| |
| |
| |
Everything is connected
In de voetsporen van Isabella Gardner, dichteres tegen de keer
Marian Janssen
Ze was ‘a crooked line’ in een familie van ‘straight arrows’. Geboren uit de geldadel van Boston, woonde ze vijftig jaar later tussen beat-poets van het Newyorkse Chelsea Hotel. Isabella Gardner: dichteres, tijdschriftredacteur, fellow-traveller en echtgenote van achtereenvolgens een regisseur met een kippenboerderij, een fotograaf met mafia-connecties, een steenrijke geldschieter uit Chicago en een schrijver die haar verliet voor een non. Marian Janssen volgt het spoor terug naar een luisterrijk familiedomein.
Sinds ik rond 1970 door de Britse, en later en heviger, door de Amerikaanse literatuur gegrepen werd, hebben Engelstalige biografieën mij geïnteresseerd. Toen ik mijn dissertatie, een boek over het Amerikaanse literaire tijdschrift The Kenyon Review min of meer af had, leek het mij dan ook mooi een deeltje bij te dragen aan de Amerikaanse biografische traditie. De Katholieke Universiteit Nijmegen stemde daar mee in en kende mij een postdocplaats toe, zodat ik nu werk aan een biografie over de Amerikaanse dichter Isabella Gardner (1915-1981).
Waarom Isabella Gardner? Daar zijn verschillende redenen voor. In de eerste plaats gaat mijn belangstelling vooral uit naar de Amerikaanse contemporaine literatuur. In de tweede plaats wilde ik schrijven over iemand van wie nog geen biografie bestond, maar die wel een indruk had achtergelaten op het Amerikaanse literaire landschap - geen gemakkelijke opgaaf, gezien de biografische industrie in de Verenigde Staten. Verder wilde ik een biografie schrijven over iemand die een interessant leven had geleid. Niet ieder schrij-
Isabella Gardner (foto: Aaron Siskind)
| |
| |
versleven is boeiend. Er bestaat bijvoorbeeld een vijfhonderd pagina's tellend levensverhaal over John Crowe Ransom, de hoofdredacteur van The Kenyon Review, een man die, gezien zijn invloed op de Amerikaanse literatuur, zeker een biografie verdiende. Helaas leidde hij een weliswaar gelukkig, maar zeer saai leven, dat in tweehonderd pagina's uit en te na opgesomd had kunnen worden. Als oprichter van ‘mijn’ tijdschrift, interesseerde Ransom mij natuurlijk bijzonder, maar welk toetje hij het lekkerst vond en welke trein hij waarom en wanneer miste, het kon mij niet echt boeien.
* * *
Toen ik eenmaal besloten had een biografie te gaan schrijven, stond het voor mij vrijwel gelijk vast, dat het een boek over een vrouw zou worden. Het leek mij interessanter over een vrouw te schrijven dan over een man, mede gezien de sociohistorische en politieke ontwikkelingen in Amerika in deze eeuw met betrekking tot de positie van de vrouw. Maar goed, er zijn zoveel vrouwen, en zelfs veel vrouwelijke schrijvers, waarom nu juist deze ene?
Wel, zij was niet mijn eerste keus. In eerste instantie wilde ik over Jean Stafford schrijven. Ik was door Staffords verhalen in The Kenyon Review met haar fictie in aanraking gekomen en was er diep van onder de indruk. Aangezien er meer dan tien jaar na haar dood nog geen biografie over haar verschenen was, vond ik dat ze schandelijk verwaarloosd was. Bibliografisch onderzoek leerde mij echter, dat anderen het met mij eens waren. In verschillende tijdschriften waren biografisch getinte artikelen verschenen van de hand van twee schrijvers, en het leek mij logisch dat deze schrijvers bezig waren met een biografie. Inderdaad zijn er inmiddels twee boeken over Stafford verschenen.
