Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 28
(2011)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
28 oktober 1807: Bilderdijk schrijft Siegenbeek zijn kritiek op Den HaagGa naar eind1.[...] Het moet U onbegrijplijk zijn, dat ik zoo tegen de Haag ben. In der daad is zij een Hel voor my, en, in 't bijzonder vereenigt zich alles om haar, zoo ik hier woon,Ga naar eind2. tiendubbeld hatelijk te maken. Ik herinner my, toen ik den eersten maal ('t was in 1779) de Haag zagGa naar eind3., dat mijn hart zich toesloot, en vroeg hoe het mooglijk was daar te wonen, zoo aaklig vond ik haar. Ik moest er echter 3 jr later my neerzettenGa naar eind4., heb er myn gezondheid verloren, niets dan de grievendste onaangenaamheden gehad, en het is my van dag tot dag, ja van uur tot uur altijd een folterbank geweest. Nu afgemat en naar rust hijgende, kom ik hier in een gewoel en onrust dat my zinloos maakt, in een gat waar ik f700 verwonen moet, zonder dat ik er my in omdraaien kan, en dat van vochtigheid, stank, ongediert, lekking, en door de erger dan duivelsche aart en zeden der genen waar ik by inwoon, slimmer is dan zich het hol van LodbrogGa naar eind5. verbeelden laat. Die f10.000 's daags ontfing om er te wonen, kocht het geld te duur. VrouwGa naar eind6., kinderenGa naar eind7., alles kwijnt en lijdt er met my, en wat ik biede om my toch uit dien jammerpoel te redden en eene draaglijke woning te bezorgen, daar is er geen te vinden. Ik zwijg nog van de verfoeilijke zeden-, reden-, ijver- en verstandelooze inborst, character, en aart der Hagenaars: een samenvloeisel van ontuig uit alle hoeken der wareld, waar van het onmooglijk is een der onbeschaamde tronien aan te zien, of hen een woord te hooren spreken, zonder te huiveren, als of men op een padde trad. By wie men alle de ondeugden aller Natien, of liever van 't uitschot aller natien zonder eenige menschlijke hoedanigheid aantreft, wier opslag van 't oog vijandschap tegen alles wat braafheid heeten mag, wier aanblik verraad, wier adem moord en roof is, en die onder de menschen gewis niet anders gerangschikt mogen worden dan de duivelen onder de Engelen. Ik verklaar u, dat ik geene uitdrukking weet te vinden, die de flaauwste schets geven kan, van den afschrik, den onwilligen afschrik, die alles wat Haagsch is, my altijd gegeven heeft van 't oogenblik af dat ik er een voet in zette; en hoe afgrijslijk ik dit nest in alle betrekkingen gevonden heb, nog vind ik het thands 10,000 maal erger dan ooit. Zoo veel van de Haag, en 't verblijf daar in. Dertien jaar lang heb ik dagelyks gebeden: libera me ab HagaGa naar eind8.; gelijk men plag: libera nos a NormannisGa naar eind9.. Ik moest er nochthands verteeren in hartzeer, en elken Amsterdamschen kruier of Leydschen schoenlapper benijden: en nu weder daar in! Neen, dit ging my (hoe ik 't verbergen wilde) aan 't verstand, en waarlijk 't heeft my, met ronde woorden gezegd, gek gemaakt. - Wanneer wy pas in Leyden waren, ontviel mijne vrouw, dat zy de Haag en Schevelingen wel eens wenschte te zien: 't viel my als een donderslag op het hart, en met eene hardheid, waar aan ik my nooit schuldig gemaakt heb zei ik: Bid God dat hy U beware van ze ooit te zien: dan, nog beter de Brunswijksche hel! En zoo kort daar na moest ik er naar toe: en, daar ik te Leyden in mijn huis niet blijven kon, met der woon! Nog zou ik gelooven, dat het een soort van vooroordeel was (hoewel ik dat van den eerste aanvang, voor 28 jaren, niet hebben kon) maar mijne vrouw had me niet slechts eens uit mijn logement alhier afgehaald, of zy had hetzelfde gevoel van afkeer (laat ik zeggen van afgrijzen) voor de Haag als ik zelven. Ja mijn kleine riep terstond uit, dat het er aaklig was. Maar, dit alles daar gelaten: en zelfs niet gerept van 't afgrijslijk gewoel en geraas, dat zoo groot is dat ik niet in staat ben, 't minst te doen, zelfs geen brief te lezen; maar tot de volstrektste werkloosheid gedoemd (en wat toestand is dit voor my!) dan alleen van middernacht tot 's morgens half vier ure. In het hol der Cyklopen kan men zich nog een soort van stilte onder 't hamerslaan inbeelden,Ga naar eind10. maar hier in deze postpapieren huizen, waar alles schudt en dreunt, waar men met stoel en bed op en neêr schokt als slechts een hond op de