Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 26
(2009)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermdDe drukpers voor Willem Bilderdijk genoegzaam aanhoudend bezigGa naar eind*N.a.v.L.T. Monfils, Willem Bilderdijk bibliografie: analytische bibliografie van de zelfstandige publicaties 1777-2004, bibliografische lijst van niet-zelfstandigepublicaties 1772-1831. xlviii, 407 p. Amstelveen, eon pers Amstelveen 2006. isbn 9077246126, € 40,00.In de Academische idyllen (1826) van Jacob van Lennep gebruikt een student in de berijmde dialoog ‘De rijmelaars’ het woord ‘taak’ ter vermijding van het Latijnse ‘pensum’, maar dan volgt op gezag van Bilderdijk de tegenwerping ‘Taak deugt niet in dien zin: 't hoort in de naaischool t'huis’. Inderdaad heeft Bilderdijk in zijn Geslachtlijst der Nederduitsche naamwoorden, op stellige taalgronden gevestigd (1821/1822) geschreven: ‘Taak, een woord, in mijn tijd, van uit de naaiwinkels weêr in algemeenen omloop gebracht, en waar men sedert mooi meê is’. Nu hebben we bij Van Lennep met een badinerende tekst te maken maar toch kan daaruit worden afgeleid dat Bilderdijks woord gezaghebbend was en dat is het ook na zijn dood nog lang gebleven. Bilderdijks Geslachtlijst is opgenomen in de Willem Bilderdijk bibliografie die Lesley T. Monfils heeft samengesteld, mede op basis van voorwerk in het Bilderdijk-Museum verricht. Het is een kloek, fraai uitgevoerd boek geworden met ruim dertig pagina's illustraties en op de band de initialen waarmee de bibliografie kortweg aangeduid kan worden: wbb. Monfils heeft zich een waardig opvolger van Bilderdijk zelf getoond, die immers ook bibliografisch werkGa naar eind1. en editeurswerk heeft verricht, al legde hij wel nadrukkelijk vast dat hij ‘niet alle byzondere gevoelens van den Autheur voor de mijnen erkenne!’Ga naar eind2. De wbb bestaat uit drie hoofddelen, A de zelfstandige publicaties van 1777-2004, B de niet-zelfstandige publicaties van 1772 tot 1831 (Bilderdijks sterfjaar) en C de onzekere en onjuiste vermeldingen. Het geval wil dat de laatste bibliografische beschrijving (C 52), die van de bloemlezing Leven, ach! Wat zijt gij toch? (2006), verzorgd door Peter van Zonneveld, is opgenomen onder de onzekere vermeldingen, maar inmiddels naar de A-lijst verplaatst zou kunnen worden, want het boek, dat bij publicatie van de wbb blijkbaar nog niet was verschenen, is inmiddels bij de boekhandel te bestellen. Die A-lijst bevat 442 nummers waarbij herdrukken en variante drukken onder hetzelfde nummer worden geplaatst. Zo hebben de verschillende drukken van de De ziekte der geleerden de nummers 153.1 tot 153.8. Anderzijds zijn er ook veel nummers, bijvoorbeeld overdrukken, die maar uit een paar bladen bestaan en wel als zelfstandige publicatie zijn beschreven, maar naar de maatstaf van gewone gebruikers nauwelijks als echt boek kunnen gelden. | |
OpzetDe bibliografie is opgezet naar de eisen van de analytische bibliografie en de beschrijvingen behelzen een quasi-facsimile transcriptie van de titelpagina (waardoor de verdeling der regels over de pagina duidelijk wordt), een collatieformule (waaruit | |
[pagina 24]
| |
de opbouw in katernen valt af te lezen) en een vingerafdruk (waardoor drukken in beginsel van elkaar onderscheiden kunnen worden, ook als ze veel op elkaar lijken); zie Sprokkelingen i aan het slot van dit artikel. Bij de vingerafdruk wordt in een formule vastgelegd welke tekst er boven bepaalde katernsignaturen staat. Zo staan boven katernsignatuur A in de eerste druk van de Vaderlandsche Oranjezucht (A 133.1) de letters ‘on’, terwijl bij de tweede druk daarvan (A 133.2) boven katernsignatuur A een spatie voorkomt. Bij de Vaderlandsche Oranjezucht; en Dichtstukjes op zee uit 1841 (A 339) bestaan de katernsignaturen niet meer uit letters (en cijfers), bijvoorbeeld A of A2, maar alleen uit cijfers die bovendien niet meer middenonder op de pagina staan maar rechtsonder. Bij weinig omvangrijke publicaties komen vaak helemaal geen katernsignaturen voor en dan wordt de tekst boven het derde woord op de onderste tekstregel genoteerd. In de brochure Over een Amsterdamsch volksdeuntjen uit 1824 (A 161.2) is het derde woord op de onderste tekstregel van de eerste tekstpagina ‘er’ en daarboven staat een ‘s’. Maar omdat bij poëzie nu eenmaal een vast aantal syllaben per regel voorkomt, was het soms ter onderscheiding van drukken nodig nog een kunstgreep toe te passen. Daarom is bij A 262.1 en 262.2 een alternatieve vingerafdruk gemaakt en is bij A 263.1 en 263.2 van