Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 28
(2011)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermdBilderdijks kritiek op Tollens' Romancen, balladen en legendenOmstreeks mei 1818 stuurde Tollens het eerste deeltje van zijn bij Immerzeel te Rotterdam verschenen Romancen, balladen en legenden aan Bilderdijk toe. Het tweede volgde omstreeks november 1819.Ga naar eind1. Bij de eerste zending voegde hij een blaadje van zijn album amicorum. Bilderdijk reageerde met de volgende brief, waarvan de datum onbekend is: WelEdele Heer en Vriend! De ‘bygaande regelen’ moeten haast wel het volgende, 1818 gedateerde, vers betreffen: In den vriendenrol van den Heer Tollens
De wakkre Tollens, wien, van Hollandsch bloed doorvloten,
Het Vaderland, de Liefde, en heilige Echt lauwriert;
Wiens borst oprechte deugd en Godsdienst houdt besloten,
En 't Vorstlijk ridderlint, door eigen waarde, siert;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wiens kunst mijn hart waardeert, wiens hart het mijne huldigt,
Zing' nijd, en onverstand, en valschen waanleer stom,
En wachte aan Vondels zij', by de eerplaats hem verschuldigd,
De nooit verwelkbre kroon in Febus heiligdom.Ga naar eind3.
Tollens' bundel bestond in een selectie uit wat hij in de loop der jaren uit goede en minder goede dichters had vertaald.Ga naar eind4. Daarbij had hij, vaak gedwongen door het rijm, het Nederlands wel erg vaak geweld aangedaan. Op elke pagina zijn wel enige misslagen tegen zinsbouw en woordkeus aan te strepen. En dat is precies wat Bilderdijk met de cadeaugekregen boekjes heeft gedaan. Het aanwijzen en corrigeren van taalfouten zat hem immers in het bloed. Voorbeelden zijn het spotdicht op Arntzenius' Dichterlijk tafereel van de Leidse ramp (1807)Ga naar eind5. en de aantekeningen op de werken van Hooft, Huygens en Antonides van der Goes (1823-1827)Ga naar eind6.. Soms bestaan de opmerkingen alleen in evaluerende kreten: ‘afgrijslijk!’, ‘onzin’, ‘kwalijk’, ‘Gelijkt dat naar Poëzy?’, ‘gans niet dichterlijk’, of, maar zelden: ‘Poëticè!’, ‘volmaakt goed’, ‘een heerlijk vers’. Merkwaardig is dat Bilderdijk de teksten slechts tot p. 72 van het eerste stukje heeft behandeld, en in het tweede stukje pas bij p. 90 is begonnen. In feite was er veel meer te bekritiseren geweest. Niet dat Bilderdijk in zijn voorstellen steeds gelijk had. Het is soms moeilijk te zien hoe Tollens, gedwongen door maat en rijm, de aangereikte suggesties in de praktijk had kunnen brengen. Maar hij zal ze nooit hebben gelezen. Bij sommige andere aanmerkingen is het aardige, dat hij, blijkens wijzigingen in een latere druk, Bilderdijk onbewust alsnog gelijk heeft gegeven. Het navolgende is gebaseerd op de vier kantjes folio van hs. ub Leiden, Ltk 70. De bekritiseerde plaatsen uit Tollens zijn naar de eerste druk wat ruimer geciteerd dan Bilderdijk deed, om zijn kritiek beter te kunnen volgen. Na het pijltje (>) volgt letterlijk wat Bilderdijk schreef. Bij metrische kwesties plaatste hij de tekens voor heffing (-) en (v) daling boven de betreffende lettergrepen. Bij mij staan ze er tussen [] achter. Na een asterisk (*) volgt nog incidentele toelichting.Ga naar eind7.
