van de briefwisseling van Vossius. Heb je als te beschrijven persoon een zeventiende-eeuwer uitgekozen, dan kijk je in de correspondentie c.q. inventarissen van bovengenoemde personen of je held er in voorkomt. Dikwijls levert dat brieven op die je gemakkelijk over het hoofd zou hebben gezien: het is een middel tot ontsluiting van anders weinig toegankelijk materiaal.
Het principe van zo'n inventaris is eenvoudig: alle brieven krijgen een code omgekeerd aan de datum. Zo wordt een brief van 17 maart 1649 gecodeerd: 1649 03 17. Dikwijls is het eeuwcijfer weggelaten en blijft er over: 49 03 17. Zijn er meer brieven met dezelfde datum, dan voeg je hieraan toe de eerste drie letters (eventueel vier) van de achternaam van de correspondent. Wil men een onderscheid maken tussen brieven van en brieven aan de bewuste correspondent dan is het gebruik de brieven van te onderstrepen. Aangezien een briefschrijver wel eens de datum achterwege liet, of bijvoorbeeld alleen met ‘woensdag’ dateerde, ofwel omdat de datum verloren kan zijn gegaan, verdient het aanbeveling de eerste regel van de brief - incipit geheten - op te nemen in het fiche. Met de eerste regel is niet de begroeting bedoeld, in dat geval zou je telkens dezelfde woorden krijgen, ‘Geachte heer’, of ‘Amice’, maar de eerste woorden nà de begroeting. Vijf woorden zijn doorgaans voldoende voor deze first line index. Kom je later eens ergens een brief tegen zonder datum of geadresseerde, bijvoorbeeld alleen met de aanhef ‘Beste Jo’ - dan kan het incipit-register behulpzaam zijn bij het classificeren van de nieuwe vondst.
| |
| |
* * *
Bestandsnamen. Deze mogelijkheid van registreren is ook reuze geschikt voor het werken met de tekstverwerker. Elke brief heeft namelijk zijn eigen code. Gebruik je in de computer Wordperfect, dan heb je voor de bestandsnaam 8 karaktertekens, een punt en nog eens 3 karaktertekens. Noem je brieven met Grotius, Lipsius en Barlaeus bijvoorbeeld: 16030507.BAR en 16051218.LIP en 16011007.GRO en je hebt alle mogelijkheden van de bestandsnaam volledig benut. Bewaren? Ja! Roep nu de bestandslijst op en zie: de bestanden staan in de juiste chronologische en alfabetische volgorde. Ten overvloede: dit zouden ze natuurlijk niet staan als je ze zou coderen: 07051603.BAR, 18121605.LIP etc. Het duizendtal van het jaartal moet natuurlijk voorop staan. Kom je in het bezit van een nieuwe brief, dan zet het apparaat of de voortreffelijkheid van je losbladig systeem hem op de juiste plaats. Besluit je tenslotte tot uitgave van de brieven, dan kun je op het laatste moment, na afsluiting van de kopij de bestandsnamen vervangen door: nr. 0001, nr. 0002, nr. 0003 etc.
Kopieën op correspondentennaam. Op deze wijze ficheer je alle brieven die je binnenkrijgt. Hetzij op de computer, hetzij op systeemkaartjes. Zo krijg je een chronologisch overzicht van alle brieven. Tegelijkertijd noteer je iedere brief in je correspondentenregister, dus alle brieven van Luc Boudens bij elkaar etc. De xeroxkopieën - als je zo gelukkig bent die te krijgen - kun je dan onder de correspondentennaam bewaren: je hoeft in dat geval alle brieven met dezelfde persoon niet bijeen te zoeken. Het verdient ook aanbeveling om de vaak talloze kopieën niet in losse stapels te bewaren, maar ze in een envelop of omslag op te bergen. Dit ook wanneer je ze in hangmappen bewaart! Niets is zo vervelend als een zwevende brief, met bijvoorbeeld weer adressant ‘Amice’ en je weet niet meer of het aan Greshoff of Achterberg was. Dit klinkt vreselijk betuttelend, maar uit eigen ervaring....
