Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 31
(2014)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Van Bilderdijk tot Büch: de biografie als venster op de geschiedenis‘Wij schrijven [...] geen geschiedwerk, maar biografieën en het zijn lang niet altijd de meest opvallende daden, waarin de grootsheid of onbeduidendheid van iemand zich manifesteert’, aldus de grondlegger van de biografie Plutarchus in zijn biografie van Alexander de Grote.Ga naar eind1. Als eerste boekstaafde hij de levens van historische figuren in plaats van de heldhaftige gebeurtenissen waarvan zij onderdeel uitmaakten. Hij deed dat door levens met elkaar te vergelijken: tegenover iedere Griekse staatsman, dichter of oorlogsheld, plaatste hij een Romeinse tegenhanger. Zo beschreef hij het leven van Alexander de Grote in samenhang met dat van Ceasar, en dat van Demosthenes naast dat van Cicero. Door de psychologie van deze personen te beschrijven en deze met elkaar te vergelijken, wilde Plutarchus laten zien hoe iemands persoonlijkheid van invloed is op diens levensloop. Plutarchus' biografieën hebben een sterk ethische dimensie; hij geeft geen beschrijvingen van veldslagen of politieke omwentelingen, maar beschrijft de zielenroerselen en het karakter van zijn hoofdpersoon. Op die manier hoopte hij zijn lezers met zijn biografieën te onderrichten en te laten zien hoe zowel de goede als slechte eigenschappen van beroemde figuren hun omgeving en hun positie hebben beïnvloed. Een onbeduidende handeling, een terloopse opmerking of een grapje kon volgens Plutarchus meer onthullen over een persoon dan ‘veldslagen met duizenden doden, de langste frontlinies of belegeringen van steden’.Ga naar eind2. Zijn biografieën staan bol van de anekdotes, bijvoorbeeld over de humoristische opmerkingen van Alexander de Grote nadat hij een vijand had verslagen of over diens vreselijke dronken woedeaanvallen, die in schril contrast stonden met de zelfbeheersing waar de koning om bekend stond. Plutarchus beschrijft zijn doorzettingsvermogen, moed, tactisch en psychologisch inzicht, zijn zelfbeheersing en bescheidenheid, maar hij laat ook zien hoe wreed, meedogenloos, paranoïde en volstrekt bijgelovig Alexander de Grote kon zijn. Die persoonlijke benadering doet niets af aan de prestaties van de gebiografeerde, maar gunt wel een blik achter het masker van de publieke rol en het imago, waardoor de mens achter de mythe zichtbaar wordt. Zelf vergeleek Plutarchus zijn biografieën met portretten. Volgens hem hadden kunstenaars vooral belangstelling voor iemands gezicht, de plaats waar het karakter het sterkst tot uitdrukking komt, en schonken zij daarom minder aandacht aan andere facetten van het lichaam. Op een vergelijkbare manier richtte hij zich op de psychologie van zijn onderwerpen en minder op diens wapenfeiten. Tweeduizend jaar later verwijst historica Barbara Tuchman eveneens naar de portretschilderkunst om het belang van de biografie te duiden.Ga naar eind3. Zoals zeventiende-eeuwse portretten ons iets vertellen over de Gouden Eeuw, zo gunt de biografie haar lezers eveneens een blik op de geschiedenis. Daarom noemt Tuchman de biografie een prisma van de geschiedenis; door de ervaring van een individu te beschrijven wordt een algemeen verschijnsel inzichtelijk gemaakt, het universele wordt gevat in het particuliere. Aan de hand van een biografie kunnen zodoende complexe, abstracte ontwikkelingen inzichtelijk worden gemaakt, omdat ze beschreven worden door de ogen van iemand die midden in die ontwikkeling stond. Door dieBoudewijn Büch beeldt anno 1973 op de Garenmarkt te Leiden uit hoe Bilderdijk aan een kleine schare leerlingen college gaf. Foto: collectie Peter van Zonneveld