een bepaalde regel de regellengte vermeld. Bij A 138.1, een overdruk uit de Algemeene vaderlandsche letteroefeningen, heeft Monfils geconstateerd: ‘Zetsel gedeeltelijk opnieuw gerangschikt, gewijzigde layout, kopregels en ondertekening aangepast’. Als een prozatekst in kolommen is gedrukt, levert dat ook weer moeilijkheden op: bij A 289 staat ‘door de opmaak in kolommen levert het grootste deel van de katernsignaturen ongeldige vingerafdrukken op’. Soms worden ook variante lezingen opgegeven zoals bij Tyrtéus krijgszangen (A 69), waar in twee drukken staat ‘vervolgen’ en ‘verzwolgen’ en in één druk ‘vervolger’ en ‘verzwolg er’, waarbij de eenmaal voorkomende lezing de juiste is, en de volgorde van de drukken: 1. eerste druk met foutieve lezing, 2. tweede druk met gecorrigeerde lezing, 3. herdruk van de eerste druk met foutieve lezing. Van het gedicht Aan de weduwe des kunstschilders Scheffer, in hare droefheid bestaan twee drukken (van verschillend zetsel, A 165.1 en A 165.2Ga naar eind3.), wat al is te zien aan de beginregel waar de eerste initiaal W in ‘Wat vult gy, diepbedroefde Weêuw,’ in de ene druk afwijkt van die in de andere. Bij de laatste regel van de vijfde strofe (‘Maar in de koude hand versteende!’) is in 165.1 niet ingesprongen maar in 165.2 ten onrechte wel. In de tweede strofe is in 165.2 na ‘smart’ een overbodige dubbele punt geplaatst bij de regels ‘Ja billijk is zoo diep een smart: / Van 't aan zich-zelf ontwrongen hart’. In 165.1 ontbreekt de dubbele punt op die plaats. In de dertiende strofe staat in 165.2 in de regel ‘Streef, Jongling, streef, die heirbaan op’ (‘Jongling’ met kapitaal), terwijl 165.1 heeft ‘Streef, jongling, streef die heirbaan op’ (‘jongling’ met kleine letter), waarbij ik niet durf te beslissen of de ene vorm beter is dan de andere. In dezelfde dertiende strofe bevat in beide drukken in de regel ‘Uw Ega is uw weêrgegeven’ het tweede ‘uw’ abusievelijk een ‘w’. In beide drukken komt bovendien in de eerste strofe een regel met een onjuist rijmwoord voor: ‘Of stikt in afgebroken zuchten’. In sommige exemplaren van allebei de drukken is ‘zuchten’ met de pen verbeterd in ‘klachten’, rijmend op ‘verzachten’. Druk 165.1 is niet foutloos maar is in twee gevallen beter dan 165.2. Als beide drukken door dezelfde drukker zijn vervaardigd en beide geautoriseerd zijn, zal de minder goede druk 165.2 voorafgaan aan de betere druk 165.1. Als er echter sprake is van twee drukkers, waarop het gebruik van verschillende initialen W zou kunnen wijzen, dus als de ene druk een nadruk is van de andere en er slechts één druk geautoriseerd is, zal de betere (geautoriseerde) druk voorafgaan aan de minder goede. Bij A 319.1,2, A 320.1,2 en nog enige titels hebben we te maken met door Nayler & Co. te Amsterdam na de dood van Bilderdijk uitgebrachte werken die zowel in 1836 als in 1837 zijn verschenen zonder dat het zetsel is veranderd. Hier is vermoedelijk sprake van stereotypie. Het is ook mogelijk (als we verder in de negentiende eeuw komen) dat er helemaal geen katernsignaturen meer zijn. Dan kan er dus geen vingerafdruk meer worden gemaakt, maar er wordt nog wel steeds een collatieformule gegeven, zoals bij A 411 Jhr. Onno Zwier van Haren en mr. Willem Bilderdijk (1895), verzorgd door Albert Verwey. Ik ben er niet zeker van of hier de collatieformule nog nuttig is ter identificatie of ter onderscheiding en of niet volstaan zou kunnen worden met de paginering. De wbb beperkt zich, anders dan haar negentiende-eeuwse voorgangers Glinderman (1833) en Klinkert (1853), tot het werk van Willem Bilderdijk, titels die alleen op naam staan van Vrouwe Bilderdijk (Katharina Wilhelmina) zijn niet opgenomen (‘Zij verdient een eigen bibliografie’, p. xviii). De consequentie hiervan is dat bij Bilderdijks Lijkgedachtenis van Zijne Doorluchtigste Hoogheid prins Willem George Fredrik van Oranje en Nassau (A 116) het werk van Katharina Wilhelmina, Op het afsterven van Zijne Doorluchtige Hoogheid prins Willem George Fredrik, wel wordt genoemd maar niet uitvoerig beschreven, terwijl het toch mét Bilderdijks gedicht in de Vaderlandsche Oranjezucht is opgenomen. Heel streng is de werkwijze ook niet doorgevoerd, want de bijdragen van Vrouwe Bilderdijk in de Keur van Nederlandsche letteren (A 277, B 340) worden wel beschreven, mogelijk omdat in de Keur ook een gedicht voorkomt dat zowel op naam van Willem als op naam van Vrouwe Bilderdijk is verschenen. Terzijde merk ik nog op dat de gedichten van Bilderdijk zelf in de Keur beginnen met zijn ‘Ter verjaardage van mijne egade’. | |