Persoonsnamenregister. Zo ontvang je dus je brieven en je legt ze vast op de harde schijf van je computer - hetzij integraal, hetzij gedeeltelijk, hetzij alleen in code. Van begin af aan verdient het aanbeveling een register op persoonsnamen bij te houden. Voorbeeld: je ontvangt een brief van 18 december 1888 waarin de naam van Frederik van Eeden voorkomt. Interessant! Je held heeft het over Van Eeden gehad, en stond mogelijk ook persoonlijk met hem in betrekking. Dat had je je nog niet gerealiseerd en je bent zo onder de indruk dat je er maar geen aantekening van maakt, immers: het is zo sensationeel, je vergeet het niet. De komende maanden gaat je aandacht echter uit naar andere zaken en plots duikt de naam van Frederik van Eeden weer op! Waar was ook al weer die brief, waarin hij eerder voorkwam? En je weet het niet meer, je zou het weliswaar onthouden, maar bent het toch vergeten. Had je nu genoteerd in je persoonsnamenregister sub voce EEDEN. FREDERIK VAN: 18881218, dan had je jezelf veel geblader bespaard. Dit geldt vooral wanneer je een brievenuitgave van vele honderden brieven aanvat: de minister die in brief 716 voorkomt... had je die nu al wel of niet een noot gegeven? Noteer hem vanaf de eerste vermelding in je persoonsnamenregister en één blik leert dan of je hem nog wel een noot moet geven of dat je hem bijvoorbeeld al in brief 52 hebt gehad. Denk nooit - al is je geheugen nog zo goed - dat je het wel onthouden zult, want op den duur groeit het boven je hoofd. Ditzelfde geldt voor het al opgemerkte betreffende het opbergen in enveloppen. Bewaar alles op dezelfde wijze, dus niet de kopieën van brieven van mevrouw X of mijnheer Y in het boek van die meneer, want op zeker moment raak je het kwijt.
| |
| |
* * *
Acquisitie. Je held was hoogleraar te Utrecht of schrijfster te Arnhem, die haar collectie aan het Provinciaal Genootschap heeft geschonken. Hoe de verwerving van brieven aan te pakken? Je begint met de inventaris op te maken van de nalatenschap van je held of heldin. Je maakt dus lijsten van namen van correspondenten van wie ze brieven hebben bewaard. Zeg nooit dat een brief is vernietigd tenzij je dit absoluut zeker weet, wat vrijwel nooit het geval is. Je kunt hooguit noteren: ‘niet teruggevonden’. Ga ook nooit af op de inventaris die al bestaat, maar neem zelf nauwgezet het hele archief op brieven door. De inventaris van het Huizinga-archief was een zeer voorlopige en vermeldde dientengevolge slechts enkele brieven. Het uitpluizen van alle dozen leverde daarentegen vele honderden brieven op.
Heb je die inventaris zo volledig mogelijk gemaakt, dan kun je dus de brieven van je held aan de adressanten proberen te achterhalen. Dat is van geval tot geval verschillend. Het houden van een enquête is het eerstaangewezen middel. Voor de inventaris van de correspondentie van Vossius is een enquête gehouden over alle nationale en universiteitsbibliotheken in Europa en Noord-Amerika. De meeste formulieren krijg je vanzelfsprekend terug met de opmerking dat er niets is. Stuur altijd een formulier dat men alleen maar behoeft in te vullen en te retourneren. Schrijf je adres op het enquêteformulier - in bibliotheken en archieven raakt de afzender dikwijls zoek. Heeft je schrijver alleen Nederlandse contacten gehad, dan is een internationale enquête (waarschijnlijk) overbodig. Ook aanbevelenswaardig is het plaatsen van oproepen in daartoe aangewezen bladen ofwel het plakken van een affiche: vergroot dat op het fotokopieerapparaat tot A 3 formaat of nog groter en hang het op in bibliotheken en instituten. Het heeft voor de Huizinga-correspondentie de tot dan toe onbekende brieven aan Huizinga's promovendus H. Kampinga opgeleverd, die zich in privébezit in Brussel bevonden.