persoonlijke blik is de biografie volgens Tuchman in staat om lezers bij de les te houden als het gaat om veelomvattende onderwerpen. Mensen kunnen zich nu eenmaal beter identificeren met een persoon dan met een abstracte, historische ontwikkeling. Bovendien geeft die biografische methode historici een instrument in handen om hun onderwerp af te bakenen en van een duidelijke focus te voorzien. Die functie als prisma van de geschiedenis kan een biografie logischerwijs alleen uitoefenen als de gebiografeerde in een historische context wordt geplaatst. Een beschrijving van een leven binnen het kader van sociale, intellectuele, economische en/of politieke ontwikkelingen. Op die manier werkt het prisma naar twee kanten: het individuele leven kan het venster openzetten naar de geschiedenis, maar die historische context laat ook zien hoe ontwikkelingen iemands levensloop bepalen. Dat mechanisme wil ik inzichtelijk maken aan de hand van twee mannen. Beiden waren meester in de overdrijving, beiden hadden het gevoel dat ze een anachronisme waren en beiden leden hevig aan het leven: Willem Bilderdijk en Boudewijn Büch. | |
Publiekslieveling of charlatanVelen kennen Boudewijn Büch als schrijver van De Kleine Blonde Dood, als presentator van het reisprogramma De wereld van Boudewijn Büch of als boekengek die - met witte | |
[pagina 3]
| |
handschoentjes aan - wekelijks in het praatprogramma van Frits Barend en Henk van Dorp aanschoof om over zijn verzameling te vertellen. De naam van Büch is voor velen ook synoniem voor fantast, bedrieger of leugenaar. Na zijn dood in november 2002 bleek dat hij een groot deel van zijn leven verzonnen had: van zijn zoontje en diens vermeende tragische dood waarover hij zoveel boeken en gedichten had geschreven, tot de universitaire titels die op zijn briefpapier prijkten, zijn joodse achtergrond, de zelfmoord van zijn vader en het verblijf in een jeugpsychiatrische inrichting. Toen die onthullingen in 2004 aan het licht kwamen, had dat een hausse aan media-aandacht tot gevolg. Alle media, van Vrij Nederland tot de Nieuwe Revu, en van Netwerk tot Hart van Nederland, besteedden volop aandacht aan de verzonnen wereld van Boudewijn Büch, waarbij verontwaardiging de toon van de berichtgeving kleurde.Ga naar eind4. Zo werd de publiekslieveling postuum een charlatan, verguisd omdat hij zijn verbeelding ook buiten zijn schrijfkamer de vrije loop had gelaten. De overdadige aandacht voor zijn mystificaties heeft het zicht ontnomen op de persoon Boudewijn Büch en op zijn betekenis voor het Nederlandse collectieve culturele geheugen. Dat is jammer, want hij liet een aantal bijzondere dichtbundels, romans en talloze ongeëvenaarde reportages na, waardoor een breed publiek zich plotsklaps interesseerde voor de meest obscure uithoeken van de wereld. Niet in de laatste plaats wist Büch met zijn tomeloze enthousiasme televisiekijkend Nederland nieuwsgierig te maken naar lang vergeten boeken en auteurs, een huzarenstukje dat, latere boekenprogramma's ten spijt, niemand hem heeft nagedaan. Door het literaire establishment werd hij, bij leven overigens al, weggezet als straatschoffie dat ook eens een boek had gelezen. Een groot of gevierd romancier werd hij inderdaad nooit, maar dankzij zijn veelzijdigheid en het scala aan podia waarop hij zijn voorkeuren wereldkundig maakte, wist hij bij een breed publiek de interesse voor literatuur, geschiedenis en poëzie nieuw leven in te blazen. Achteraf bezien blijkt hij exemplarisch te zijn voor de veranderende smaakopvatting in het laatste kwart van de twintigste eeuw, waarin het traditionele onderscheid tussen hoge en lage kunst vervaagde. Büch wist een breed en jong publiek te interesseren voor onderwerpen