straat blaft, is zelfs geen plaatslijk stilzijn mooglijk. In mijn woning voor dezenGa naar eind11., had ik daarom een achterhuis laten aanbouwen, waar het iets beter was door den afstand van alle straat en de ontoegankelijkheid. Doch ongerept daar van, zeg ik! Rust is my noodig, en zonder ophouden wordt [sic] ik door alles vermoord. Duizenden menschen kennen my, duizenden heb ik in myne Advocatie gediend, geholpen: en nu ik weêr in het Land ben, voert my ik weet niet welke booze geest, die allen van alle hoeken des Rijks op het lijf. daar moet ik dan allerlei nietige gesprekken uitstaan, alle hatelijke, lang vergeten herinneringen; allerlei beklag, allerlei dwaasheden van bedrijven, begrippen, ontwerpen, en de Hemel weet wat al. Veelen uit goeder hart, belang dat zy in my stellen, dankbaarheid - zelfs, ja begrip van plicht, vermoorden my dus op de verscheurendste wijze. Meer nog, willen advisen, examen van oude, in mijn afzijn bedorven of verloren processen, zaakbehandelingen van my: aanbevelingen aan den koningGa naar eind12., requestenGa naar eind13. te stellen; enz. enz. enz. [- de Hemel weet waarom.] Buiten die zoo zelf komen, krielt het van dergelyke brieven, pakken van papieren enz. die my hier in de eerste 6 maanden over de f800, aan port gekost hebben, en waar van etlijke uit het diepst van Duitschland en uit Vrankrijk kwamen.Ga naar eind14. Weêr anderen komen uit bloote nieuwsgierigheid. - Al wat door de inlandsche beroerten in den grond geboord is, al wat geleden heeft (en wie heeft dit niet?), al wat 's nachts droomt van schadevergoeding, verbetering van staat, ampten, enz. valt my op de onmeêdogendste wijze op 't lijf, belaadt mijn aandoenlijken geest en hoofd met zijne ellende, zijn' nood, zijn verlegenheid. Dit begon reeds in Leyden, en is de eerste oorzaak geweest, dat ik daar verscheiden instortingen gehad heb; maar hier is 't onlijdelijk. Nog meer: de Koning kan niets bedenken, 't geen iemand, die ooit de minste betrekking gehad heeft tot my, een harangueGa naar eind15., een memorieGa naar eind16., een brief kost, of daar moet ik die stellen, ten minste corrigeeren, nazien, raad, advis, consideratienGa naar eind17., geven, aanhooren: en geen dag gaat er om, of zoo ik er tien ongehoord, ongezien weg zend, zijn er toch tien, omtrent wie oude of latere betrekkingen beletten er my aan te onttrekken. Verder, geen neteligheid in bijzondere of publijke zaken [,] geen geschil, geen rechtsquaestie, hoe onnoozel, of hoe ingewikkeld, of het is tot my dat men koomt; ja al is er een advocaat in, dan moet men nog, gerustheids halve, by elke kleinigheid die in een proces voorvalt mijn begrip weten. En zendt men zulke lieden tienmaal weg, den elfden maal moet men ze op zyn bed spreken. Met een woord, ik heb al den last, al de onrust, al de moeite, ja slimmer, als of ik den praktyk weêr opgevat had (waar toe ik my, mijner zwakheid wege, buiten staat kende) en het geheele onderscheid is, dat ik voor niet moet doen, waar ik anders voor betaald wierd. - Wien zou zoo een levenswyze niet verdrieten, daar men geen mondvol brood met rust eeten kan, maar in eenen toestand waar ieder kleinigheid zoo geweldig aandoet, alle kwellingen van alle menschen die by honderden toevloeien, voor hun dragen, | |
[pagina 18]
| |
overnemen, heelen, verdrijven, en er raad in schaffen moet? In een toestand, waar men voor zich-zelven niet in staat is, om b.v. de minste reken. op te nemen, een domesticqGa naar eind18. te huren, een som gelds te ontfangen. - Ik verklaar u in alle oprechtheid, dat ik zoo lang ik in dit helsche gewoel ben geweest, nog nooit een maaltijd gedaan heb, dat my van spijt over de stoornis, van onmacht, om ze door te staan of er my tegen te verzetten, de tranen niet aan het oog ontsprongen zyn, en de keel my niet toegewrongen is. Ieder reis dat ik mijn hoofd nederleg, ieder reis dat ik my uit het bed ophef, smeek ik God met brandende ingewandenGa naar eind19., dat Hy my toch wegrukke, en dat het de laatste maal zijn moge, dat ik den dag gezien heb. - Ja, moest ik den dood koopen ten koste van b.v. levendig verbrand te worden, ik zou my gelukkig achten, door deze foltering den eeuwigen slaap te winnen. Vergeef dat ik U met dezen klaagtoon (misschien wel louteren onzin, wat weet ik 't) ophoude. [...] |
|