Trek nooit overhaaste conclusies uit de hoeveelheid correspondentie die je in de nalatenschap van je held aantreft. Zo had Huizinga slechts twee brieven van Henri Pirenne bewaard. Omgekeerd bleek het archief van deze Belgische historicus enkele tientallen brieven van Huizinga te bevatten. Waar zich dan het archief van Pirenne bevindt is een kwestie van informeren bij Belgische collega's. Heeft je held memoires geschreven of polemieken gevoerd? Grote kans dat hieruit namen voortvloeien van mensen met wie er correspondentie gevoerd is. De concrete richtlijn voor het zoeken van brieven van Huizinga aan Pirenne was dus: nagaan in Huizinga's herinneringen wanneer hij voor het eerst contact had met Pirenne. Uitgerekend van dat jaar - 1908 - dateerde de eerste terugge-
Johan Huizinga met zijn echtgenote Mary Vincentia Schorer, ca. 1903
| |
| |
vonden brief. Niet verwonderlijk. Zijn er geen concrete uitgangspunten, dan zonder blikken of blozen bij het begin beginnen met het doornemen van mappen of dozen. Ook al weet je dat je misschien een dozijn ordners of x strekkende meter archiefmateriaal voor niets doorneemt. Zo leverde het doorzoeken van de uitgebreide nalatenschap van Mea Verwey twee brieven op van Huizinga aan... Henriette Roland Holst.
Wat voor de bewaardgebleven correspondentie tussen Huizinga en Pirenne gold, is ook van toepassing op Huizinga's briefwisseling met de Oxfordse geleerde Percy S. Allen, die de brieven van Erasmus heeft uitgegeven. Dat Allen's eigen correspondentie aan de Universiteitsbibliotheek in Oxford geschonken was, zal niemands verbazing wekken. Soms echter is een brief of voorwerp onvindbaar - voorzichtig!: lijkt het onvindbaar - en moet je er vrede mee hebben dat het niet boven water komt. Eén tip inzake de assertiviteit! Je hebt vernomen dat er brieven van je held in Brussel liggen. Maar owee, je hebt het zo druk en in Brussel spreken ze Frans. Je stelt je bezoek dus uit - de brieven zullen wel niet van zo'n fundamenteel belang zijn, zo sus je je geweten. Helemaal fout, dames en heren! Halen! Meteen!! Morgenmiddag, nog voor de lunchpauze zie je dat je brieven helemaal niet zo onbelangrijk zijn als je jezelf probeerde wijs te maken en bovendien bevatten ze net de oplossing van de vraagstukken waar jij in Utrecht je zo vergeefs het hoofd over brak.
Brievenverzamelaars vergeten wel eens dat hun held brieven heeft gewisseld met correspondenten die op hun beurt weer de held van anderen kunnen zijn. Noemt Henriëtte Roland Holst in haar correspondentie de naam van L. Ragaz, reken er maar op dat er in Zwitserland iemand is die zich met Ragaz bezighoudt en er alles van weet! Correspondeerde mevrouw A met de heren X en Y? Vraag je dan af of de heren X en Y niet in hun correspondentie roddelden over mevrouw A! Reken er ook op dat er mensen zijn die weten dat jij bezig bent met meneer X en die lekker voor zichzelf houden dat zij ook iets van meneer X hebben. Zo las ik in NRC/Handelsblad na verschijning van deel I van de Huizinga-briefwisseling dat er brieven waren met de vertaler J.A. Sandfort. Ik stelde mij dadelijk in verbinding met de schrijver van het stukje. ‘Ja, dat was om de Huizinga-redactie erop te attenderen’, zei de grapjas. Driemaal heb ik sindsdien beleefd verzocht om de betreffende correspondentie. Ik zou het nog krijgen. Kunnen we met dit soort kinderachtigheden niet eens ophouden? Onlangs zocht ik in het archief van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen naar correspondentie tussen Huizinga en de directeur. Behalve wat brieven aan Huizinga vond ik brieven van de directeur aan Karel van de Woestijne. Wetende dat een collega met Van de Woestijne bezig is, heb ik dadelijk ook deze brieven gekopieerd en hem toegestuurd. Dat is geen liefde, dat is berekening: wanneer hij eens een brief van Huizinga tegenkomt zal hij die wel voor mij kopiëren omdat ik voor hem... etcetera. Anderen, ondergetekende niet uitgesloten, hebben iets zo goed opgeborgen, dat ze het niet terug kunnen vinden. Vandaar mijn bovengenoemd pleidooi voor een uniforme wijze van bewaren in alfabetische volgorde op schrijversnaam. Dit systeem - even eenvoudig als geniaal, ik geef toe niet door mijzelf bedacht - zou dus voorkomen hebben dat bijvoorbeeld Harry G.M. Prick niet in staat was een
briefje van Huizinga aan Lodewijk van Deyssel in zijn archief terug te vinden. Na het verscheiden van de heer Prick - Harry G.M. Prick gaat niet dood, hij ‘verscheidt’ - zal ik mij dus in verbinding stellen met Mevrouw. Een ander geval is een gestudeerde dame uit Groningen die ook heeft medegedeeld dat ze nog wat kleine briefjes had, ‘maar
| |
| |
die zijn niet interessant’. Hoogst vervelend wanneer anderen gaan uitmaken wat voor jou interessant is of niet, maar je kunt er niets tegen doen.