die op het eerste gezicht niet zo spannend lijken. Op aanstekelijke wijze liet hij zien dat een mens geen stoffige professor hoeft te zijn om van geschiedenis of poëzie te houden. Hij was een culturele alleseter die zijn loopbaan als dichter begon en als televisiepersoonlijkheid eindigde. In de tussenliggende jaren werkte hij met evenveel geestdrift aan columns voor Penthouse en Viva als aan artikelen over Rimbaud voor nrc Handelsblad en Maatstaf. Vermoedelijk kon Büch deze invloed uitoefenen juist omdat hij ieder facet van zijn werk doorspekte met (schijnbaar) authentieke autobiografische anekdotes. Welk onderwerp hij ook besprak of beschreef, of het nou ging over Goethe, Mick Jagger, papiervraat of een eeuwenoude bibliotheek, hij vervlocht alles met zijn persoonlijke geschiedenis en voorliefdes. Precies die sterk autobiografische manier van schrijven en televisie maken, zorgde ervoor dat hij bij een grote en gevarieerde groep mensen belangstelling kon opwekken voor niet altijd even makkelijke of aansprekende thema's. Na zijn dood was er echter nauwelijks aandacht voor de rol die Büch de voorgaande twee decennia had gespeeld binnen het literaire en culturele discours. Dat is opvallend omdat zijn loopbaan zo typisch is voor de paradigmawisseling die zich in het laatste kwart van de twintigste eeuw heeft voltrokken binnen het culturele veld. Vanaf het einde van de jaren zestig veranderden binnen het onderwijs en de media, de opvattingen over de waarde van kunst en cultuur.Ga naar eind5. Het gevolg was dat de autocratie van de ‘blanke elitecultuur’ transformeerde in een smaakdemocratie, een samenleving met een grote tolerantie voor een breed scala aan cultuuruitingen uit de hele wereld en uit alle sociale lagen.Ga naar eind6. Hierdoor vervaagden de grenzen tussen hoge en lage kunst, tussen intellectuele ontwikkeling en amusement, en raakte dit klassieke onderscheid sterk aan erosie onderhevig, een ontwikkeling die zich heden ten dage voortzet. Een toenemend deel van de hoger opgeleide bevolking, de traditionele consument van hoge kunstGa naar eind7., is een culturele omnivoor geworden die zijn dieet steeds meer afstemt op populaire vormen van cultuur. Dat betekent niet per definitie het failliet van hoge kunst, maar wil deze overleven dan moet de kunstwereld manieren vinden om haar toegankelijk te maken. Cultuurpessimisten vrezen dat hoge cultuur daarom een inhoudelijke knieval zal moeten maken naar de massa.Ga naar eind8. Maar Boudewijn Büch heeft laten zien dat dat niet nodig is. Hij liet zien hoe ‘elitaire’ kunst op een niet-elitaire manier over het voetlicht gebracht kan worden. Kunst en literatuur waren volgens hem geen zaken waar je deftig over moest doen of die men plichtmatig diende aan te leren om een hogere sociale status te bereiken, maar bronnen van verbazing, verwondering en inspiratie. Büch is dan ook een - weliswaar uitzonderlijk - kind van zijn tijd, in wiens persoonlijke leven die culturele paradigmawisseling duidelijk naar voren komt. Hij begon zijn carrière halverwege de jaren zeventig als dichter en maakte vanaf de jaren negentig furore als mediapersoonlijkheid. Door de loopbaan en receptie van Boudewijn Büch te plaatsen binnen de context van smaakdemocratisering, komt niet alleen een beeld naar voren van een opmerkelijke figuur uit de Nederlandse cultuurgeschiedenis, maar kunnen tevens vragen worden beantwoord over smaakontwikkelingen cultuureducatie. Een biografie van Boudewijn Büch kan door zijn prismawerking laten zien hoe de smaakopvatting in het laatste kwart van de twintigste eeuw rigoureus veranderde: hoe het onderscheid tussen hoge en lage kunst werd afgebroken, hoe smaak democratiseerde en hoe de media een toenemende