ToelichtingenNaast de strikt bibliografische gegevens bevatten de beschrijvingen ook gegevens over de vindplaats van de beschreven drukken in openbare bibliotheken, met vermelding van bijzonderheden over de provenance, handgeschreven inscripties e.d., en voorts verwijzingen naar bibliografieën en catalogi waarin de betreffende druk voorkomt (zie verder Sprokkelingen i). Daarnaast wordt de bibliografische geschiedenis vermeld (of een bepaald werk ook elders is gepubliceerd) en wordt er vaak een meer inhoudelijke toelichting gegeven. Van A 177 (Echtvieringvan keizer Napoleon) zijn twee edities bekend, beide te Amsterdam bij Immerzeel en Comp. in 1810 uitgegeven, één met gebruikmaking van de lange of staande s én de korte of ronde s, terwijl in de ander uitsluitend de ‘door Bilderdijk verfoeide’ ronde s wordt gebruikt. Hetzelfde geldt voor A 179 (Hulde), ook een lofdicht op Napoleon, zonder impressum maar eveneens uitgegeven bij Immerzeel. De drukken waarin uitsluitend de ronde s wordt gebruikt (omdat in de letterkast kennelijk de lange s ontbrak) moeten later worden gedateerd dan de drukken waarin, afhankelijk van hun positie, de lange s en de ronde s naast elkaar worden gebruikt, bijvoorbeeld in Hulde (A 179.2): gantsch, was, verschuldigd, Hollandsch, schroomde, stouter. Bilderdijk heeft in zijn Nieuwe taal- en dichtkundige verscheidenheden geprotesteerd ‘tegen het “ezelachtig wegschoppen” dier letter van onze drukkerijen’.Ga naar eind4. In de letterkast van Zweijgardt uit 1822 komt de lange s nog voor, maar in die van Van Cleef uit 1844 niet meer.Ga naar eind5. Bij individuele gedichten wordt dikwijls aangegeven waar die in de Dichtwerken (1856-1859) zijn opgenomen, maar dat | |
[pagina 25]
| |
is niet altijd gebeurd. In Sprokkelingen z geef ik een aanvullend lijstje van nummers uit de wbb met opgave van de vindplaats in de Dichtwerken. Bij A 324 Op den verjaardag van Zijne Doorluchtige Hoogheid prins Willem de Vijfde (Amsterdam, Nayler, 1836) kan aangevuld worden dat dit werk in de Vaderlandsche Oranjezucht en in de Dichtwerken viii, 452 voorkomt als ‘Op den achtsten maart 1798’. Bilderdijk heeft in 1823 ook een kinderboek gepubliceerd, Spreuken (A 252) en in de uitgaven daarvan met 64 pagina's wordt in het ‘Voorberigt’ gemeld dat de auteur heeft goedgevonden dat ‘in de kleinere, meer voor kinderen bestemde uitgave, Zetter en Corrector de spelling van den Hoogl. Siegenbeek zouden in acht nemen’. Dat is alleen in de uitgave met 48 pagina's (waarin het ‘Voorberigt’ ontbreekt) gebeurd: ‘plicht’ volgens Bilderdijk wordt ‘pligt’ volgens Siegenbeek, ‘verricht’ volgens Bilderdijk wordt ‘verrigt’ volgens Siegenbeek. Ironisch genoeg is in ‘Voorberigt’ de spelling-Siegenbeek gevolgd, want volgens Bilderdijks Geslachtlijst was het ‘[Voor]bericht’. De Spreuken zijn na 1823 niet afzonderlijk herdrukt, vermoedelijk omdat de tekst alleen leringen bevat die niet worden geadstrueerd aan de hand van een verhaaltje. De Gedichten voor kinderen van Vrouwe Bilderdijk hebben een beter debiet gekend, terwijl daarin toch niet de spelling-Siegenbeek is gehanteerd, althans niet in de door mij geraadpleegde uitgave van 1813: ‘oprecht’, ‘recht’, ‘doorgebracht’, ‘plicht’. In de Bloemen van Nederlandsche dichtkunst voor de jeugd ('s Gravenhage, J. Immerzeel, Junior, 1826-1827) is trouwens al weer in de stukken van Bilderdijk ‘volgens begeerte van den uitgever, des dichters spelling behouden’. Deze bloemlezing bevat acht stukken van Bilderdijk en had dus in de wbb opgenomen kunnen worden (vgl. wbb, p. 251). Bij de toelichtingen is niet steeds een juiste afweging gemaakt. Want waar bij A 268 Pestel, gedachtenisrede geen gegevens over deze Pestel worden vermeld, wordt bij A 264 de Heldinnenbrieven van Pieter van Schelle, uitgegeven door Bilderdijk, uitvoerig uiteengezet wat heldinnenbrieven zijn. Bij A1823.248.2 De derde October staat ‘van het tooneel geciteerd door W. Bingley.’ Hier zal niet Ward Bingley (1757-1818) zijn bedoeld maar zijn zoon Wilhelmus Albertus Bingley (1793-1844).Ga naar eind6. Met Werner, de Duitse auteur van het door Bilderdijk vertaalde Krijgs-lied der verbondene legers (A 196) is bedoeld Zacharias Werner (1768-1823), die drie keer getrouwd is geweest voor hij zich tot priester liet wijden.Ga naar eind7. In de Staatscourant is in de negentiende eeuw elke week een lijst opgenomen van werken die in het kader van het toen geldende wettelijk depot bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken waren ingeleverd. Zolang de Staatscourant nog niet digitaal is te raadplegen, is het zoeken naar die titels een tijdrovende kwestie, maar ik heb ooit genoteerd dat De derde october op 19 januari 1824 in de Staatscourant wordt vermeld en inderdaad door L. Herdingh en Zoon is ingeleverd. Exemplaren die in het kader van het wettelijk depot zijn ingeleverd, kunnen een handgeschreven verklaring op de titelpagina hebben, zie bijvoorbeeld A284.2 (Nieuwe vermaking, Zutphen, W.C. Wansleven, 1834). In de bronnenlijst wordt een aantal particuliere veilingcatalogi beschreven, waarin veel werken van Bilderdijk werden aangeboden, bijvoorbeeld de catalogus van S.I. Wiselius uit 1845, waarvan het gedeelte Bilderdijk is gekocht door ds. Van Voorst. De bibliotheek van vader en zoon Van Voorst is in 1860 verkocht (p. xxiv), maar blijkens de verkoopcatalogus Nederlandsche letterkunde, catalogus van boeken en handschriften voorhanden bij Frederik Muller & Cie, verschenen na 1889, moet een deel van de collectie-Wiselius veel later nog beschikbaar zijn geweest. Nummer 1103 in genoemde catalogus (‘182 banden, waarvan 138 in half leder en ruim 400 stukken’ van en over Bilderdijk) is immers een ‘Unieke verzameling, grootendeels afkomstig uit de bibliotheek van S.Iz. Wiselius, aangevuld uit de collecties van de Bosch Kemper, Alberdingk Thijm, e.a.’. Bilderdijk heeft, veelzijdig als hij was, ook een aanbeveling uitgegeven voor de bekende buikspreker Alexandre Vattemare (B 247, 257, 258). Ik kan de verleiding niet weerstaan hier te verwijzen naar het stuk dat Jacob van Lennep in 1852 over hem heeft geschreven, waaruit blijkt dat Vattemare niet alleen buikspreker was, maar ook ‘als geleerde de boekeryen bezocht’ en een plan heeft bedacht om bibliotheken tot onderlinge ruil en uitwisseling te bewegen. En, schreef Van Lennep, ‘zoo hij de gastvrijheid genoot van Nikolaas en Frederik Willem, van de koningin van Engeland, enz., enz., hij genoot evenzeer die van Bilderdijk en Southey, van Walter Scott en Thomas More, van Humboldt en van Arnim, en telde onder zijne vrienden al wat Europa en Amerika voortreffelijks noemen kon’.Ga naar eind8. De bladspiegel in de bovengenoemde Keur van Nederlandsche letteren (in octavo) is zo smal dat Bilderdijks versregels nogal eens te lang zijn. Dan ontstaat het volgende beeld: Dertig jaren, lieve Weêrhelft, groette ik uw geboortelicht;
Dank zij God voor 't nog vervullen van dien my zoo dierbren plicht!
De uitgever, M. Westerman in Amsterdam, is dan ook verheugd dat Bilderdijk erin heeft toegestemd zijn werk ‘onder dezen eenvoudigen tooi’ het licht te laten zien, nu ‘de Zuidelijke drukpers met de Noordelijke in wedstrijd treedt om zijn werken ook uiterlijken luister bij te zetten’. In de eerste helft van de negentiende eeuw hadden auteurs zelden een vaste uitgever, en gezien Bilderdijks grote productie is het ook niet verwonderlijk dat hij zijn werk bij verschillende uitgevers onderbracht. Daar waren ook uitgevers bij die niet echt vooraanstaand genoemd kunnen worden, zoals De Vos & Comp. in Dordrecht (voor Bilderdijk werkzaam van 1825 tot 1828) en A.F.H. Smit in Rotterdam (voor Bilderdijk werkzaam van 1827 tot 1832). Vanaf 1828 komen daar nog uitgevers in het tegenwoordige België bij: J. Sacré, die recent van Aalst naar Brussel was verhuisd en bij wie in 1828 Avondschemering (A 273) werd uitgegeven, dat met talrijke ornamenten en vignetten inderdaad fraai is uitgevoerd; vervolgens A.B. Stéven in Gent (Schemerschijn, 1829, A 286) en Brest van Kempen in Brussel (Nasprokkeling, 1830, A 291), die als Nederlander bij de Belgische opstand naar Amsterdam verhuisde. Deze edities zijn met instemming van Bilderdijk verschenen, maar we kunnen veilig aannemen dat hij, als hij was blijven leven, na de opstand van de woelzieke Belgen geen toestemming voor Belgische drukken meer zou hebben gegeven. Dat Bilderdijk in België naam had verworven, blijkt ook uit de (niet in de B-lijst van niet-zelfstandige publicaties opgenomen) bloemlezing van contemporaine Nederlandse poëzie, in 1824 bij P.-J. Hanicq te Mechelen verschenen onder de titel Voorlezingen van Hollandsche dichtstukjes ten gebruyke van het Aertsbisschoppelyk Collegium te Mechelen (46 pag.). Daarin zijn zes van de zeventien opgenomen gedichten van Bilderdijk (en één van vrouwe Bilderdijk). Overigens kan van de Bilderdijkedities die na de afscheiding van België aldaar zijn verschenen, niet worden gezegd dat zij klakkeloze nadrukken van Noord-Nederlandse uitgaven waren, zoals bij Tollens wel het geval kon zijn (zie verder Sprokkelingen 3). | |