Elizabeth Hardwick en Isabella Gardner stonden op een gedeelde tweede plaats. Hardwick is een van Amerika's beste en kattigste critici, en bovendien een oprichter en redacteur van The New York Review of Books. Meer incidenteel, was ze ook een van Robert Lowells echtgenotes. Onderzoek leerde mij dat nog niemand zich gewaagd had aan haar biografie, maar ik besloot haar toch te laten vallen, met name omdat zij haar brieven, dagboeken, manuscripten, en memorabilia niet aan een archief verkocht had. Hardwick heeft trouwens een ander nadeel: ze leeft nog. Een schrijver van een geautoriseerde biografie wordt bijna altijd door haar onderwerp gecensureerd, maar zelfs als dat niet het geval is, is het gevaar van zelfcensuur groot. Ik zie ook de grote voordelen: je ontmoet je onderwerp en kunt je eigen indruk vormen. Beter nog, je kunt je onderwerp vragen stellen, en misschien krijg je nog wel eerlijke antwoorden ook. Maar ik zag Hardwick nog niet zo gauw een onbekende Nederlandse toestemming geven over haar te schrijven; mijn brieven met vragen over haar overleden echtgenoot Robert Lowell en zijn connectie met The Kenyon Review had ze ook niet beantwoord.
Achteraf denk ik dat ik me misschien vergist heb. Ik ontmoette Hardwick in 1989 bij een conferentie ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van The Kenyon Review. Zij vroeg mij toen welk onderwerp ik na de Kenyon onderzocht, waarop ik antwoordde dat ik een biografie over Gardner aan het schrijven was. Zij leek niet erg gecharmeerd. Naderhand hebben vrienden van zowel Hardwick als Gardner mij daar twee redenen voor gegeven, en ik denk dat beide een kern van waarheid bevatten. De eerste: Hardwick vond dat zij zelf eerder een biografie verdiende dan Gardner. De tweede: beiden hadden (ongeveer tegelijkertijd) een affaire met Allen Tate, maar hij trouwde met Gardner en niet met Hardwick.
| |
| |
Isabella Gardner, gefotografeerd door haar tweede echtgenoot, Maurice Seymour, ca 1942
* * *
Alles hangt samen, en zo is mijn onderzoek over Gardner ook verbonden met mijn werk over The Kenyon Review. Voor de Kenyon bezocht ik archieven in de Verenigde Staten, waaronder de Manuscripts Collection in Washington University, St. Louis. Hier bevinden zich de collecties van contemporaine schrijvers als Robert Bly, Robert Duncan, William Gass en Howard Nemerov. Een aantal van hen publiceerde regelmatig in The Kenyon Review, en de brieven van Ransom aan deze schrijvers bevinden zich dan ook hier. Terwijl ik mij over Ransoms brieven aan Robert Duncan boog, klopte Holly Hall, het hoofd van het archief, mij op de schouder, en vroeg of Isabella Gardner ook in The Kenyon Review had gepubliceerd. Dat had ze. Holly vertelde mij toen dat Gardner haar papers net had nagelaten aan Washington University. Hoewel de meeste dozen met brieven nog niet eens geopend waren, mocht ik alles doorkijken om te zien of er materiaal was dat betrekking had op Gardners gedichten in de Kenyon.
Er is bijna niets leuker dan totaal nieuw en ongecatalogiseerd, ongecensureerd materiaal te mogen bekijken. Ik zou de dag daarop al naar het volgende archief vertrekken, dus racete ik in de paar uur die mij restten in St. Louis door honderden brieven, zonder overigens ook maar één verwijzing naar de Kenyon te vinden. Maar ik raakte gefascineerd. Bijna iedereen die ook maar iets te betekenen had op het gebied van de Amerikaanse (en ook Britse)
| |
| |
literatuur schreef uitgebreide, vaak zeer persoonlijke brieven aan Gardner. Er waren brieven van T.S. Eliot, van de zuidelijke schrijvers Robert Penn Warren en Andrew Lytle, van de joodse schrijver Karl Shapiro, redacteur van hèt poezietijdschrift Poetry, van Paul Carroll, redacteur van het controversiële Beat-tijdschrift Big Table en van Robert Lowell en ‘Lizzie’ Hardwick. Al deze zo heel verschillende schrijvers vertrouwden hun literaire en persoonlijke aspiraties aan Gardner toe. Ook bleek uit recensies, oplagecijfers en prijzen hoezeer Gardners poëzie werd gewaardeerd. Twee keer ging, bijvoorbeeld, de National Book Award haar neus net voorbij: in 1955 was Auden haar één stapje voor en in 1980 Lisel Mueller. Bovendien oefende Gardner als redacteur van Poetry in de vijftiger jaren een grote invloed uit op de Amerikaanse dichterswereld.