rol gingen spelen in de loopbaan en reputatie van schrijvers. Büch had daar een neus voor; hij zorgde dat hij zichzelf in de kijker speelde, schreef vileine kritieken om opgemerkt te worden, begon bij de radio en kreeg begin jaren tachtig een boekenrubriek in het televisieprogramma De Verbeelding. Dankzij zijn uitgesprokenheid werd hij een regelmatige gast in het praatprogramma van Sonja Barend, waar hij altijd garant stond voor felle discussies en pittige uitspraken. Andere schrijvers haalden daar hun neus voor op; de algemene opinie was nog dat het ordinair was om je als schrijver te veel op televisie te laten zien. Büch voelde echter aan dat de tijd veranderde, dat je een lezerspubliek niet langer bereikte met boeken alleen. Daarom sprong hij regelmatig voor de camera om over zijn nieuwste boek te vertellen en wijdde hij het merendeel van zijn programma's aan zijn schrijvende helden om ook hen weer een plek in het collectieve bewustzijn te geven. Zo reisde hij de oorlogsdichter Rupert Brooke achterna naar Fiji en het Griekse eiland Skyros, bezocht Robinson Crusoë-eiland en het graf van Robert Louis Stevenson op Samoa. Het geheim van zijn succes was zijn enthousiasme waarin hij zijn lezers en kijkers wist mee te sleuren. Dat blijkt wel uit de vele brieven en kaartjes in zijn archief van mensen die hem bedanken dat hij een wereld voor ze geopend heeft die ze voorheen niet kenden. Zo schreef een van hen: ‘Jij bent echt de enige die ik ken die me zó warm maakt over iets of iemand, dat ik zelfs 's nachts naar een boekwinkel wil!’Ga naar eind9. Büchs enthousias- | |
[pagina 4]
| |
me kwam altijd voort uit een fascinatie voor het krankzinnige leven van de auteurs die hij achterna reisde en beschreef. Hoe tragischer, verslaafder, en gekker hoe beter. Geen wonder dus dat hij een bijzonder grote fascinatie koesterde voor Willem Bilderdijk. | |
BilderdijkbewonderingBüch was al vroeg gegrepen door de man die hij liefkozend ‘Billie’ noemde. Op de middelbare school ontmoette hij Peter van Zonneveld, die hem introduceerde in de wondere wereld van Bilderdijk. Al snel troefden ze elkaar af met citaten en anekdotes en in 1970 richtten ze het Nationale Bilderdijkgenootschap op, bestaande uit welgeteld vier leden: Büch, Van Zonneveld en twee andere vrienden. Hun liefde voor Bilderdijk vertaalde zich in uitgebreide verslagen in zwaar aangezette achttiendeeeuwse trant. Zo schreef Büch: op vrijdag 20 mei 1970 - de Alternatieve Bilderdijk Dag - bracht boudewijn maria ignatius büch een bezoek aan haarlem. Om 14.15 h legde hij op het graf van W. Bilderdijk en zijn gade een tiental rozen neer met een papier waar oa. een der grafschriften van Bilderdijk-zelf op te lezen stond. [...] na diep ontroerd in stil verpozen verwijld te hebben, en de op een pilaar aangebrachte gedenksteen gekust te hebben, aanschouwde hij nog het graf van passchier de fijne, om dan bilderdijks huizen op de bakenessergracht en damstraat te lokalizeren, waarna hem tot zijn grote ontsteltenis bleek dat de gedenksteen aan zijn sterfhuis op de grote markt verwijderd is.Ga naar eind10. Om dan op Reviaanse wijze te vervolgen: het moet mij ten leste van het hart dat de voortdurend tanende bilderdijk-liefde die blijkt uit het slopen van het garenmarkthuis in Leiden en bovengemelde, met harde middelen de kop ingedrukt dient te worden. een voorstel is dan ook dat een ‘bilderdijkjeugd’ in het leven geroepen moet worden die in lederen kostuums dag en nacht waakt bij alle door ons te bepalen bilderdijk monumenten.Ga naar eind11. De liefde voor Bilderdijk beperkte zich niet tot deze studentikoze meligheid. Samen vatten ze halverwege de jaren zeventig het serieuze plan op om een biografie van Bilderdijk