Marinus van Hattum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage[f. 1]
|
[‘Lenardo en Blandine’] | |
p. 1 | livrij [rijmend op nabij] > kwalyk. - zeg: livrei als het Fransche livrée betoont. |
p. 4 | ontvong [rijmend op tong] > dit praet. zou van ontvingen zyn. - zeg: ontfing, van ontfangen. |
p. 4 | eer de haan weêr den ochtend ontwaakt [rijmend op naakt] > zeg: wekt. ontwaken is een verbum neutrum. |
p. 5 | Kwam lang een hooghartige koningszoon aan > d. is lang of langzaam. zeg voorlang. |
p. 5 | van woordje tot woord > zeg: van woord tot woordtjen. van 't meest tot het minst hoorbare. |
p. 5 | Hij [...] beet in den mond > zeg: hy beet op zijn lippen. * Vijfde druk: ‘Hij beet op de tanden en stampte den grond.’ |
p. 14 | Hoe trekt gij [...] de neuzen > de neuzen trekken. laag en walglijk. |
p. 14 | Gij steekt hier de lucht met uw hofadem aan > hofadem. kwalyk geaccentueert. 't Is niet hofadem [-vv] maar hof-adem [--v]. |
[f. 2]
Misplaatsing der woorden:
[‘Lenardo en Blandine’] | |
p. 1 | Zij zagen verrukt en verteederd elkaâr > zeg: zy zagen elkaâr verrukt en vertederd. of verrukt en vertederd aanschouwden ze elkaâr. 't adverb. moet achter aan komen in de rechte, en voorgaan in de omgekeerde constructie. |
p. 5 | niets mogt hem lesschen noch laven zijn dorst > zeg: hem laven of zyn dorst lesschen. Hem laven toont den vierden naamval in hem; hem zyn dorst lesschen den derden. |
p. 5 | Doch de een weêr als de ander brak aan en verdween > zeg: de eene als de andere (maand) namelyk, dewijl maand vr. is. |
[‘De blinde keizer Theodosius’] | |
p. 18 | Wie onregt leed, die trok er aan/ En werd gehoord en regt gedaan > zeg: en hem recht gedaan. |
Evenzoo | |
p. 20 | De looze slang was regt gedaan > zeg: Der loze slang, met kennelyken derden naamval. |
[‘De ongehoorde rampen van eene schoone, deugdzame en doorluchtige gravinne’] | |
p. 24 | Zij bakte brood [-vv-] kwalyk in de maat.
en even zoo |
p. 24 | Maar al de grond [-vv-] waar al den toon eischte.
en vroeger: |
p. 24 | Maar wee, ô wee [-vv-] |
[‘De vier zusters’] | |
p. 34 | Reeds moeder was bij mij > zeg: Reeds was moeder - of moeder was reeds - |
[‘De boodschap naar de ijzersmelterij’] | |
p. 36 | Dat nog zijn vlijt te traag haar diende > zeg: - haar te traag diende. of dat nog te traag zyn vlyt haar diende |
p. 36 | Zij zag als knecht noch onderdaan > zeg: Zy zag hem als knecht - |
Zij zag als kind en zoon hem aan > zy zag hem als kind - aan. | |
En, met vermaak en wel te vreden/ 't Volwassen van zijn ranke leden > Hier moest zag herhaald. - maar wel te vreden bederft het met vermaak, om dat het afdaalt. | |
p. 36 | Zijn wrevel kookte meer en meer > zeg: telkens meer. Eerst moet zy koken, eer zy meer kookt. |
p. 39 | En zij, zij bergt het mijn gezigt/ En dekt en stijft het kwaad > dit is bewaart het voor mijn gezicht, om 't my te toonen; maar niet verbergt het my op dat ik 't niet zien zal. |
[‘De koe’] | |
p. 48 | haar stervende koe,/ Waarvan zij alleenig moest leven > (vergelijk 52, de 4e regel.) dit is zy-alleen, niemand anders, zeg waarvan-alleen zy moest leven. * De plaats waarnaar Bilderdijk verwijst: ‘zijn dagelijksch brood: / Dat wil hij, alleenig, niet eeten.’ Alleenig hoort hier, correct, bij hij. |
p. 49 | En kon al haar tranen niet wissen > dit is vegen; maar 't is afwissen dat gemeend wordt. Immers is een wisch niet juist een ding dat wegveegt. |
p. 51 | In 's Heeren drievuldige namen > Dit zyn ten minste zes namen. Drievuldige naam zal gemeend zijn; doch 't moest zijn den naam der drievuldigheid, als de Roomsche Kerk de Drieeenheid noemt. |
[‘De hoenders’] | |
p. 53 | Hij was bemind van kind en grijs > kwalyk. zeg van kind en grijze (of grijzaard), als zijnde beide substantiven. of anders van jong en grijs, beide adjectiven. * Vijfde druk: ‘bemind van blond en grijs’. |
p. 53 | De bisschop hield hem hoog op prijs > d.i. om te verkoopen. 't moest zijn hoog in prijs. |
