Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 29
(2012)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
Het echtpaar Bilderdijk en prins FrederikPrins Willem George Frederik van Oranje-Nassau, geboren in 1774, was de tweede zoon van stadhouder Willem v en prinses Wilhelmina van Pruisen. Hij was de jongere broer van de erfprins, de latere koning Willem i, en de oudere zuster van beiden was prinses Louise die na haar huwelijk met August van Brunswijk-Wolffenbüttel in Brunswijk woonde. Prins Frederik raakte in 1793 in het Nederlandse leger gewond aan zijn schouder en trad later in Oostenrijkse dienst. Hij stierf echter al op 6 januari 1799 in Padua ten gevolge van koortsaanvallen. Bilderdijk en zijn vrouw Catharina Wilhelmina Schweickhardt hebben beiden op zijn dood een gedicht geschreven. Dit artikel gaat over de ontstaans-, druk- en tekstgeschiedenis van deze gedichten, over de wijze waarop Bilderdijk het gedicht van zijn vrouw verbeterde, en over het oordeel van Bilderdijk over haar werk. | |
OntstaansgeschiedenisIn een brief van 27/28 januari 1799 schreef Bilderdijk vanuit Brunswijk aan Catharina Wilhelmina in Hildesheim dat de prins was overleden (Br., p. 254)Ga naar eind1. en op 12 februari liet hij weten vermoeid te zijn vanwege het schrijven van een ‘Epicedium’ (rouwdicht) voor de prins, daaraan toevoegend (Br., p. 262-263): You perceive easily I can n't avoid to compose some poëtry on this subject. - I wished you would celebrate him too in a verse of yours.... perhaps it might effectuate something conducive to our wishes. Op 15 februari deelde Bilderdijk aan Catharina Wilhelmina mee dat hij het rouwdicht heeft voltooid (in druk getiteld Lijkgedachtenis van Zijne Doorluchtigste Hoogheid, prins Willem George Fredrik van Oranje en Nassau)Ga naar eind2. en er een (handgeschreven) exemplaar van heeft gezonden aan de erfprinses (prinses Louise). Nu is de beurt aan Catharina Wilhelmina, maar hij wil voorkomen dat hij ‘might embroil your ideas, or anticipate on some of them’ (Br., p. 268). Op 21 februari heeft Bilderdijk haar ‘beautifull and beiond all exspectation beautifull verses’ (Br., p. 276-278) ontvangen, getiteld Op het afsterven van Zijne Doorluchtigste Hoogheid, prins Willem George Fredrik van Oranje en Nassau.Ga naar eind3. Het gedicht ‘is a thousand times better than mines, and it wanted only a few corrections’ van fouten tegen de Nederlandse taal en prosodie, waarmee ze niet zo vertrouwd is. Hij heeft van haar gedicht een kopie gemaakt die ze spoedig terug moet sturen, gevoegd bij een kopie die ze zelf moet maken en die hij blijkens een eveneens op 21 februari gedateerde brief van plan was bij gelegenheid te sturen aan zijn schoonzuster Maria Petronella Elter-Woesthoven in Amsterdam. Blijkens dezelfde brief heeft hij besloten na enige twijfel van zijn eigen gedicht ‘een afdruk’ bij te voegen (Br., p. 272-273), terwijl hij in de brief aan Catharina Wilhelmina schreef: ‘As for my verse, I resolved to give it to the press, and as it will be ready in two or three days, I wish to have yours printed too.’ In die brief legde hij ook uit waarom hij tien regels aan het slot van haar gedicht heeft geschrapt. Het eindigt nu met de regel: ‘Uw loopbaan was bestemd, Gy hebt er aan voldaan!’ Want in dit geval gaat het er niet om ‘to make the reader fully comforted and pleased with the Prince's decease, but to fix the grief by imposing silence on it.’ Het gedicht moet dus niet een nadrukkelijke ‘consolatio’ bevatten.Ga naar eind4. Op 25 februari schreef Catharina Wilhelmina dat haar gedicht na de ‘great corrections it has undergone’ leek op ‘a picture, of which the scholar has all the merit, while the master has made the design and the colouring!’ (Br., p. 278). Ze wil ‘the correction’ liever niet terugsturen, maar zal ‘(besides the one I enclose) write you another copy, the first opportunity.’ Bilderdijk stuurde op 27 februari zijn eigen gedicht aan Catharina Wilhelmina; hij vond dat zijn verbeteringen in haar gedicht ‘only some finishing strokes’ waren, ‘the last touches in a drawing’. Maar eerst heeft hij zich boos op haar gemaakt, want hij heeft de door hemzelf persklaar gemaakte kopie van haar gedicht niet terugontvangen. Dat gedicht zal daarom niet op tijd gedrukt zijn om het tegelijk met het zijne te versturen, ‘for as my verse was known to be ready I was not master of suppressing it, but obliged to send it every where, and as well to Hamptoncourt and Berlin as here’ (Br., p. 280). En het zou vreemd gevonden worden als hij daarna nóg een gedicht zou sturen. Maar kon de verzending van zijn eigen gedicht inderdaad geen uitstel lijden? Want hij schreef de begeleidende brief bij zijn gedicht aan de erfprins in Berlijn pas op 28 februari (Br., p. 281-282). En het exemplaar voor stadhouder Willem V in Hampton Court ging vergezeld van het handschrift van het gedicht ‘Aan Zijne Doorluchtigste Hoogheid..., met mijnen treurzang op prins Fredriks overlijden,... aangeboden op den 8n maart 1799’,Ga naar eind5. dat is de verjaardag van de stadhouder. Bilderdijk had er ook bij Catharina Wilhelmina op aangedrongen een begeleidende brief bij haar gedicht aan erfprinses Louise te schrijven en ‘to give yourself out for Mr. B-s scholar in poëtry’ (Br., p. 277) maar zijn vrouw had daar problemen mee (‘Will it not cause enquiries and reflexions which it were as well to avoid’, Br., p. 278) en nu zal hij ‘to morrow morning’ aan de prinses ‘your handwritten Copy’ (Br., p. 280) geven, mogelijk met de gedrukte versie van zijn eigen gedicht. In haar brief van 3 maart probeerde Catharina Wilhelmina zich wel te verontschuldigen, ‘but I know you do not like to hear anij justifications when one is in the wrong’ (Br., p. 283-285). Ze zou haar eigen rouwdicht, dat ze zoals beloofd nog eens voor Bilderdijk zal overschrijven, zeker hebben vernietigd, als ze het zijne eerder had gelezen. Op 10 maart heeft Catharina Wilhelmina haar eigen gedicht in gedrukte vorm ontvangen: ‘To describe to you, mij tenderest beloved, the pleasure I feit at sight of mij first, printed production, is impossible!’ (Br., p. 285-286). Wel vroeg ze of hij de ‘c’ (voor de ‘k’) uit haar achternaam onder het gedicht opzettelijk heeft weggelaten, want daar staat onder de laatste regel op p. 8: ‘Catharina Wilhelmina Schweikhardt’. Bilderdijk maakte zich er gemakkelijk van af toen hij haar op 11/12 maart meedeelde dat de spelling met de tijd moest meegaan (Br., p. 287). Catharina Wilhelmina vond dat het sturen van haar gedicht naar Holland haar moeder ervan zou overtuigen dat ze daar niet meer terug kon keren, maar ze was bezorgd dat de | |
[pagina 28]
| |
machthebbers in de Republiek misschien vanwege het gedicht wraak zouden nemen op onschuldige mensen als haar moeder. Bilderdijk stelde haar gerust dat hij ‘can n't perceive any danger in it for your M[other], or S[iste]r’ (Br., p. 288). En in dezelfde brief liet hij haar weten dat op de tafel van mevrouw Bigot van de Oranjegezinde kolonie in Brunswijk (Br., p. 289) I found a Copy of your Ode written with her own hand. You may judge by it of the price, this beautiful verse is owed to in the eyes of pe[ople] of taste. There are here people who know both o[ur] verses by heart. In die tijd was het overschrijven van geliefde poëzie gebruikelijk en dat bevorderde ook het memorizeren ervan, dat eveneens gewoon was, ook bij in onze ogen lange gedichten.Ga naar eind6. En eveneens op 11/12 maart meldde Bilderdijk dat hij ‘from Br[unswij]k’, dus van prinses Louise ‘a small present’ heeft gekregen, ‘one in money’ en aangezien ‘such a trifle would be soon lost’, heeft hij het omgezet in iets blijvends, namelijk tafelzilver (Br., p. 288). In verband met de vrees van Catharina Wilhelmina dat door haar gedicht haar moeder door de Nederlandse