te schrijven. Büch was dat jaar gedebuteerd met de dichtbundel Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs, en had zodoende contact in de uitgeverijwereld. Of specifieker: met redacteur Martin Ros van de Arbeiderspers. Büch liet hem weten dat hij en Peter van Zonneveld de aangewezen personen waren om een biografie van Bilderdijk te schrijven die dan gepubliceerd zou kunnen worden door De Arbeiderspers. Ros was van Büch gecharmeerd: hij had hem inmiddels leren kennen als een buitengewoon belezen jongen met een wonderlijk geheugen voor alles wat met literatuur te maken had. Van Zonneveld kende hij echter niet en hij won daarom informatie over hem in bij degene die ook Büch aan hem had voorgesteld: Büchs mentor Harry Prick, conservator van het Letterkundig Museum en biograaf van Lodewijk van Deyssel. Prick kweet zich uitstekend van zijn taak. In een brief uit januari 1976 bracht hij jolig verslag uit aan Büch over het telefoongesprek dat hij met Ros had: ‘Het zal jou duidelijk zijn dat ik omstandig heb uitgepakt over Peters totale onbenulligheid, zijn immer verwarren van de negentiende met de zeventiende eeuw, over zijn totale gebrek aan stijl, over zijn dubieuze kennis van Bilderdijk, daarin nooit verder gevorderd zijn dan misschien tot de eerste helft van de door Martien de Jong en Wim Zaal bezorgde Bilderdijk-bloemlezing. Enfin: Ros weet nu dat Peter de aangewezen man is om samen met jou dat Bilderdijk-boek te maken.’ Prick had er kortom alle vertrouwen in dat de twee jongemannen even grote Bilderdijkliefhebbers als kenners waren en zodoende uitstekend in staat de biografie van hun grote held te schrijven. Tot een biografie zou de samenwerking echter niet leiden. Waar Van Zonneveld na zijn studie wetenschappelijk medewerker werd bij de opleiding Literatuurwetenschappen in Leiden en onder meer artikelen over Bilderdijk publiceerde, bleef Büchs bijdrage beperkt tot een aantal hoofdstukindelingen en schema's. Toch zat hij niet stil. Hij werkte aan een stuk over druggebruik bij schrijvers door de eeuwen heen, een overzicht dat hij liet beginnen met Bilderdijks opiumgebruik. Het artikel verscheen in 1978 in Vrij Nederland onder de titel: ‘Druggebruik in de Nederlandse literatuur van Bilderdijk tot Vinkenoog’.Ga naar eind12. Büch opende het artikel met de stelling dat, als men het drugsprobleem wil aanpakken, men zal moeten beginnen met het historisch in kaart brengen van dat gebruik. Uiteraard was dat een gelegenheidsexcuus om uit te kunnen pakken over zijn favoriete combinatie van onderwerpen: drugs en literatuur. Bilderdijk kreeg in dit betoog een paragraaf toebedeeld, die Büch vervolgens in 1981 uitwerkte tot een zelfstandig artikel voor het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, getiteld ‘De geopiaceerde wereld van Willem Bilderdijk’.Ga naar eind13. Hierin verklaarde hij Bilderdijks hypochondrie, hypomanie en veelschrijverij en intense godsbeleving allemaal uit de opium. Büchs bijdrage aan het jaarboek was de weerslag van een lezing die hij had uitgesproken tijdens de herdenkingsbijeenkomst die gehouden werd in het Academisch Historisch Museum in Leiden ter gelegenheid van de honderdvijftigste sterfdag van Bilderijk.Ga naar eind14. Opvallend is dat Büchs gedweep plaats lijkt te hebben gemaakt voor niets minder dan minachting. Zo schreef hij dat hij dol was op Romantische dichters die lustig drugs gebruikten, maar bij Bilderdijk leidde die verslaving volgens hem tot tweeslachtigheid: ‘Deze dichter rijmde een sectarisch christendom op zedeloos gedrag, scheldkannonaden op vroomheid en meer vreselijke zaken op ethisch verantwoorde theorieën. Het maakt mijn bewondering voor Bilderdijk tweeslachtig. Even tweeslachtig als het