Maar er was meer. Gardner leefde in heel verschillende milieus. Ze begon als een Boston Brahmin, wat zo ongeveer gelijk staat aan Amerikaanse adel. (Om enig idee te geven over de positie van de Boston Brahmins, het volgende versje: ‘And this is good old Boston, home of the bean and home of the cod, where the Lowells talk to the Cabots, and the Cabots speak only to God.’) Alle Brahmins zijn aan elkaar verwant en Gardner was dan ook een achternicht van Robert Lowell. Rebellerend tegen deze achtergrond besloot ze actrice te worden, trouwde met een regisseur met wie ze een kippenboerderij opzette, verliet hem voor een joods-Russische fotograaf met connecties met de Chicago-mafia, verliet hem weer voor één van de rijke Chicago McCormicks, en hem op zijn beurt voor de schrijver Allen Tate, Ransoms beste vriend. Toen Tate haar verliet voor een non, nam Gardner in de zestiger jaren haar intrek in het befaamde en beruchte Newyorkse Chelsea hotel, waar zowel Dylan Thomas als Bob Dylan zich geregeld hadden bezopen, Thomas tot de dood erop volgde en Dylan tot hij zich bekeerde.
Gardner voldeed dus aan al mijn criteria: ze had invloed uitgeoefend op het Amerikaanse literaire leven, er bestond een archief, ze had een interessant leven geleid, ze was vrouw en ze was dood. Het duurde echter een half jaar, voordat Gardners literaire executeur mij toestemming gaf de papers te gebruiken voor een biografie, en het was nog een jaar en heel wat commissies later voordat mij een postdocplaats werd toegekend. Toen ik Holly Hall kon meedelen dat ik nu echt aan de biografie kon gaan werken, had ze slecht nieuws voor mij. Er was inmiddels een kaper op de kust, een Amerikaans dichter, Miriam Kessler, die Gardner zelfs nog persoonlijk gekend had. Terwijl ik een oceaan moet oversteken om archiefonderzoek te kunnen doen, en interviews te kunnen afnemen, woont Kessler dichtbij het Amerikaanse archiefmateriaal, dichtbij Gardners familie en vrienden. Kessler zou mij zeker voor zijn bij interviews, en als zij eenmaal het vertrouwen had gewonnen van haar interviewees, wie zou er dan nog met mij willen praten? Maar ik had inmiddels alles van, en veel over Gardner gelezen, en mijn interesse was alleen maar gegroeid.
Ook stelde Holly mij gerust door Kessler te beschrijven als sub-amateur (ik weet natuurlijk niet hoe ze mij tegenover Kessler heeft beschreven) en zo besloot ik toch een aantal jaren van mijn leven aan Gardner te wijden.
* * *
Na talloze boeken gelezen te hebben over hoe biografieën geschreven worden of dienen te worden, werd mij duidelijk dat men het alleen maar eens was dat het vaak onwenselijk, en altijd onmogelijk is een biografie te schrijven. Desalniettemin verschijnen er biografieën aan de lopende
| |
| |
band, en ik las dan ook vele levensverhalen over Amerikaanse contemporaine schrijvers, in de hoop een model-biografie te vinden. Maar het bleek al gauw dat die niet bestaat. Uit zowel de meer theoretische beschouwingen over biografieën als uit de biografieën zelf trok ik daarom de conclusie, dat ik mij niet van te voren vast moest leggen. Ik heb daarom gekozen voor de werkwijze die mij bij mijn boek over The Kenyon Review goed was bevallen. Ik pinde mij daar niet van te voren vast op één patroon, maar verzamelde zoveel mogelijk materiaal, dook daarin onder, liet het materiaal mijn gedachten bepalen en schreef mijn verslag. Het leuke is nu, dat in een aantal recensies met name mijn methode exemplarisch wordt genoemd. Dit heeft mij gesterkt om de biografie op dezelfde manier aan te pakken. Ook nu weer dompel ik mij onder in het materiaal, ook nu weer heb ik geen vooropgezet idee hoe mijn boek er uiteindelijk uit zal komen te zien.
De biografe van Alice James, Jean Strouse, schreef: ‘Good biographers combine the arts of the novelist, the detective work of the historian, and the insights of the psychobgist.’ De biograaf is een manusje van alles, en dat is wat het werk zo aantrekkelijk maakt.