* * *
Annotatie. Bij de annotatie van een brieveneditie kunnen zich lastige gevallen voordoen, in het bijzonder bij het opzoeken van geboorte- en overlijdensdata. Negen van de tien gevallen los je doorgaans - wat heet - eenvoudig op, het is nu net het tiende geval dat meer tijd kost dan de eerste negen bij elkaar. Ik beperk me nu tot dat waar de meeste lezers van dit blad mee bezig zullen zijn - de biografie van een Nederlander of Vlaming uit negentiende of twintigste eeuw. Over de aard van de annotatie zijn geen richtlijnen te geven. De annotatie kan variëren van het principe alle namen een noot te geven tot het beginsel alleen de minder bekende namen te annoteren. Het punt is dan natuurlijk wanneer een naam minder bekend is. In de Huizinga-briefwisseling hebben bijvoorbeeld kunstenaars als Rembrandt, Vermeer
Huizing op bezoek bij het echtpaar Roland-Holst op de Buissche Heide (Zundert). V.l.n.r.: Richard N. Roland Holst, W. Th.C. van der Schalk (broer van Henriëtte), Henriëtte Roland Holst-van der Schalk, Johan Huizinga
en Frans Hals geen noot. Evenmin bekende figuren uit de geschiedenis als Bismarck of koningin Wilhelmina. Maar er zijn uitgaven van correspondentie waarin Julius Caesar of Rembrandt een noot hebben. Overigens: in de uitgave van een overwegend Nederlandse correspondentie zullen ook de meeste genoemde figuren Nederlanders zijn. J.C. Bloem, jaartallen, Nederlands dichter. In beginsel kun je besluiten het ‘Nederlands’ weg te laten en alleen dan de nationaliteit te vermelden wanneer het een andere dan de Nederlandse is.
Hulpmiddelen voor persoonlijke gegevens. Wij mogen ons in Nederland en België gelukkig prijzen in het bezit te zijn van biografische woordenboeken in lopende serie. Dit is lang niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. Het Biografisch Woordenboek van Nederland - in elke leeszaal aanwezig - zal bij iedereen bekend zijn. Spijtig is het natuurlijk wanneer de door jou gezochte persoon er nog niet in staat. Vele personen zijn al in bewerking voor volgende delen. Je kunt je altijd wenden tot de secretaris om informatie van nog niet opgenomen personen. De meeste letterkundigen en would beschrijvers waren en zijn lid van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde. In de jaarverslagen van de Maatschappij zijn ook de overlijdensberichten van de leden opgenomen. Was je held lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, dan vind je hem ook terug in de overlijdensberichten, met beknopte levensbeschrijving. In de Leidse universiteitsbibliotheek staan de jaarboeken in het vrij toegankelijke ‘open magazijn’, een verademing voor de regelmatige gebruiker. Het blad De uitgever - thans niet meer verschijnend - geeft levensberichten van overleden uitgevers als A.A.M. Stols, W.J. Brusse en andere bekende en minder bekende figuren.