leven en werk van de dichter zelf was’.Ga naar eind15. In plaats van hem nog langer te verheerlijken, bestempelde Büch Bilderdijk als een nare, hypocriete man, die tegen inenting met het koepokvirus was, omdat ziekte nu eenmaal door God gegeven was, maar zelf zijn eigen kwalen maar al te graag met opium verzachtte. Voor de tot op heden bestaande weigering tot inenting in streng-christelijke gemeenschappen hield hij ‘aartsreactionair’ Bilderdijk verantwoordelijk. Ook suggereerde hij dat Bilderdijk een van zijn zoons vermoord zou hebben, door het dienstmeisje te bevelen de jongen opium te geven toen deze eens niet wilde gaan slapen.Ga naar eind16. Geen wonder dat zijn lezing het nodige rumoer opleverde onder de aanwezigen bij de herdenkingsdag; sommigen verlieten de zaal of weigerden te applaudisseren.Ga naar eind17. En dat was ook precies de bedoeling. Büchs bewondering voor Bilderdijk was zeker niet getaand, maar hij was er de man niet naar om voorspelbare voordrachten te houden, zeker niet als hij was gevraagd door een chic instituut als de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Om de boel een beetje op te schudden schreef hij geen lezing die van hem bij een dergelijke herdenking verwacht werd, maar streek hij de aanwezigen met opzet tegen de haren in. | |
[pagina 5]
| |
Leiden, de Sitterlaan 78,
| |
[pagina 6]
| |
Leiden, 5 IX 1974.
| |
[pagina 7]
| |
2. | |
[pagina 8]
| |
Leiden, 19/20 X 1974, de Sitterlaan 78.Zeer geachte Heer Bosch! | |
[pagina 9]
| |
Heel wat neutraler van toon is de gelegenheidsuitgave ‘Onder dit schrijven vallen my de oogen toe’. Willem Bilderdijk in Haarlem, dat Büch in 1988 schreef bij de opening van de Haarlemse vestiging van Athenaeum Boekhandel.Ga naar eind18. Ook in columns en andere artikelen bleef Büch naar Bilderdijk verwijzen en deed dat op een manier die duidelijk blijk gaf van zijn waardering. Andere aanwijzingen dat hij zijn belangstelling voor zijn knorrige held had verloren zijn er evenmin, integendeel, maar van een biografie zou het nooit komen. Althans, niet van een Bilderdijk-biografie waaraan Büch meeschreef. | |
De gefnuikte arendVeertig jaar na de eerste plannen ligt de biografie er alsnog. Niet geschreven door Büch en Van Zonneveld, maar zoals genoeglijk bekend moge zijn: door Honings en Van Zonneveld. Biedt deze biografie nu een venster op de geschiedenis? Jazeker. Ten eerste, omdat een venster alleen maar nut heeft als je er doorheen kan kijken. Tot voor enkele jaren geleden was een biografie verdacht als deze goed geschreven was en bestonden de meeste levensbeschrijvingen uit een stoffige opeenstapeling van feiten die het zicht op zowel het beschreven leven als de historische context volledig ontnam. Dat is allerminst het geval bij De gefnuikte arend: de stijl is helder en bij vlagen zelfs luchtig, wat tegenwicht biedt aan de stortvloed aan ziekten, verhuizingen, ellende, miskramen en - al dan niet terechte - financiële zorgen die het leven van Bilderdijk tekenden. Het uitzicht van een venster wordt tevens belemmerd als er iemand voor gaat staan. Sommige biografen gebruiken hun onderwerp om een ideologie te verdedigen, of plaatsen zichzelf tussen lezer en onderwerp door luidkeels hun mening over de gebiografeerde of voorval te verkondigen. Dat kan zowel in de vorm van verering, zoals Willem Otterspeer die W.F. Hermans herhaaldelijk de grootste schrijver van Nederland noemt, of in de vorm van verachting: zo wordt een eerdere biografie van Büch door Rudie Kagie gekenmerkt door diens morele verontwaardiging over Büchs mystificaties.Ga naar eind19. Persoonlijk vind ik een dergelijk oordeel niet de taak van de biograaf. Een biograaf is net als een historicus verantwoordelijk voor een zo