[pagina 26]
| |
Fondsartikelen, overgegane fondsartikelen en vertalingenNaast registers op drukkers (alfabetisch op plaats en op naam), een chronologisch en een alfabetisch titelregister, is in de wbb ook een register opgenomen van de eigenaren van overgegane fondsartikelen. Gegevens daarvoor zijn onder meer ontleend aan fondsveilingcatalogi die werden uitgegeven wanneer (een deel van) het fonds van een uitgeverij werd afgestoten, bijvoorbeeld bij overlijden. Alleen wanneer de (nieuwe) eigenaar een titeluitgave van het werk heeft verzorgd (bij het oude boekblok is alleen een nieuwe titelpagina met de naam van de nieuwe uitgever ingevoegd) of een bindoplage (alleen met nieuwe band) is in het hoofddeel van de bibliografie een nieuwe beschrijving gemaakt. Zo'n titeluitgave werd verzorgd als van de oorspronkelijke oplage nog veel exemplaren onverkocht waren gebleven. Bij A257.1 (Merle d'Aubigné, Kerstdag, Leyden, H.W. Hazenberg Junior, 1824) en A257.2 (de titeluitgave daarvan, getiteld De geboorte van Christus, Amsterdam, A.B. Saakes, 1826) heeft Saakes de titel al heel snel (naar negentiende-eeuwse begrippen) van Hazenberg overgenomen, en wel omdat hij in 1825 in één boek twee andere preken van dezelfde auteur (Het kruis van Jezus Christus en De prediking van het evangelie) heeft uitgegeven. Maar het kwam ook vaak voor dat de resterende (al of niet gebonden) exemplaren van een bepaald boek naar een nieuwe boekverkoper overgingen, die ze (tegen gereduceerde prijs) probeerde te slijten zonder een titeluitgave op de markt te brengen. Voor het register van overgegane fondsartikelen is geen gebruik gemaakt van de Alphabetische naamlijst van fonds-artikelen, voorkomende in het Naamregister van Nederlandsche boeken, alsmede in de Alphabetische naamlijst van boeken ... waarvan het regt van eigendom aan anderen is overgegaan, in 1839 bij de Gebroeders Van Cleef verschenen. Deze Naamlijst was bestemd voor boekverkopers die moesten kunnen achterhalen dat bijvoorbeeld Bilderdijks Spreuken niet langer bij Herdingh en Zoon maar bij Messchert in Rotterdam verkrijgbaar waren. In de Naamlijst zijn op 122 pagina's ongeveer 3.650 titels opgenomen en de titels van Bilderdijk nemen ruim drie pagina's in beslag (zo'n honderd items). De Naamlijst geeft de stand van zaken weer tot augustus 1837 en er zijn dus de resultaten in opgenomen van de fondsveilingen van Herdingh en Immerzeel uit 1835, die beiden veel werk van Bilderdijk hebben uitgegeven. Namen van latere uitgevers, als Schwaebe en Vlieger, die wel in het betreffende register van de wbb figureren, komen er dus niet in voor. Maar er zijn ook namen van nieuwe fondseigenaren die wel in deze Naamlijst zijn opgenomen maar niet in de wbb (zoals Proost, zie verder Sprokkelingen 4). Sommigen hadden zich toegelegd op het verwerven van fondsartikelen. Zo had Jacobus Radink ‘niet minder dan 48 fondswerken en kopijrechten van Bilderdijk’ verzameld, een bezit dat hem van pas kwam toen Bilderdijks Dichtwerken van 1856-1859 door A.C. Kruseman in Haarlem werden uitgegeven.Ga naar eind9. In verband met de wijziging van het auteursrecht in 1881 werd een Lijst der boekwerken (1883) gepubliceerd, waaruit blijkt dat het Woordenboek voor de Nederduitsche spelling (A 289) uiteindelijk bij de bekende handelaren in second-hand artikelen Gebr. E. en M. Cohen in Nijmegen terecht is gekomen.Ga naar eind10. In de fondsveilingcatalogus van Elwe uit 1816 komen zeven titels van Bilderdijk voor (A 46, A3, A19, A77, A2, A72, A69). In potlood is hierbij aangetekend: ‘f133, - Bilderdijk Compleet Ouwerkerk’. De boekverkoper B. Ouwerkerk moet hier als tussenhandelaar zijn opgetreden en de betreffende fondsartikelen later hebben doorverkocht. In de fondsveilingcatalogus van Herdingh uit 1835 zijn niet alle titels waarmee Bilderdijk te maken heeft gehad onder zijn naam te vinden. F.W. Linders Mac-Benac, of het stellige der vrijmetselarij (A 224) uit 1820 staat onder Lindner, en er blijken nog 125 exemplaren van voorhanden te zijn. Uitgaande van een oplage van 500 zouden er dus elk jaar 25 stuks van zijn verkocht. Bij deze titel is met een tekentje aangegeven dat Herdingh hiervan het kopijrecht bezat. Dat is niet het geval bij de gravure ‘Gedenkzuil voor Jongvr. de Lannoy, get. door Bilderdijk, gegr. door Vinkeles, gr. 8vo’ (A 33, Grafschrift voor jongkvrouwe Lannoy, 1784).Ga naar eind11. Van dit assortimentsartikel had Herdingh zestig exemplaren in voorraad, die hij onmogelijk al sinds 1784 in voorraad kon hebben gehad. Misschien heeft