WBB A. 164.0: een tekst met een rusp?
Een van Bilderdijks correspondenten, Jeronimo de Vries, werd op 18 februari 1808 vader van zijn eerste zoontje Jeronimo junior. Op de 23ste berichtte hij dit aan Bilderdijk, die het kind op 25 februari een gedicht stuurde, geadresseerd: ‘WelEdelgeboren Heer, De Heer Jeronimo de Vries Junior, ten huize van zijn WelEd. Heer Vader, Eersten Clerk ter Secretarie der stad Amsterdam &c. &c. te Amsterdam.’ In zijn enthousiasme liet De Vries de tekst meteen zetten. Hij verzon er zelf een titel boven, die ongeveer moet hebben geluid: ‘Welkomstgroet aan het pasgeboren zoontjen van mynen Vriend Jeronimo de Vries’, hetgeen is op te maken uit zijn brief van 4 maart:
wat hebt gy my en myne lieve vrouw daar verrast, vergast mag ik wel zeggen - Ik heb er een proefje van laten zetten, gelyk gy ziet, ik kon het niet laten. Zo u de superscriptie niet bevalt, zet er maar een ander boven, ik zou mynen Vriend nog wel willen weghebben, omdat alle tytels kort moeten zyn, me judice - is Welkom voor Welkomstgroet ook niet beter? en kan er pasgeboren ook niet wel uit?
Hij had nog twee punten. Strofe 2: ‘Godvrucht hebt gy geschreven, het bruggetje mankeert hier immers? ik heb er Godsvrucht van gemaakt.’ Maar onduidelijk is of De Vries de echte fout in strofe 3: ‘wesp en rusp’, ook zelf heeft verbeterd. Hij vroeg: ‘Rusp is dit met voordagt?’ En het onderwerp sloot hij af met:
Ja, gy moogt zo zuur kyken als gy wilt, - gy moet door eene correctie op den proef [...] my op alle deze vragen antwoorden. [...] P.S. Men heeft my de Revisie reeds afhandig gemaakt, dus zend ik u de eerste proef.
Bilderdijk reageerde op 6 maart:
Hierby 't versjen. - maar als Gy mijne kladdige Ex tempore versjens zoo drukken laat, word ik bang. - Nu, Gy hebt het op uwe conscientie.
Recht zoo, alle tytels moeten kort zijn. Welkom is genoeg, maar dan welkom (en niet welkomst, 't geen iets anders is). Rups meende ik te schrijven, maar niet rusp. doch mijn hand wordt als mijn hoofd, en speelt my parten.
Godvrucht en Godsvrucht is, beide, goed. Ik maak er geen onderscheid in maar schrijf liever Godvrucht, als roemzucht, buikpijn enz.
Pas hierná ontstond WBB A. 164.1.
Marinus van Hattum
Brieven: uba xxiii. D. 8 (17-34). Gedicht: Mengelingen 4, 142-144; dw 11, 24-25.