objectief mogelijke reconstructie van het verleden. De individuele mening van een biograaf doet er weinig toe. Door een oordeel te vellen over de gebiografeerde, wordt bovendien het publiek weinig serieus genomen: alsof lezers iemand nodig hebben die voorkauwt hoe ze over de persoon in kwestie zouden moeten denken. Die mening kunnen ze uitstekend zelf vormen op basis van een objectief onderzocht en geschreven verhaal. Het enige wat de biograaf moet doen is de feiten op een heldere en aansprekende wijze presenteren en vervolgens de lezer zijn eigen conclusies laten trekken. Dat gebeurt in De gefnuikte arend. Honings en Van Zonneveld laten zien dat op basis van met distantie gepresenteerde feiten toch een indringend portret van een persoon geschetst kan worden. Met hun nadruk op de persoonlijkheid van Bilderdijk sluiten zij nauw aan bij Plutarchus; het gaat hen niet zozeer om Bilderdijks heldendaden en literaire prestaties als wel om de persoon Bilderdijk en zijn complexe karakter. Dit karakter is de kern waaromheen het verhaal is gesponnen. De nadruk hierop maakt inzichtelijk hoe Bilderdijk zelf zijn grootste vijand was, hoe zijn persoonlijkheid er voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor was dat hij een gefnuikte arend bleef en daardoor niet boven het hoenderhof kon uitstijgen om dezelfde hoogte te bereiken als bijvoorbeeld Goethe. Een ander sterk punt van deze biografie is de elegante wijze waarop Honings en Van Zonneveld het persoonlijke en het professionele leven van Bilderdijk met elkaar vervlechten. Paragrafen over diens turbulente gezinsleven worden afgewisseld met beschrijvingen van zijn loopbaan. De historische context is niet overdadig, maar voldoende om een beeld te geven van de invloed die politieke, sociale en intellectuele ontwikkelingen hadden op Bilderdijks leven en hoe zij een bron van inspiratie vormden voor zijn poëzie. In die zin gebruiken zij de geschiedenis als prisma voor het leven, in plaats van andersom. En daar schuilt dan ook het punt van kritiek op deze biografie, want om dan toch een kanttekening te plaatsen bij dit mooie boek: de prismawerking van de biografie wordt in De gefnuikte arend niet ten volle benut. In het verhaal wordt duidelijk hoe de geschiedenis invloed heeft op Bilderdijk, maar Bilderdijks invloed op zijn tijd blijft onderbelicht. Honings en Van Zonneveld geven aan dat er reeds een intellectuele biografie is verschenen, of beter gezegd, een monografie, namelijk Hogere sferen van Joris van Eijnatten. Op zich is het een legitieme keuze om dat werk niet nog eens dunnetjes over te doen en geïnteresseerde lezers naar dat boek te verwijzen. Maar het feit dat er al een boek over een bepaald thema bestaat, wil niet zeggen dat er geen noodzaak is dat thema nader te onderzoeken of bespreken. Kijk naar de talloze verschillende studies die er over Goethe, Woolf of Rimbaud zijn verschenen, om er maar een paar te noemen. Bilderdijk is interessant genoeg om van hem een tweede biografie te schrijven die eveneens zijn ideeënwereld bespreekt. Juist de combinatie van Bilderdijks persoonlijkheid en zijn gedachtegoed zou het boek boven alle andere publicaties hebben doen uitstijgen. Tegelijkertijd zou op die manier het individuele, particuliere levensverhaal van Bilderdijk een meer universele betekenis krijgen. Door wat minder gedetailleerde beschrijvingen te geven van de vele verhuizingen en miskramen die zijn leven teisterden, en wat meer aandacht te besteden aan zijn ideeënwereld, was Bilderdijk als schrijver beter uit de verf gekomen en was het boek zelf nog meer als biografie tot zijn recht gekomen. Het zou hebben laten zien dat Bilderdijk niet alleen gevormd werd door de omstandigheden, maar dat hij