* * *
Laat ik, beknopt, iets vertellen van het onderzoek dat ik heb gedaan naar Gardners jeugd. Zij was een Boston Brahmin, en dus heb ik mij verdiept in de sociale geschiedenis van de Brahmins en onderzocht op welke sport van de ladder de Gardners binnen de Brahmins staan. Vergeleken bij Cabots en Lowells blijken ze toch wat nouveau riche.
Hoe kwamen de Gardners trouwens aan hun geld? Gardners vader had allerlei commissariaten, bijvoorbeeld bij AT & T, de grootste Amerikaanse telefoonmaatschappij - Isabella Gardner kon haar leven lang gratis telefoneren - en hij deed in effecten, maar waar kwam het familiekapitaal vandaan? Dit werd mij pas duidelijk toen één van de mensen die ik interviewde er vanuit ging dat ik natuurlijk wel wist dat het Gardner-geld slecht geld was en iets over United Fruit mompelde. Dus stopte ik de trefwoorden ‘United Fruit’ in een Harvard bibliotheekcomputer, en zowaar, er rolden twee titels uit over de uitbuitersrol van United Fruit en hun Chiquita-bananen in Latijns-Amerika. United Fruit bleek zelfs bij een coup in Guatemala betrokken en later bij de invasie van de Varkensbaai. (Ik leerde trouwens ook dat je bananen nooit in de koelkast moet bewaren.)
Op het eerste gezicht lijkt het misschien vergezocht om je naar aanleiding van een losse opmerking over United Fruit op de politieke situatie in Midden Amerika te storten, maar alles hangt samen, en zo komt Gardners latere links-liberalisme bijvoorbeeld gedeeltelijk voort uit het feit dat zij zich schuldig voelde over de oorsprong van haar geld.
Hoe uitte zich nu de rijkdom van de Gardners, hoe leefden zij, waar woonden zij? Ook hier heb ik weer gebruik gemaakt van alle mogelijke bronnen, zoals fotos, brieven en gedichten en interviews. Een dichter die uitgenodigd was voor een diner bij de familie Gardner - Isabella was toen al een jaar of vijftig, maar haar ouders woonden nog in het huis - vertelde mij dat hij in de eetkamer vol bewondering naar een bepaald schilderij keek en vroeg of dit misschien een familielid geschilderd door John Singer Sargent was. Dat bleek zo te zijn. De dichter bekeek de andere schilderijen ook aandachtig, maar vond, zoals hij tegen Gardners oudste broer George zei, de Sargent het mooist. Waarop George wat koeltjes antwoordde: ‘Het zijn allemaal Sargents.’
Er gaat natuurlijk weinig boven een bezoek aan het ouderlijk huis. Gelukkig woont George Gardner er nu en heb ook ik
| |
| |
een aantal van de Sargents mogen bewonderen. Wat mij ook bijblijft is de eerste aanblik van het huis, aan het eind van een lange slingerende oprijlaan, in al zijn strakke schoonheid boven op Green Hill, in Brookline, Boston. Waarbij, om de hoek, George's schoonmoeder in beeld verscheen, rijdend in een golfwagentje, met een achterkleinkind naast haar, omringd door in het wit geklede kindermeisjes, gouvernantes en mij verder onduidelijke personeelsleden. Schoonmama gebruikte het golfwagentje niet om te golven, maar gewoon om zich wat gemakkelijker over het domein te kunnen verplaatsen.
* * *
Even indrukwekkend als het huis waren de films die Gardners vader van zijn familie had gemaakt. Isabella's broer Bob zette deze oude films voor mij over op video en samen hebben we gekeken naar beelden uit zijn jeugd, beelden die hij ook in geen vijftig jaar meer had gezien, beelden waarin zijn ouders nog leefden en Isabella opgroeide van bollige baby tot vijftienjarige schoonheid. Beelden ook die zo in een film over The Great Gatsby gebruikt zouden kunnen worden, maar vooral beelden die door Bob Gardners aanwezigheid en duidelijke ontroering nog in mijn hersenen gegrift staan. Dat is trouwens wel nodig, want de beelden raakten hem zo diep, dat hij besloot dat dit materiaal te gevoelig was om aan mij mee te geven.