overheid zou worden lastig gevallen, kan opgemerkt worden dat in 1799 ook is verschenen het gedicht Aan mijne landgenooten, bij het afsterven van den dappren... Willem George Fredrik, prins van Orange, en Nassau..., dat is ondertekend door Eusebius Vaderlander, blijkens een handgeschreven opdracht de (toneel)dichter Johannes Nomsz.Ga naar eind7. Op de titelpagina is gewoon vermeld dat het is uitgegeven bij de Weduwe Jan Dóll in Amsterdam, maar het bevat geen kritiek op het landsbestuur. Delen van dit gedicht zijn ook aangehaald in Het leven van Willem George Fredrik prince van Orange, &c. &c. &c.,Ga naar eind8. in 1802 te Rotterdam verschenen bij J.P. van Ginkel.Ga naar eind9. Het gedicht van Nomsz. is opgenomen in publicaties van reguliere uitgevers en is dus meer gelezen dan de (in eigen beheer in Duitsland gedrukte) gedichten van Bilderdijk en Catharina Wilhelmina, in elk geval tot de verschijning van de eerste druk van Bilderdijks Vaderlandsche Oranjezucht in 1805. Op het gedicht van Nomsz is dan ook een Tegen-zang, op den treur-zang aan myn landgenooten verschenen, ondertekend door ‘Een waar vaderlander en patriot’.Ga naar eind10. Wel is Bilderdijk later nog in verband gebracht met prins Frederik. In 1808 verscheen bij A.B. Saakes in Amsterdam het (uit het Frans vertaalde) boekje Godsdienstige overdenkingen, en christelijke waarschuwing van Willem George Frederik, prins van Oranje enz. bij de staatsgebeurtenissen in Frankrijk en Duitschland. In deze mystificatie wordt gezegd dat in Duitsland ‘Tempels der Rede’ worden opgericht waarin ‘de Allerhoogste gruwelijk gelasterd, en zijn heilig woord schandelijk verdraaid of ligtzinning veracht wordt’ (p. 17-18). De vertaler heeft om deze bewering kracht bij te zetten een uitvoerige passage uit de Nieuwe mengelingen (dl. 1, Amsterdam, J.W. IJntema en Comp., 1806, p. 300-301) ‘door den beroemden Heer Bilderdijk’ aangehaald. | |
DrukkenEr bestaan van de Lijkgedachtenis drie afzonderlijke drukken (Willem Bilderdijk Bibliografie = WBB A116.1, A116.2 en A116.3), waarvan de eerste twee zonder auteursvermelding zijn gepubliceerd. Het gedicht is ook opgenomen in de beide drukken van de Vaderlandsche Oranjezucht (WBB A133.1, A113.2), die ook het gedicht van Catharina Wilhelmina, Op het afsterven, bevatten. Wat is de onderlinge volgorde van deze teksten? Druk A116.1 heeft als impressum ‘Te Brunswijk, gedrukt bij Ernst Willem Godlief Kircher. 1799.’ Het gedicht van Catharina Wilhelmina heeft hetzelfde impressum, dus ook met het woord gedrukt, maar zonder jaartal. Druk A116.2 heeft ook het jaartal 1799, maar in het impressum (‘Te Brunswijk, bij Ernst Willem Godlief Kircher’) ontbreekt het woord gedrukt.Ga naar eind11. Van druk A116.1 bestaan exemplaren op licht (gewoon) papier zonder watermerk en exemplaren op zwaar papier (schrijfpapier) die het watermerk ‘Van De Ley’ hebben. Dat papier is afkomstig is van de firma Van der Ley uit Zaandam die heel lang bestaan heeft.Ga naar eind12. Reden tot twijfel over de authenticiteit geeft ook dat in de druk A116.1 en in Op het afsterven van Catharina Wilhelmina alleen de ronde s is gebruikt en niet ook de lange s, hoewel Bilderdijk nog in 1822 woedend was op Nederlandse drukkers die niet over de lange s (ʃ) beschikten.Ga naar eind13. In druk 116.2 worden zowel de ronde als de lange s gebruikt. Nu schreef Bilderdijk in april 1805 aan Jeronimo de Vries (1777-1853): ‘By mijn vers op den dood van Pr. Fred. voeg ik ook dat van mijne vrouw’ (Br., p. 726-727). In een convoluutGa naar eind14. afkomstig uit de Bilderdijk-collectie van dezelfde Jeronimo de Vries zijn opgenomen druk A116.1 van de Lijkgedachtenis en de enige tijdens haar leven verschenen afzonderlijke druk van Op het afsterven van Catharina Wilhelmina. Dit moeten wel exemplaren zijn van de drukken die in Bilderdijks opdracht in Brunswijk zijn vervaardigd. H.W. Tydeman heeft in 1852 geschreven dat bij een veiling bij de boekhandelaar Van der Hoek in Leiden een exemplaar van Bilderdijks Lijkgedachtenis is verkocht met een eigenhandig gedicht van Bilderdijk aan Vrouwe van HerzeeleGa naar eind15. (WBB 378). Het betreft de Catalogus eener... boekverzameling... (waaronder werken van Vondel en Bilderdijk)... nagelaten door... J.E. Voet van Campen en W.N. Roldanus (Leyden, C.C. van der Hoek, 1852) waarin onder nr. 2238 wordt beschreven een Lijkgedachtenis uitgegeven te ‘Brunsw. 