op zijn beurt ook invloed uitoefende op de wereld om hem heen. Die duiding zit uiteraard wel in het boek, maar had prominenter naar voren mogen komen. Dan rest nog de vraag: kan Bilderdijk wel dienen als venster op de geschiedenis? Want stond hij niet volkomen naast zijn tijd, met zijn rug naar de toekomst en zijn blik op het verleden? Hij was een stem uit de achttiende eeuw, iemand die zichzelf losgezongen had van de ontwikkelingen van zijn tijd en daartegen fulmineerde met een felheid die suggereert dat hij dacht dat hij daarmee het tij der Verlichting kon doen keren. Misschien is hij dus niet het ideale prisma? Integendeel, precies door het niet aflatend ageren van Bilderdijk tegen de verworvenheden van zijn tijd, komt de tijdgeest helder naar voren. Hij verzette zich tegen de revolutie, tegen de Verlichting, tegen de medische ontwikkelingen en juist daardoor wordt duidelijk wat in deze periode de bepalende thema's waren. Bilderdijk fungeert in die zin als kaars die nodig is om een schaduwportret van zijn tijd te maken. | |
Tot besluitIn het jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde schreef Büch: ‘Ik ben er van overtuigd dat er nauwelijks één negentiende-eeuwse Nederlandse schrijver te vinden zal zijn die zich niet heeft overgegeven aan de opiomanie. | |
[pagina 10]
| |
Helaas kent Nederland nauwelijks een dagboektraditie of een horde ijverige biografen. Daarom kan een enigszins volledig overzicht van de literaire psychofarmacohistorie pas geschreven worden na gedurig archiefonderzoek.’Ga naar eind20. Hij had gelijk, in 1981 tenminste. Inmiddels heeft de Nederlandse biografie een flinke groeispurt doorgemaakt en kunnen we tegenwoordig wel degelijk spreken van een horde ijverige biografen die jaarlijks de boekwinkels van talloze biografieën voorziet. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan de belangstelling voor de biografie. Zowel de levens van koningen en schrijvers, als van filmsterren en voetballers vinden gretig aftrek. Het is niet ondenkbaar dat die belangstelling voortkomt uit de behoefte aan een venster, een venster dat in deze tijd van navelstaarderij de blik weer naar buiten richt en mensen ertoe dwingt zichzelf te bepalen ten opzichte van het leven. Richard Holmes, de gelauwerde biograaf van onder anderen Percy Shelley en Samuel Coleridge, schreef ooit dat de biografie een vakantie is voor de verbeelding.Ga naar eind21. Zij neemt je mee naar een andere tijd, een andere plaats en een andere identiteit, daar laat zij ons rustig reflecteren op ons eigen leven en laat zij ons vervolgens weer verfrist terugkeren naar huis. Het kan dan ook haast geen toeval zijn dat in deze hyperindividuele tijd, waarin iedereen continu zijn eigen biografie op Facebook en Twitter schrijft en herschrijft, en het leven gefragmenteerder is dan ooit, de belangstelling voor de biografie opleeft. Politiek en religie hebben afgedaan als betrouwbare gidsen in het leven, de grote verbindende verhalen zijn verdwenen. Mensen zoeken niet zozeer naar verheven voorbeelden, daar is de tijdgeest niet meer naar, maar er is wel nog steeds, misschien meer dan ooit, behoefte aan duiding en reflectie. Mensen willen niet voorgeschreven krijgen hoe ze moeten leven, dat willen ze zelf ontdekken. Ze willen geen dwingende sturing, maar wel een richting gewezen krijgen om vervolgens zelf te bepalen of ze die richting ook uit gaan. De biografie, de levens van anderen, spelen bedoeld of onbedoeld daarop in. Ze vormen een voorbeeld van hoe het leven geleid kan worden en kunnen zodoende een verfrissende blik op het eigen leven bieden. De biografie is dan ook niet alleen een venster op de geschiedenis, het is tevens een venster op onze ziel.
Eva Rovers |
|