hij ze in 1814 bij hun fondsveiling van de oorspronkelijke eigenaren, A. en J. Honkoop te Leiden, overgenomen, maar dan zou hij normaal gesproken fondseigenaar zijn geworden. In de fondscatalogus, de lijst van uitgegeven werken, van Herdingh uit 1827Ga naar eind12. zijn ook opgenomen de Echte stukken betreffende de uitzetting van mr. Willem Bilderdijk (A 233) door Herdingh in 1821 uitgegeven, echter met de aantekening ‘Wordt niet verk’[ocht]. Deze titel kan dus als een privédruk van Herdingh voor Bilderdijk worden beschouwd.Ga naar eind13. Hoe was bij fondsveilingen de positie van de auteur? In een Koninklijk Besluit van 24 januari 1814 is bepaald dat ieder die een ‘oorspronkelijk Werk’ uitgeeft dat hij ‘wettig bezit’, daardoor ‘voor zich zelven en zijne erven, het uitsluitend regt’ verkrijgt ‘om hetzelve werk uit te geven’. De duur van het auteursrecht is hier dus niet aan enige beperking onderworpen. In de wet van 25 januari 1817 is echter bepaald dat het kopijregt ‘niet langer [zal] voortduren, dan twintig jaren na den dood van den autheur of vertaler’.Ga naar eind14. Bij de uitgave van de Dichtwerken, toen Bilderdijk al meer dan twintig jaar dood was, is men kennelijk uitgegaan van de bepalingen van 1814, waarschijnlijk om de onderlinge collegiale verhoudingen niet te verstoren. In de wet van 1817 staat ook dat het kopijrecht van boeken ‘het uitsluitend regt [is] van diegenen welke daarvan autheurs zijn, en hunne regtverkrijgende’. Hier wordt dus de auteur voorop gesteld, maar dat heeft niet verhinderd dat uitgevers het recht van eigendom van door hen uitgegeven boeken aan andere uitgevers verkochten, ook als de auteur een nog levende Nederlander was. Bilderdijk heeft zelf in 1828 (met voorbijgaan van de oorspronkelijke uitgever Sepp?) in een exemplaar van zijn Geslachtlijst der Nederduitsche naamwoorden (A 234, Amsterdam, J.C. Sepp en Zoon 1822) genoteerd: ‘Het kopijrecht van dit Werk is door mij aan den Boekhandelaar Immerzeel afgestaan’, waarna Immerzeel in 1832-1834 inderdaad een nieuwe editie van dit werk op de markt bracht en daarvan werd Messchert in 1835 weer de nieuwe eigenaar. Maar in een contract dat Bilderdijk in 1830 met de uitgever Suringar te Leeuwarden afsloot, verkocht hij van de Beginsels der woordvorsching (A 293) de rechten voor het uitgeven ‘in maniere en zoo dikwijls hy boekverkooper zal verkiezen’.Ga naar eind15. Er bestonden ook regels voor het uitgeven van vertalingen. In 1796 werd voor de provincie Holland bepaald dat een uitgever die een vertaling van een bepaald werk op de markt wilde brengen, dat voornemen in de krant moest bekend maken en na drie maanden moest aantonen dat hij het oorspronkelijke werk bezat en met de vertaling ervan bezig was. Het stond echter een andere uitgever vrij ‘(doch niet dan met voorkennis van den uitgever der eerste vertalinge) eene geheele andere en betere overzetting’ te publiceren.Ga naar eind16. Zo verscheen van Jacques Delilles L'homme des champs in 1802 en 1803 bij Gerbrand Roos in Amsterdam eerst een vertaling door N.C. Brinkman, wed. C. van Streek onder de titel De veldeling, of de Fransche landgedichten en vervolgens in 1803 bij Johannes Allart, ook in Amsterdam, de bewerking door Bilderdijk, getiteld Het buitenleven. In 1803 werd voor de Bataafse Republiek een wet | |
[pagina 27]
| |
van kracht, waarin de regels werden aangescherpt en het werd verboden binnen drie jaar na de eerste vertaling een andere te debiteren. In zijn voorrede bij Het buitenleven jammerde Bilderdijk over de ‘hevige ziekten’ die ‘my derwijze uitputteden, dat ik, etlijke maanden achter een, buiten staat bleef, een' eenvoudigen brief te schrijven’. De recensent van de beide vertalingen in de Vaderlandsche letteroefeningen (1803, 1, p. 399) heeft wel waardering voor Bilderdijks poëzie, maar is niet erg onder de indruk van zijn overige klaagzangen: ‘Dan wy willen hopen, dat het enen bekwamen Geneesheer gelukken zal, zyne, naar het schynt, kwynende gezondheid volkomen nog te herstellen, misschien verdwynen dan ook zyne kwade luimen’. Er zijn meer werken waarvan Bilderdijk een tweede vertaling maakte. Uit de tijd dat er nog geen formele regelgeving was over vertalingen, dateert een vroeg werk van Bilderdijk, Deukalion en Pyrrha (A 2, 1779). Dit is, zoals bekend, een bewerking van Deucalion et Pyrrha van G.F. Poullain de Saint-Foix, een toneelstukje dat ook al in 1770 door N.W. op den Hooff onder de titel Deucalion en Pirrha was vertaald. Het stuk van Saint-Foix is in proza, de vertaling van Op de Hooff is per toneelclaus berijmd, maar die van Bilderdijk is geheel (per versregel) berijmd. Bilderdijk heeft een ander vroeg werk, Tyrtéus krijgszangen (A 69, 1787), naar het oorpronkelijk Grieks gevolgd, maar Juliana Cornelia de Lannoy had daarvan in haar Dichtkundige werken (Leyden, A. en J. Honkoop, 1780, p. 159-164) ook al een (gedeeltelijke) bewerking opgenomen, gevolgd naar de Franse vertaling van de abt Jean-Philippe Jannet. | |