1799’.Ga naar eind16. Het moet dus gaan om een (niet gelokaliseerd) exemplaar van druk A 116.1 of A 116.2 (druk A 116.3 heeft op de titelpagina: ‘Leipzig, 1799’). In de veilingcatalogus van Bilderdijks boekenbezit uit 1832 worden 16 exemplaren aangeboden (op gewoon papier) en 2 exemplaren op schrijfpapier van de Lijkgedachtenis (‘Brunsw. 1799’), alsmede 22 exemplaren (op gewoon papier) en 14 exemplaren op schrijfpapier van Op het afsterven (‘gedrukt te Brunswijk’).Ga naar eind17. Ook hier hebben we te doen met authentieke Brunswijkse drukken en om de overgebleven exemplaren van de hele door Bilderdijk bestelde oplage. Als het om exemplaren zou gaan van drukken die buiten zijn medeweten zijn vervaardigd, zou hij niet over zoveel exemplaren hebben beschikt. Druk A116.1 van de Lijkgedachtenis en Op het afsterven zijn van hetzelfde typografisch materiaal vervaardigd. Als dus druk A116.1 een latere nadruk zou zijn, geldt dat ook voor Op het afsterven en zou daarvan geen exemplaar van de oorspronkelijke druk bewaard zijn gebleven. Het kan moeilijk anders of we hebben bij de veilingcatalogi van 1832 en 1852 ook te maken met exemplaren van druk A116.1. Bovendien, als druk A116.1 een latere nadruk zou zijn, zouden hiervoor (kleine) tekstuele aanwijzingen te vinden moeten zijn. Uit tekstvergelijkingGa naar eind18. blijkt dat er in de drukken A116.1 en A133.1 (de eerste druk van de Vaderlandsche Oranjezucht) geen redactionele ingrepen ten opzichte elkaar hebben plaats gevonden en dat druk A116.1 dichter bij druk A133.1 staat dan bij druk A133.2 (de tweede druk van de Vaderlandsche Oranjezucht). Dit betekent niet dat druk A116.1 altijd overeenkomt met A133.1,Ga naar eind19. maar de redacties van A116.1 en A133.1 hebben zoveel met elkaar gemeen dat deze drukken wel kopij voor elkaar moeten zijn geweest. Druk 116.1 is de druk die in 1799 in opdracht van Bilderdijk in Brunswijk is gedrukt. Blijkbaar exporteerde de firma Van der Ley papier van Zaandam naar Brunswijk en had Kircher in Brunswijk voor teksten met romeinse letter alleen de ronde s in voorraad.Ga naar eind20. | |
[pagina 29]
| |
De drukken A116.1 en A116.2 verschillen zoveel van elkaar dat de ene druk niet eenvoudig als basis kan hebben gediend voor de andere. Uit de gegevens opgenomen in de Bijlage zien we dat de lezing van druk A116.1 gevolgd wordt in de drukken A133.1, A133.2 en A116.3 en dat druk A116.2 niet de kopij kan zijn voor de latere drukken. Als Bilderdijk in een gedrukte redactie andere lezingen zou hebben aangebracht die in de druk daarna zijn gevolgd, is het aannemelijk dat dit in den regel verbeteringen zijn. Dit is bij druk A116.2 ten opzichte van A116.1 meestal niet het geval. De meest plausibele gang van zaken is dat hij een eerste nette redactie heeft vervaardigd, die hij vervolgens heeft overgeschreven, intussen verbeteringen aanbrengend. De tweede, verbeterde nette versie heeft als kopij gediend voor druk A116.1 die in Brunswijk is gedrukt. Het eerste, voorlopige nethandschrift heeft Bilderdijk aan iemand toegestuurd die ervoor heeft gezorgd dat dit (in afschrift) zonder medeweten van de auteur als kopij diende voor druk A116.2. Maar dit eerste handschrift was al wel door Bilderdijk persklaar gemaakt, want het moet de handgeschreven titelpagina met het Nederlandstalige impressum (Te Brunswijk, bij Ernst Willem Godlief Kircher. 