Handig is ook een boek als Wie is dat? In de bibliografische afdelingen van de grotere
| |
| |
bibliotheken vind je die vaak bij elkaar staan. Soms heb je geluk en kun je ze antiquarisch op de kop tikken. Voordeel: er staan veel figuren in. Nadeel: je hebt alleen de personen bij hun leven, terwijl je juist om hun overlijdensdatum verlegen zit. In dat geval wil het nog wel eens helpen om te kijken in het telefoonboek onder de vermelde woonplaats. Mogelijk immers betreft het hier personen, wier huis is doorverkocht aan zoon of dochter. Ik had het een keer met een correspondent die studeerde te Leiden. Bij studenten is een extra hulpmiddel voorhanden: de almanakken van het studentencorps. In de almanak vind je namelijk ook de adressen van niet-corpsleden. De door mij gezochte naam trof ik aan op hetzelfde adres als in de almanak vermeld, en dat zestig jaar na dato! Het huis bleek bewoond door een broer van de door mij gezochte. Voor een doel als dit verdient het aanbeveling alle telefoonboeken van Nederland te hebben. Je kunt ze kopen, je kunt ze ook bij een overheidsinstelling of school vragen: mag ik de oude hebben, als u de nieuwe aanschaft? Reuze handig! Nog een voorbeeld uit de praktijk. Voor de annotatie van brief nr. 1386 zocht ik de gegevens van mw. C.C. Bakker-van Bosse. Mevrouw Bakker stond in de Wie is dat? van 1935, maar is natuurlijk al lang overleden. Woonplaats: Scheveningen. Telefoonboek Den Haag: een paar honderd namen Bakker. Maar... mevrouw Bakker had blijkens Wie is dat? gestudeerd en als er één in de familie heeft gestudeerd - zeker in de eerste helft van de eeuw - dan hebben er vaak meer gestudeerd. Van de Bakkers in het telefoonboek stonden er drie vermeld met academische titel. De eerste de beste toen opgebeld kon me doorverwijzen naar de Bakker die ik nodig had.
Een oude encyclopedie wil ook nog wel eens helpen. Een vijfde of zesde druk van de Winkler Prins bijvoorbeeld. Door het voortschrijden van de techniek hebben vele literaire figuren of personen uit het openbare leven in latere drukken van de Winkler Prins plaats moeten maken voor lemmata over kernfusie, verkeer, chemie e.d. De meeste grote bibliotheken hebben altijd wel een oude W.P. ergens voor het publiek staan. De zakenman en politicus H.F.R. Hubrecht, vermeld in een brief van Richard Roland Holst aan Huizinga, vond ik in geen andere bron dan de zesde druk van de Winkler Prins (Briefwisseling II [664]). Handig is ook Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld (Amsterdam 1938), vanwege de vele foto's in de wandeling aangeduid met de ‘smoelenbijbel’. Nadeel: het geeft alleen levende personen. Ten overvloede waarschijnlijk: hele geslachten zijn beschreven in het Nederlands Adelsboek en het Nederlands patriciaat. Voor het gebruik van het Nederlands patriciaat: achterin het laatste deel vind je een lijst en een index. In de lijst zoek je op in welk deel de door jou gezochte familie vermeld is. De lijst verwijst namelijk naar alle voorgaande delen. De index daarentegen somt alleen de namen per band op. Wanneer de algemene gedrukte naslagwerken je in de steek laten, vraag je dan af of je weet waar de door jou gezochte persoon vandaan kwam. Was het een plaatselijke grootheid uit bijvoorbeeld Arnhem, dan is de kans heel groot dat je hem in het gemeente-archief vindt in de kaartenbak ‘bekende Arnhemmers’. Iets bijzonders hoeft de persoon in kwestie niet gedaan te hebben: een 25-jarig jubileum als kantoorklerk kwam al gauw in de krant en daarmee in de knipselservice van het gemeente-archief. In de brieven van Henriëtte Roland Holst kwam ene Post voor, mij verder onbekend. Ik concludeerde op basis van de brief dat het
een Amsterdams contact moest zijn geweest. Eenmaal in het Amsterdams gemeente-archief rolde hij zo uit de kaartenbak ‘Amsterdammers’ (Briefwisseling III [1452]). Een zoeklijstje met raad-
| |
| |
Johan Huizinga, getekend door Willem van Schaik (1937)
sels dien je natuurlijk altijd bij je te hebben.