Verder was Bob Gardner het meest behulpzaam van al Gardners familieleden. Ik heb hem drie of vier keer urenlang geïnterviewd en kreeg openhartige antwoorden. Ook nodigde hij te mijner ere oude vrienden van Isabella uit voor een diner, waarvoor hij haar lievelingsgerechten klaarmaakte. Hij overtuigde Isabella's tweede echtgenoot, de fotograaf Maurice Seymour - die aanvankelijk niet met mij had willen praten omdat hij al met de andere biografe had gesproken - mij toch te ontmoeten, en hij ging zelf mee om het begin van het gesprek wat te vergemakkelijken. Uiteindelijk heb ik zo'n zes uur met Seymour gepraat en heb ik zelfs de tape meegekregen van het interview dat Miriam Kessler hem had afgenomen.
Niet alle interviews gingen even goed. Gardners jongste broer Jack, een bankier, ontving mij in zijn kantoor, ging zelf achter een enorm bureau zitten en wees mij een stoel op ongeveer zes meter afstand. Op alle vragen die ik over Isabella stelde, antwoordde hij: ‘I don't remember.’ Toen ik dan maar overging tot vragen over zijn jeugd - kon hij mij iets vertellen over zijn ouders, het personeel, vakanties, familietradities? - bleek hij aan totaal geheugenverlies te lijden. Na veertig minuten stond ik weer buiten: dit was mijn kortste en meest nutteloze interview. Maar toch ook weer niet geheel nutteloos, want uit Jack Gardners reactie bleek wel dat een aantal familieleden Isabella's gedrag (vier echtgenoten, vele minnaars, gedichten, drank) afkeurden.
George Gardner, ook een gerespecteerd Bostoniaan, was behulpzamer, maar lang niet zo openhartig als Bob. Hij gaf mij selectieve, geromantiseerde jeugdherinneringen. Hij vertelde mij niet dat zijn ouders ook graag enige cocktails tot zich namen en dat hun huwelijk slecht was, laat staan dat zijn vader er jarenlang een vriendin op na had gehouden. Maar naast wat deze broers mij vertelden, was het voor mij ook heel belangrijk ze te ontmoeten, ze te leren kennen. Het is opvallend, bijvoorbeeld, dat de enige broer wiens verhalen niet versluierend waren, de enige is die zich ook - gesteund door zijn oudere zus - heeft afgezet tegen het stijve Boston Brahmin milieu. Robert Gardner is nu een bekend maker van antropologische documentaires en films.
* * *
| |
| |
Waarom rebelleerde Isabella nu wel, en George niet tegen hun achtergrond? En waarom hing Isabella later links-liberale opvattingen aan en George rechts-republikeinse? Het antwoord is natuurlijk erg ingewikkeld, een samenspel van veel factoren. Ik zal proberen wat antwoorden te geven, waarbij ik wil aantekenen dat in het korte bestek van dit verhaal sommige redenen bijna dooddoeners lijken.
Ten eerste, om met zo'n dooddoener te beginnen, is dit een kwestie van karakter: Isabella was, zoals een oude vriendin opmerkte, ‘a crooked line’ in een familie van ‘straight arrows’. Zij en Bob zijn de enige twee creatieve kinderen uit dit gezin, de twee ook, denk ik, die daardoor een moeilijke jeugd hebben gehad. Kijkend naar de door vader Gardner gemaakte films, zag ik in eerste instantie idyllische beelden van paardrijdende, zwemmende en spelende kinderen, van kindermeisjes, chauffeurs en tuinlieden, van prachtig geklede ouders, ooms en tantes tegen een achtergrond van landschappelijke schoonheid - of de beelden nu van Green Hill waren, of van Roque Island, een groot eiland voor de kust van Maine dat ook nu nog familiebezit is. Maar Bob riep almaar uit: ‘Look at those sad faces!’ en hoewel ik denk dat hij voornamelijk zijn eigen ongelukkige jeugd herleefde, werd het mij spoedig duidelijk dat deze familiefilmpjes weinig blijdschap uitstraalden.
Maar drie van de zes Gardner kinderen kozen voor hetzelfde soort leven als hun ouders. Kitty, de oudste, van jongs af met extra zorgen en een privé-verpleegster omringd omdat ze zwaar ziek was, trouwde met een diplomaat en werd, in het voetspoor van haar moeder, een bekende Amerikaanse society lady. George, de oudste zoon, was ervan doordrongen dat hij de familienaam, één van de oudste in de Verenigde Staten, in goede eer moest voortzetten; hij was niet voor niets George Peabody Gardner III. Zijn enige rebellie is zijn huwelijk met een Russische ballerina, die hij via Isabella en Seymour had leren kennen. Er bestaat nu een George Peabody IV, en, als ik me niet vergis, ook al een V.