1799) hebben bevat. Druk A116.2 is echter niet in Duitsland geproduceerd, maar volgens de WBB, mogelijk bij P.J. Uylenbroek in Amsterdam. A. de Jager heeft in 1865 naar aanleiding van druk A116.2 opgemerkt dat deze ‘stellig niet door Bild. zelven [is] nagezien, zelfs niet door iemand, met nederlandsch rijm en versmaat bekend’.Ga naar eind21. Naar mijn mening gaat het hier niet zozeer om onbekendheid met de Nederlandse prosodie als wel om haast of slordigheid bij het (over)schrijven van het gedicht dat als kopij heeft gediend, c.q. bij het zetten/ corrigeren van het gedicht. Eerder kan gezegd worden dat de zetter van druk A116.1 het Nederlandse taaleigen en de drukconventies niet kende, want in deze druk zien we dat vaak de spatie bij samentrekkingen ontbreekt.Ga naar eind22. Druk A116.2 bevat ook nog een ‘Grafschrift’,Ga naar eind23. dat niet in Bilderdijks Dichtwerken is opgenomen en dat door de uitgever is toegevoegd. Druk A116.3 is volgens de titelpagina in 1799 in Leipzig uitgegeven, dezelfde plaats van uitgave als die van de beide drukken van de Vaderlandsche Oranjezucht (A133.1 en A133.2) en van enige afzonderlijke drukken van gedichten die daarin ook voorkomen. Druk A116.3 is ruimer gezet dan A116.1 en A116.2 en bevat ook het eerder genoemde gedicht ‘Aan Zijne Doorluchtigste Hoogheid, den heere prinse erfstadhouder, met mijnen treurzang op prins Frederiks overlijden’, dat eveneens in de beide drukken van de Vaderlandsche Oranjezucht voorkomt. Druk A116.3 komt meer overeen met druk A 133.2 dan met druk A133.1 en A116.1 en aangezien een lezing van 116.3 niet in andere drukken is overgenomen, kunnen we aannemen dat druk 116.3 pas ná de tweede druk van de Vaderlandsche Oranjezucht is verschenen.Ga naar eind24. Wat het gedicht Op het afsterven betreft, de naam ‘Catharina Wilhelmina Schweikhardt’ staat niet onder alle overgeleverde exemplaren van het gedicht; de andere hebben in plaats van haar naam een bescheiden horizontaal sluitstukje.Ga naar eind25. Bilderdijk moest de drukkosten zelf betalenGa naar eind26. en in Brunswijk waren niet veel afzetkanalen voor de tekst, dus kan de oplage niet groot zijn geweest, terwijl het boekje maar een half katern (8 p.) in octavo beslaat. Als het zet- en correctiewerk eenmaal was verricht, kon het drukken zelf in hooguit een paar uur zijn voltooid.Ga naar eind27. Bilderdijk had derhalve niet veel tijd om te bedenken dat de naam van zijn vrouw moest worden toegevoegd of juist verwijderd. Het is daarom ook mogelijk dat hij van te voren heeft beslist dat in een deel van de oplage wél en in een ander deel níet haar naam aan het slot vermeld moest worden. | |
Vaderlandsche OranjezuchtDe eerste druk van de Vaderlandsche Oranjezucht is in 1805 zonder vermelding van de auteursnaam en zonder opgave van uitgever zogenaamd in Leipzig verschenen, net als de tweede, die geen drukvermelding bevat maar wel met een ‘Nalezing’ is uitgebreid en waarin op de titelpagina de auteur wordt vermeld. Het is op grond van typografische overeenkomsten aannemelijkGa naar eind28. dat de werkelijke uitgever van de eerste druk de Wed. Dóll in Amsterdam was, ook openlijk de uitgever van Bilderdijks Mengelpoëzij (1799) en van de Verhandeling over de geslachten der naamwoorden (1805). Heeft Bilderdijk bemoeienis met deze druk gehad? De beide rouwdichten hebben nu als titel ‘Lijkgedachtenis van Zijne Doorluchtige Hoogheid prins Willem George Frederik’, en ‘Op het afsterven van Zijne Doorluchtige Hoogheid prins Willem George Frederik’, dus niet meer ‘Doorluchtigste’ en ‘Fredrik’. Bovendien bevat de bundel de afdelingen ‘Eenige stukken in dichtmaat’ en ‘Losse stukken, in versen’, overkoepelende titels die toen voor het eerst in gebruik zijn genomen en later ook zijn gebruikt voor afzonderlijke nadrukken (WBB A220 en A223). In de ‘Inhoud’ staat bij het gedicht van Catharina Wilhelmina: ‘Op het afsterven van prins Fredrik; door mijne Egade.’Ga naar eind29. Deze