Kijkook vooral elke dag in Volkskrant en/of NRC Handelsblad de overlijdensannonces na en knip ze uit als het familie of kennissen van je held betreft. Niet schromen na aanbieding van condoleances naar de nalatenschap van brieven te vragen - de biograaf of brieveneditor dient zich een beperkte mate van Rücksichtlosigkeit toe te staan.
Schieten de gedrukte naslagwerken tekort dan bieden vanzelfsprekend de gemeentearchieven tal van hulpmiddelen waarover iedere genealoog je kan inlichten. Ook hier geldt dat je natuurlijk dient te weten waar iemand vandaan komt. Mocht je dat ook niet weten dan is het laatste redmid- | |
| |
del de knipselcollectie van het Rijksbureau voor de Genealogie in Den Haag. Hier worden familie-annonces (verloving, huwelijk, geboorte, overlijden) per familienaam bewaard. De laatste decennia zijn per tiental jaren verdeeld. Zoek je bijvoorbeeld de overlijdensdatum van W.Th.C. van der Schalk, broer van Henriëtte Roland Holst, die blijkens haar brieven in Zwitserland verbleef, dan vraag je in het Rijksbureau de annonce-knipsels Van der Schalk op, en begin je maar te snuffelen tussen al die annonces. Hij rolde eruit: Henriëtte Roland Holst had een annonce geplaatst - hij overleed op 24 juni 1944. Overigens kost het bezoek van het bureau vijf gulden per keer. Kom je er dikwijls dan word je lid van de ‘Vrienden’ en kun je voor vijftig gulden het hele jaar van de hulpmiddelen gebruik maken. In een grijze broeken blauwe blazer val je het minst op! Buitenlandse hulpmiddelen. Een enkel woord over buitenlandse naslagwerken, dat door andere lezers naar ik hoop uitgebreid zal worden. De Duitse Brockhaus-encyclopedie is voortreffelijk en zéér op to date, lang niet alleen met Duitsers, ook met Franse en Engelse auteurs, politici, wetenschappers. De meeste Engelsen en Amerikanen kun je terugvinden in de Who is who of de Who was who. Nadeel Who is who ze leven nog, maar je kunt ze schrijven. Zo vond ik eens een arts die als zevenjarig jongetje in 1926 bij Huizinga op schoot had gezeten. De man was natuurlijk hogelijk verbaasd een brief te krijgen van een Hollander die daarnaar vroeg. Voordeel Who was who: je weet wanneer ze zijn
overleden. Men wordt opgenomen in het jaar waarin men overleed. Een cumulatieve index maakt al snel duidelijk in welk deel je moet zoeken. Met behulp van dit naslagwerk zijn zo bijvoorbeeld vrijwel alle professoren getraceerd die in Huizinga brieven uit de Verenigde Staten genoemd werden. Een ander bruikbaar hulpmiddel is de National Union Catalogue van boeken in Amerikaanse bibliotheken: bij de auteurs staan op vele bibliotheekfiches geboorte- en/of overlijdensjaar vermeld.
Ik hoop hiermee wat duidelijke praktijkvoorbeelden aangeboden te hebben en houd me aanbevolen voor tips van anderen. Moge het Biografie Bulletin een uitwisselingsplaats van ideeën blijven!
Anton van der Lem vormde samen met Léon Hanssen en Wessel E. Krul de redactie van Johan Huizinga's Briefwisseling (3 delen, Utrecht/Antwerpen 1989-1991). Met Dr. C.S.M. Rademaker is hij samensteller van de Inventory of the Correspondence of Gerardus Joannes Vossius (binnenkort te verschijnen bij Van Gorcum, Assen). Hij werkt thans aan een inleiding tot leven en werk van Huizinga, die in het najaar zal verschijnen bij uitgeverij Wereldbibliotheek te Amsterdam. Bovendien bereidt de auteur een dissertatie voor over Huizinga's beeld van de Republiek in de zeventiende eeuw.
|
|