[‘De standvastige liefde van Alexis en Aline’] | |
p. 62 | Daar is geen liever of geen goeder/ Dan ik begeer > onhollandsch, schoon Nomsz er zich in Voltaires Amelia ook schuldig aan maakte. men zegt beter, of in den zin, hier bedoeld, goedhartiger. * Jan Nomsz (1738-1803), Amelia, treurspel, gevolgd naar het Fransche van den Heere de Voltaire (Amsterdam 1771) 52: ‘Betoont hy zich wel goeder/ Dan ik?’ [rijmend op broeder]. Niet in de veilingcatalogus-1832 van Bilderdijks bibliotheek. Hij kan het in de schouwburg hebben gehoord. |
p. 63 | Hij heeft uw beeldtnis uitgewreven. > Onzin, zoo er niet gezegd wordt uit zyn hart of uit zyn geheugen. Zonder dat, wordt het van het stoffelyk uitwrijven van een teekening verstaan. |
p. 63 | Haar ziel blijft aan Alexis hangen,/ Altoos bemind > Dubbelzinnig wie bemind wordt, zy zelf is in de constructie natuurlykst, maar de meening slaat op Alexis. Waarom niet: die ze altyd of eeuwig mint? |
p. 64 | dat hart [...] Bleef nog Alexis - hem slechts minnen > Dit slechts slaat zoo goed op 't woord minnen als op Alexis. Waarom niet: Bleef slechts Alexis nog beminnen; - of kon niemand dan Alexis minnen. |
p. 65 | Vijfjaren zat zij reeds te krijten [...] En bleef haar liefde zich verwijten,/ En toch verliefd > zeg: maar toch verliefd: want het een is weêrstrevig aan 't ander, en eischt een adversative conjunctie. * Vijfde druk: ‘Maar toch verliefd’. |
p. 65 | Hij drong zich telkens in haar zinnen/ Op 't onverwachts [rijmend op 's nachts] > wantaal: onverwachts is een adverbium en goed gezegd, maar de praepositie op toont het hier een adjectief te zyn en dus moet het op 't onverwachtst zyn. |
p. 65 | Eens toen zij treurig zat te kwelen,/ Kwam haar gemaal,/ En bragt een' koopman in juweelen/ Haar in de zaal > valsche constructie. de dativus haar moet voor den accusativus gaan, en men zegt: Bracht haar een koopman - in de zaal. |
[f. 3]
p. 70 | Wie zag zich ooit van al zijn leven/ Dien trek gespeeld? > Dat trek spelen neemt al het aandoenlyke weg. Iets beter werd het verzacht door byvoeging b.v. van 't lot of van 't geval. * Vijfde druk: ‘Wie zag zich ook’. |
p. 71 | Maar blijf, Alexis! blijf in leven,/ Maar ga toch, ga! > 't Eerste maar ware beter met doch verwisseld. * Vijfde druk: ‘blijf toch leven,/ Maar ga nu’. |
p. 71 | Maar drukte een' kus [...] Haar op den mond > Dit haar moest onmiddelijk op drukte volgen. |
p. 71 | Ik daal gerust en wel te vrede,/ Barbaar, in 't graf > Dit barbaar staat mede niet op zijn plaats. * Vijfde druk: ‘Barbaar!’ |
p. 71 | Gij hebt onnoozel bloed doen stroomen [...] Maar toch aan 't leven niets me ontnomen,/ Dan enkel leed > Wederom moest de dativus voor den accusativus, my voor niets, gaan. * Vijfde druk: ‘in 't leven’. |
p. 72 | Na hij dit gruwzaam feit dorst plegen > Hier ontbreekt dat, zonder 't welk de rede niet samenhangt. Na dat hy 't dorst plegen eischt de taal, of Na het te plegen. * Vijfde druk: ‘Na hij dat’. |
p. 72 | Treedt 's middernachts haar schim hem tegen/ Voor 't ledikant. > Men treedt den liggende niet tegen, vooral niet waar hy niet is. Hy was toch niet voor het ledikant, maar daar in. |
[Tweede Stukje]
[‘De boetelinge’] | |
p. 90 | Toont hem, als zijn wreedste vonde,/ [...]/ Een geraamte zonder hoofd. > Vonde is wantaal. - Waarom? Om dat de modus subjunctivus geen naamwoord kan maken. Een wordt hier door de uitspraak, die in 't vers daar ter plaatse een lange sylbe eischt, tot een talwoord. - 't Is daar geen twee maar slechts één eenig geraamte. |
p. 91 | Eertijds deed de ontrouwe 't garen. > Is dit, deed zy 't gaar wordend? of, deed zy 't gisten of, deed zy 't vergaderen? - Immers moest het gaarne zyn. |
p. 92 | In zijn slaapvertrek gekomen > Afgryslyk! - Komen is wel het ondichterlykste woord dat men bedenken kan. |