verwijzing naar Catharina Wilhelmina heeft alleen zin als de opzet was een boek te produceren met op de titelpagina de auteur: mr. Willem Bilderdijk, van welke naamsvermelding dan in een later stadium is afgezien. Bij het gedicht dat aanvankelijk gepubliceerd was onder de titel Aan Nederland; ter nagedachtenis van den dapperen hopman Kropff (WBB A96), is de titel gewijzigd en is een redactie met vijf regels per strofe opgenomen in plaats van vier. In een brief aan Jeronimo de Vries schreef Bilderdijk vanuit Brunswijk in april 1805 dat hij ruim anderhalf jaar geleden ‘alle mijn zoogenoemde Oranje verzen, Ms en gedrukt, aan iemand meêgedeeld’ heeft ‘die ze my niet te rug heeft gegeven en hier niet meer is.’ (Br., p. 727) In mei-juni liet hij vervolgens aan De Vries weten (Br., p. 738): Maar er exsteert... eene verzameling van alle mijne Oranjeverzen gelyk men ze noemt. Ik had eenige malen aan goede vrienden daar afschriften en afdrukken van gegeven nog laatst in de maand January van 't voorige jaar. De druk draagt 1805 op den tijtel, en draagt blijken van bezorgd te zijn door iemand die de Latijnsche mottoos niet verstond. Leipzig is op den tijtel, maar de Letter en vorm van druk is Hollandsch. Hij zei vervolgens dat hij het boek drie jaar geleden had willen uitgeven maar geen geld had om het te laten drukken en de publicatie nu zou nadelig voor hem kunnen zijn in verband met de verwerving van een professoraat in Franeker. De motto's op de titelpagina en op de keerzijde van de titelpaginaGa naar eind30. moeten wel van Bilderdijk afkomstig zijn toen hij de bundeling van zijn Oranjeverzen voorbereidde. Hij moet die Oranjeverzen persklaar aan iemand hebben gegeven om ze te laten publiceren. Maar het is aannemelijk dat hij met de feitelijke productie van het boek geen doen heeft gehad. In het voorbericht van Hollands verlossing uit 1813 verwees Bilderdijk naar beide drukken van de Vaderlandsche Oranjezucht en hij zei er niet bij dat het om ongeautoriseerde drukken ging of dat er storende drukfouten in voorkwamen.Ga naar eind31. In 1808 gaf Bilderdijk in een brief aan Johannes Immerzeel Jr., de beoogde uitgever van de tweede druk van de Vaderlandsche Oranjezucht, toe dat de bundel ‘ja, zoo Anti-fransch [is] als het hart van Z.M. [koning Lodewijk Napoleon], maar van die zal het wel niet gelezen worden’.Ga naar eind32. En in 1815 schreef Bilderdijk | |
[pagina 30]
| |
aan H.W. Tydeman dat zijn Oranjezucht ‘gedrukt en gepubliceerd’ is met medeweten en goedkeuring van koning Lodewijk Napoleon.Ga naar eind33. Aan het gedicht ‘De achtste maart in Londen’ is bij de strofe beginnend ‘Gy, lieve schoonheid, zoo bewogen!’ de aantekening ‘Aan Miss S. die een' Engelschen Feestzang vervaardigd had’ in de tweede druk wat uitbebreid tot ‘Aan Miss S. die een' zeer schoonen Engelschen Feestzang vervaardigd en voorgelezen had.’ Aan het gedicht ‘Op den achtsten maart, mdccxcviii.’ is in de tweede druk het motto toegevoegd: ‘Keer weder, Heer! tot hoe lange? De profeet.’ (Psalm 90:13). Deze wijzigingen in de tweede druk van de Vaderlandsche Oranjezucht moeten aan Bilderdijk worden toegeschreven. Bilderdijk heeft met de pen in de hand de eerste druk van de Vaderlandsche Oranjezucht (A133.1)Ga naar eind34. doorgelezen om deze druk persklaar te maken voor de tweede druk (A133.2.).Ga naar eind35. In de Lijkgedachtenis zijn geen varianten van betekenis aangebracht. In de tekst van Op het afsterven door Catharina Wilhelmina zijn in de eerste druk van de Vaderlandsche Oranjezucht geen wijzigingen ten opzichte van de afzonderlijke druk aangebracht maar we zien wel dat er bij de tweede druk van de Vaderlandsche Oranjezucht op een paar plaatsen opnieuw is gesleuteld aan haar gedicht en het lijkt mij aannemelijk dat ook hier Bilderdijk zelf werkzaam is geweest.Ga naar eind36. Overigens had Bilderdijk al in 1799 aan Catharina Wilhelmina geschreven, dat als alle werken die hij had verbeterd aan hem werden toegeschreven, ‘you might fill up your two rooms with my poetry’ (Br., p. 280). Later heeft hij ook op een los stuk papier bij gedichten van de veelgeprezen H. Tollens Cz. verbeteringen aangebracht.Ga naar eind37. | |