Isabella had veel meer van haar vader weg dan van haar moeder. Misschien was ze daarom zijn favoriet en, gezien het slechte huwelijk van haar ouders, bijna automatisch haar moeders zondebok. Constant kreeg ze van haar moeder op haar kop, bijvoorbeeld omdat ze uit een boom viel en haar arm brak - omdat ze zo verdiept was in een boek dat ze haar evenwicht verloor - of, vooral, omdat ze te vriendschappelijk met het personeel omging. Het is een cliché, maar Isabella voelde zich beter thuis in de keuken dan in de woonkamer. Het lijkt erop dat de kinderen in de strijd tussen hun ouders gebruikt werden: Bob werd door hun dominante moeder aanbeden, maar door zijn vader niet voor vol aangezien. De jongste kinderen, Jack en Rose, konden gelukkig hun eigen rustige gang gaan.
In Gardners jeugd, in het feit dat ze meer liefde ondervond van haar Ierse kindermeisjes dan van haar moeder, ligt maar één reden voor haar rebellie. Misschien besloot ze het toneel op te gaan omdat haar vader een jarenlange verhouding had met een actrice. Maar het is ook waar dat dochters uit gegoede Amerikaanse families, als ze eens wat anders wilden, vaak naar een toneelschool gingen - en daarna natuurlijk keurig trouwden. Na een korte carrière op het toneel trouwde Isabella ook, maar niet zo keurig, want Harold Van Kirk was regisseur en oud genoeg om haar vader te kunnen zijn. In dit nieuwe milieu, in deze artistieke wereld met andere waarden, probeerde Gardner haar eigen weg te vinden, ongehinderd door haar achtergrond, en een gedicht over deze periode begint: ‘There was never any worry about bread or even butter / although that worried me almost as much as my stutter.’
Het intellectuele klimaat van de dertiger
| |
| |
Isabella Gardner, ca. 1955 (foto: Layle Silbert)
| |
| |
jaren was zeer links georiënteerd en Gardner voelde zich meer thuis onder kunstenaars en intellectuelen dan op Green Hill; als zij dan al niet lid werd van de communistische partij, dan was ze toch zeker een fellow-traveller.
Gardners jeugd, haar ingeboren betrokkenheid bij de underdog en het politieke klimaat van de dertiger jaren leidden tot wat veel van de mensen die ik interviewde haar ‘money-guilt’ noemden. Zoals ze in haar jeugd van de chauffeur die haar naar school bracht eiste dat hij haar een paar honderd meter van de school uitliet, zodat haar klasgenoten de limousine niet zouden zien, zo bleef ze tot haar dood een een gemakkelijke prooi voor iedereen - met name kunstenaars en schrijvers met een arbeidersachtergrond of uit etnische groeperingen - die een droevig verhaal ophing.
* * *
Met betrekking tot Gardners latere jaren heb ik me onder andere verdiept in de politieke en literaire situatie in Ierland in de dertiger jaren, toen Gardner daar Beckett ontmoette en een verhouding kreeg met een voorstander van de IRA, de latere president Erskine Childers, en in de positie van Joodse immigranten als Seymour en van de vooraanstaande McCormicks in het Chicago van de veertiger en vijftiger jaren. Ik weet nu ook meer dan ik ooit gedacht zou hebben over, om maar eens wat titels te noemen, The Combined Problems of Alcoholism, Drug Addiction, and Aging, of over The Living Gods of Haiti, een boek over voodoo, waar Gardners dochter zich aan overgaf. Jessica Lange blijkt een vriendin van Gardners zoon te zijn geweest, en ik voel me dan ook bijna verplicht om Tootsie nog eens te gaan bekijken.
Ik zou me hier beperken tot Gardners jeugd. Maar ‘everything is connected’ en ik heb niet alleen een beter inzicht in Gardners jeugd omdat ik veel informatie heb over de latere Gardner, maar ook begrijp ik Gardners volwassen leven beter omdat ik Green Hill heb gezien.
Marian Janssen bekleedt een postdoc-plaats aan de vakgroep American Studies van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Bovenstaande tekst is een aangepaste versie van een lezing gegeven op 10 januari 1992 voor de Faculteitsclub Letteren, Katholieke Universiteit Nijmegen.
|
|