p. 92 | Nergens werd een vrouw vernomen,/ In geen hut en op geen' troon/ Zoo rampzalig en zoo schoon > Nergens wordt jammerlyk verzwakt door de volgende regel die daar een verklaring of beperking van geeft. En vernomen zegt niets dat ter zake dient. 't Niet vernomen worden, doet niets tot het wezendlyk zyn of niet zyn. Doch nog meer! men verneemt een gebeurtenis, maar geene persoon; men verneemt (d.i. neemt over) door bericht, maar niet door onmiddelyke gewaarwording. Het moest dus zyn: van een vrouw vernomen. |
p. 92 | Naar den gastheer heen gegaan [...] Poogt hij 't ijzren hart te weeken > Naar en heen vlijen zich niet by één, en heen krygt door deze by één voeging den zin van weg. |
p. 92 | En verlaat het burggevaart' > Even zoo, als of men zeide den burgklomp. Wie spreekt dus? |
p. 93 | Harten, in metaal geslagen > Dit moet zyn: gesmeed. Maar de meening schynt te zyn: uit metaal gesmeed. |
p. 94 | 't Voorval, naar een oud geschicht > geschichten heeft by ons geen enkelvoudig, dan geschichte, 't geen vr. is, als zynde 't praeteritum van geschie-en. Zie myne verh. over de geslachten Aanteek. ooo. * Verhandeling over de geslachten der naamwoorden in de Nederduitsche taal (Amsterdam 18182) 306. |
[‘Het roosje’] | |
p. 95 | En menig had en kocht het graag > menig eischt een substantivale by zich, als b.v. een, mensch, &c. - menig is van men of man, en van gelyken aart als menschlyk. |
p. 95 | Het is voorlang mij reeds besproken > My vereischt hier een sterken nadruk, welken de plaatsing van dit woord tusschen lang en reeds niet toelaat. |
[‘De doodgraver’] | |
p. 97 | Och, viel toch eens mijzelven/ Den last des levens af > De casus obliquus kan hier in de last geen plaats vinden. * de last mag niet worden verbogen. Vijfde druk: ‘De last’. |
p. 97 | Zoo grijs van baard en hair > na den baard kan de melding van hair niet gepast zyn, maar wel omgekeerd. |
p. 98 | Den lindenboom gekozen,/ Waaraan zijn graf zou zijn > waarby, waarnaast, waaronder moest het zyn, maar niet waaraan. Dit is straattaal. |
p. 98 | Eer 't klokje drie zal tellen,/ Spit ginds een grafkuil op > de imperativus eischt voor te gaan voor alle tyd- of plaatsbepaling. - Ook is spitten geen graven, en opspitten wel heropenen, maar niet het openen of maken van een kuil. |
[f.4]
p. 99 | Hy zoekt en vindt het teeken [...] Maar vindt, helaas, het steken,/ Waar eens zijn graf zou zijn > Verward en duister. door het kwalyk tusschen vallend helaas. * Vijfde druk: ‘Maar vindt, o smart! het steken’. |
p. 99 | Doch eer de starren weken [...] Eer 't licht weêr aan komt breken,/ Is 't nieuwe graf gereed > Kwalyk stoot hier het praesens komt en is tegen 't praeteritum weken. En dit zelfde heeft plaats in het volgende Couplet met toen hy zou treden, doet het hart hem zeer enz. |
- eind1.
- Beide deeltjes in de veilingcatalogus-1832 van Bilderdijks boeken: 85/1219. Verschijningsdata: B.P.M. Dongelmans, Johannes Immerzeel Junior (1776-1841). Het bedrijf van een uitgever-boekhandelaar in de eerste helft van de negentiende eeuw (Amstelveen 1992) 360 en 364.
- eind2.
- bm hs. H 18-4, eerder gepubliceerd in J. Bosch, ‘Bilderdijk en Tollens’, Vereeniging ‘Het Bilderdijk-Museum’. Verslag over het jaar 1939-1940 (Amsterdam 1941) 9-41; 41.
- eind3.
- Nieuwe dichtschakeering 2 (Rotterdam, J. Immerzeel jr., 1819) 162; Dichtwerken 11, 193. Tollens' ‘Vorstlijk ridderlint’: G.W. Huygens, Hendrik Tollens. De dichter van de burgerij. Een biografie en een tijdsbeeld (Rotterdam/'s-Gravenhage 1972) 154-156. Bosch 1941, 12-13 houdt, uitgaande van het (onjuiste) jaartal 1820 voor die bundel, een andere volgorde aan: in 1818 Bilderdijks vers en in 1820 Tollens' verzoek.
- eind4.
- Arie Zijderveld, De romancepoëzie in Noord-Nederland van 1780 tot 1830 (Amsterdam 1915) 282-285. Huygens 1972, 162-163.
- eind5.
- Aan een editie ervan wordt gewerkt.
- eind6.
- Op die aantekeningen zou een index gemaakt moeten worden.
- eind7.
- Bij voorbeeld over Tollens' wijzigingen. Aangehouden werd daarbij de vijfde druk, de laatste editie bij zijn leven: Gezamenlijke dichtwerken 4 (Leeuwarden, G.T.N. Suringar, 1855).