Tot slotDe slotwoorden van Bilderdijks Lijkgedachtenis behelzen een oproep aan de erfprins: ‘versmaad den Dichter niet’ en het rouwdicht heeft inderdaad ‘something conducive to our wishes’ (Br., p. 263) opgeleverd, een beloning in geld, maar niet een vast inkomen uit een functie als die van ‘Praecepteur of Instituteur der Doorluchtige jonge Prinsen’ waarnaar Bilderdijk op 22 februari 1798 bij de erfprins tevergeefs had gesolliciteerd (Br., p. 70-71 ). Bilderdijk meende dat het Oranjehuis een goddelijke beschikking voor Nederland was (‘Verga, wie in den rang der Grooten, / Gods ordning en Zijn beeld belacht!’ A116.1, p. 8) maar de - in onze ogen - gezwollen taal en de overdreven lof van de Lijkgedachtenis kunnen misschien mede verklaard worden als het gedicht gerekend wordt tot ‘de paradeverzen, waar convenientie 't woord voert en moet voeren, en waarover wij onderling wel eens meesmuilden etc.’, zoals hij op 29 juli 1815 aan H.W. Tydeman schreef.Ga naar eind38. Bilderdijk prees het gedicht van Catharina Wilhelmina aanvankelijk zeer, terwijl hij het tegelijkertijd aanzienlijk moet hebben herzien. In 1805 schreef hij echter aan Jeronimo de Vries: ‘Het is wel haar beste werk niet, maar het behoort by het onderwerp’ (Br., p. 726-727) en voor de tweede druk van de Vaderlandsche Oranjezucht bracht hij er nog verbeteringen in aan. In 1817 liet hij ook weer ongevraagd aan H.W. Tydeman weten: ‘Mijne vrouw maakt geweldige vorderingen in de Poezy.’Ga naar eind39. Het gaat hier om zijn privécorrespondentie met deskundige vrienden, maar ook in zijn gedicht ‘Aan mijne egade, by de uitgave van dezen haren afzonderlijken dichtbondel’Ga naar eind40., dat publiek gemaakt werd bij haar Poëzy uit 1820, wees hij op haar ontwikkeling als dichteres: Thands, op eigen voet geworteld,
Hieft gy 't groenend hoofd om hoog,
En met onmiskenbren luister
Blinkt en schittert ge in het oog.
Bilderdijks toon is dus later aanzienlijk gematigder dan in 1799 in Brunswijk, maar gelukkig was Catharina Wilhelmina er in dat jaar al van overtuigd ‘that your tender love makes you view, and judge of the production of my pen in a very favourable light’ (Br., p. 278). Nadere bestudering van de drukken van de Lijkgedachtenis heeft uitgewezen dat de ‘alleenstaande’ druk A116.2 een vroegere redactie bevat dan druk A116.1, welke laatste ten grondslag heeft gelegen aan de tekst in de beide drukken van de Vaderlandsche Oranjezucht en aan druk A116.3. Uit de vergelijking van de beide drukken van de Vaderlandsche Oranjezucht blijkt dat Bilderdijk zijn werk hier en daar herzag, maar niet zo vergaand als Tollens, die een deel van zijn eigen productie verwierp (‘ik vond er bij de herlezing verscheidene stukjes in, welke ik tot mijn leedwezen wel wenschte in hetzelve niet te vinden’Ga naar eind41.) en alleen de goedgekeurde stukken (in herziene vorm) opnieuw wilde uitgeven (en bij hem was voldoende belangstelling voor nieuwe drukken, bij Bilderdijk veel minder). Het liefst wilde Tollens voor het algemene lezerspubliek ook van Bilderdijk dát deel beschikbaar stellen ‘dat alleen zijn meesterstukken inhield’ en ‘niet tevens zoo veel mindersoortigs’.Ga naar eind42. Bij het overlijden van prins Frederik zijn in Brunswijk van Bilderdijk en Catharina Wilhelmina twee Nederlandstalige gedichten gedrukt, maar er heeft niets plaatsgevonden wat als een gezamenlijke presentatie kan worden aangemerkt. Bilderdijk wilde wel dat zijn vrouw aan prinses Louise schreef, maar gelet op de situatie waarin ze verkeerden, vond zijn vrouw het beter aan het hof ‘forgotten than recalled to memory’ (Br., p. 279, 25 febr. 1799) te zijn.