NadrukkenNaleving (of juist niet) van de regels met betrekking tot het kopijrecht is natuurlijk ook aan de orde bij ongeautoriseerde drukken of roofdrukken, waarbij ik liever de neutrale term nadrukken gebruik: het woord ‘roofdrukken’ is te veel verbonden met het twintigste-eeuwse auteursrecht, terwijl achttiende- of negentiende-eeuwse nadrukken lang niet altijd onwettig of illegaal waren. Nadrukken kunnen een authentiek impressum (plaats en naam van uitgever) hebben, een vals impressum (als er iets te verbergen valt) of geen impressum. Van de (overige) zonder uitgeversnaam verschenen drukken konden er veel aan een drukker/uitgever worden toegeschreven, hetzij omdat het overdrukken zijn uit periodieke werken, hetzij omdat contemporaine catalogi een uitgever vermelden, hetzij omdat (bij werk uit de achttiende eeuw) het typografisch materiaal identificeerbaar is. Het gaat bij Bilderdijks werk om nadrukken die vooral vervaardigd zouden zijn door de Amsterdamse uitgever J.B. Elwe en later door de Leidse firma L. Herdingh en Zoon. | |
ElweElwe was inderdaad bekend als nadrukker, hetgeen blijkt uit zijn contemporaine ‘biografie’: Leeven en character-schets van den Amsteldamsche boekverkooper J..B.....E... (1794): De Heer E*** begon, om meer voordeel te genieten, eenige Copie van andere naa te drukken, als een van de Heer M...... zynde een werk in Quarto, het welk onze Held ten dienst van de Liefhebbers in klein Octavo liet naa drukken, met een extra konstig naagesneeden Vignet van het Konstgenootschap; schoon de Heer M...... hier wel tegen adverteerde, had onze Held de vrypostigheid hetzelve naa te laaten drukken, en dreef alzo den spot met de Heer ....... eenige Tooneelstukken onder Privilegie van de Schouwburg van A....... moesten hetzelfde noodlot ondergaan, laatende zyn Ed. meest een getal van twaalf grootpapieren op zulk een raar stuk drukken, met de gewoone Vignetten van gemelde Schouwburg, dewelke zyn Ed. dan hier en daar op Verkopingen voor echte drukken liet doorgaan, 't geen hem een magtige winst aanbragt. In een brief aan Johannes Kinker vanuit Brunswijk van 18 juni 1798 schreef Bilderdijk dat hij Elwe ‘quelques mourceaux de Poësie pour mon propre Compte’ heeft laten drukken (wat later Oden en gedichten (A 121) zou worden), en verder zijn er ‘quantité de petites pieces fugitives, que Elwe a sçu autrefois se procurer, et qu'il a imprimé clandestinement’. En op 2 oktober 1798 vroeg hij aan Kinker of Elwe nog steeds ‘des Livres contraires au systeme dominant?’ verkocht, en (blijkbaar is hij het adres kwijtgeraakt): ‘Oû demeure-t-il?’Ga naar eind17. Onder A 41 (waarnaar op p. xvi is verwezen) wordt beschreven Bilderdijks gedicht Aan het kunstgenootschap, Kunstliefde spaart geen vlyt, te 's Gravenhage; by 't ontvangen van den gouden eerprys, dat door Elwe circa 1785 zal zijn uitgegeven en dat een redactie bevat die afwijkt van die in de Proeven van poëtische mengelstoffen uit 1796, verschenen met ‘Privilegie’ van de Staten van Holland en West-Friesland (B 116). De Elwe-redactie heeft: ‘Onverwelkbre zegekroon’ en ‘nooit verdienbaar loon’ terwijl die in de Proeven luidt: ‘Nooitverwelkbre zegekroon’ en ‘onverdienbaar loon’, verschillen die inderdaad aan een redactionele ingreep moeten worden toegeschreven. De druk van Elwe is een ‘ongeautoriseerde druk’ die niettemin ‘de door de dichter geautoriseerde versie’ bevat. Als Elwe zijn druk niet op een rondzwervend afschrift heeft gebaseerd, heeft het er inderdaad ‘alle schijn van dat Bilderdijk bij deze publicaties was betrokken’. Ik betwijfel overigens of A 32 (Extract uit de 's Gravenhaagsche Courant, 1784) gerekend moet worden tot de ‘privé-uitgaven voor Bilderdijk’ (p. xvi), waarvoor een persoonlijke (schriftelijke) relatie nodig was. Bij het Extract gaat het om de herdruk van een artikel uit een patriottische krant, waarin staat dat Bilderdijk en anderen zich na het proces tegen Philippus Verbrugge aan losbandig gedrag hebben schuldig gemaakt, alsmede om de herdruk van de reactie door Bilderdijk daarop uit een andere krant. Die reactie komt erop neer dat Bilderdijk verklaarde boven dergelijke beschuldigingen te staan.Ga naar eind18. Elwe kan dit Extract wel op de markt hebben gebracht, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat Bilderdijk zelf in dit drukwerkje de hand heeft gehad, omdat het niet het bedoelde oogmerk kan hebben bereikt, want wat de lezer daaruit bijblijft, is vooral het verslag van de orangistische buitensporigheden. Als Bilderdijk werkelijk effectief had willen reageren, had hij een soortgelijke brief moeten publiceren als die hij aan prins Willem v over deze affaire heeft gestuurd.Ga naar eind19. | |