Louis Saalmink | |
Bijlage: Druk 116.2 ten opzichte van de andere drukkenOp p. 3 heeft druk A116.1 ‘En stort ze d'engen boezem uit!’ evenals de drukken A133.1 (p. 55), A133.2 (p. 65) en A116.3 (p. 3). Druk A116.2 heeft hier (p. 3) ‘En stoot ze d' engen boezem uit!’. Op enige plaatsen is ook het aantal lettergrepen per versregel veranderd. In de drukken A116.1 (p. 4), A133.1 (p. 56), A133.2 (p. 66) en A116.3 (p. 4) staat ‘Wien 't echt Bataafsche bloed door hart en aadren rolt!’ met het correcte aantal van 12 lettergrepen, terwijl A116.2 (p. 4) heeft ‘Wien 't Echt Bataafsche bloed door hart en aderen rolt,’ met 13 lettergrepen. In druk A116.1 (p. 5) staat evenals in druk A133.1 (p. 59), A133.2. (p. 69) en A116.3 (p. 6) ‘Reeds stond de roof der Nederlanden / Hun [de Gallen] weêr te ontglippen uit de handen / By Fredriks eersten wapenschreeuw.’ In druk A116.2 (p. 5) is deze passage minder duidelijk ‘Reeds stond de roof der Nederlanden, / Ons [Nederlanders] weêr te vallen in de handen, / Bij Fredriks eersten Wapenschreeuw.’ Druk A116.1 heeft in de regel ‘Onze aardkloot onder zich wegdrijven ziet in't donker,’ (p. 6 en vervolgens A133.1 (p. 61), A133.2 (p. 71), A116.3 (p. 8)) een betere lezing dan A116.2 (p. 7) ‘Onze aardkloot onder zich verdrijven ziet in 't donker,’. In druk A116.1 staat ‘Waar edel, waar verheven, fier!’ (p. 10) en zo ook in druk A133.1 (p. 67), A133.2 (p. 78), A116.3 (p. 14) maar in A116.2 ontbreekt ‘edel’: ‘Waar, waar verheven, fier!’ (p. 10). In A116.1 staat ‘ô! Toef, ontzie voor 't minst wat boezems gy doorboort. (rijmend op ‘voort’, p. 11), evenals in druk A133.1 (p. 69), | |
[pagina 31]
| |
A133.2 (p. 80), A116.3 (p. 16), terwijl A116.2 hier een onjuist rijmwoord heeft: ‘ô! Toef ontzie voor 't minst wat boezems gij ontroerd.’ (p. 12). In druk A116.1 staat ‘Helaas! gy moest uw perk vervullen:’ (p. 13), evenzo A133.1 (p. 72), A133.2 (p. 83), A116.3 (p. 18), en A116.2 heeft hier de mindere variant: ‘Helaas! gij moogt uw perk vervullen:’ (p. 13). Een enkele maal is de lezing van druk A116.2 mogelijk beter. Waar A116.1 heeft ‘Zijn Volk, zijn Kerk, eene uitkomst schaffen,’ (p. 14), met tien lettergrepen (ook A133.1 (p. 74), A133.2 (p. 85), A116.3 (p. 20)), heeft A116.2 ‘Zijn Volk, zijn Kerk, eens uitkomst schaffen,’ (p. 15), met het correcte aantal van negen lettergrepen. Het woord ‘eens’ komt echter in de vorige regel ook al voor: ‘eens wenden’ en door elisie bij ‘eene’ kan het juiste aantal lettergrepen worden bereikt. |
|