Vaderlandsche OranjezuchtBilderdijk heeft een aantal Oranjeverzen los uitgegeven, die onder de titel Vaderlandsche Oranjezucht in 1805 gebundeld werden gepubliceerd (180 pp.), zogenaamd in Leipzig maar vermoedelijk te Amsterdam bij de Weduwe J. Dóll (A 133.1).Ga naar eind20. Hiervan verscheen een uitgebreide herdruk (221 pp.), nu met auteursvermelding (A 133.2), volgens de titelpagina weer in 1805 te Leipzig maar in feite blijkens de correspondentie van Bilderdijk met Johannes Immerzeel Jr. bij de laatstgenoemde, ofschoon in de Vaderlandsche letteroefeningen van 1809 (1, p. 604-610) verbaasd werd gedaan over het gerucht dat de bundel pas in 1809 in Amsterdam zou zijn gedrukt: Hoe! een man, als Bilderdijk, zoude thans verzen in het licht geven, welke, op het zachtst uitgedrukt, eene strekking zouden kunnen hebben, om oude, door den tijd reeds | |
[pagina 28]
| |
geheelde, wonden weder open te rijten, haat en burgerlijke verdeeldheden weder op te wakkeren, vergeten grieven weder levendig te maken? Die verbazing moet wel gespeeld zijn want in de fondscatalogus van Immerzeel uit 1810 komt de titel gewoon voor: ‘Vaderlandsche Oranjezucht; met titelvignet. 8. in cart. (Leipzig 1805) [prijs] 3.0’.Ga naar eind21. Van de bij Immerzeel verschenen druk van de Vaderlandsche Oranjezucht zijn in 1811 219 gebrocheerde en 193 ongebonden exemplaren in beslag genomen.Ga naar eind22. Daardoor werd natuurlijk opnieuw vraag naar het boek gecreëerd. Niettemin blijkt uit de assortimentscatalogus (lijst van voorradige boeken) van Elwe, die in 1816 naast zijn fondsveilingcatalogus verscheen, dat hij nog negen exemplaren te koop had.Ga naar eind23. Blijkens de fondsveilingcatalogus van Herdingh uit 1835, tevens assortimentscatalogus, had deze acht exemplaren in voorraad (maar hij was daarvan niet de fondseigenaar).Ga naar eind24. In de fondscatalogus van Immerzeel uit 1833 staat dat de Vaderlandsche Oranjezucht is uitverkocht,Ga naar eind25. waarmee overeenstemt dat in Immerzeels fondsveilingcatalogus van 1835 slechts één exemplaar voorhanden was.Ga naar eind26. In een stocklist (lijst van leverbare boeken) van Nayler & Co. voor 1837 in zijn Pillen voor recenserende geleerden te slikken; en beenen, voor heeren boekhandelaren te kluiven (1838) schreef Nayler bij de aankondiging van zijn eigen heruitgave van de Vaderlandsche Oranjezucht (die uiteindelijk pas in 1841 zou verschijnen) dat er van dit werk twee voorafgaande uitgaven bestonden; ‘van de Echte hebben wij het Kopijrecht (van den Heer Immerzeel) gekocht - de Onechte komt dikmaals in Veiling bij den Heer Bom voor.’ Met de Onechte uitgave is waarschijnlijk de eerste, minder omvangrijke druk (180 pp.) bedoeld. | |
HerdinghVan enige stukken uit de Vaderlandsche Oranjezucht zijn weer afzonderlijke drukken verschenen, opnieuw zogenaamd te Leipzig. De typografie van deze drukken komt niet overeen met die van de Vaderlandsche Oranjezucht, dus is het niet aannemelijk dat Immerzeel hiervan ook de uitgever is. Bedoelde drukken worden nu toegeschreven aan Vincent Herdingh te Leiden (wbb, p. xvi en A 215). Dit is gebeurd op basis van een uitspraak van H.W. Tydeman die in de Algemeene konst- en letterbode van 1852 schreef over Bilderdijks ‘losse stukjes’: Want men moet weten, dat terwijl B. hier te Leiden woonde, zijn vriend V. Herdingh [...] met zijne toestemming, een aantal der oudere, zoo veel mogelijk in den vorm der oorpronkelijke uitgaven, herdrukt heeft; en na B.'s dood, heeft de heer W. Playter te Amsterdam, deze operatie met (die of ook andere) stukjes herhaald; doch bij deze is het verschil van den letterdruk ligter te herkennen. Er is geen reden te twijfelen aan Tydemans waarheidsliefde, maar is zijn verklaring ook waarheidsgetrouw? Hendrik Willem Tydeman (1778-1863) was in 1852 ruim zeventig jaar oud en schreef over gebeurtenissen van enige decennia eerder. Hij heeft bovendien de naam B.S. Nayler onthouden als W. Playter. Naylers herdrukken van de losse stukken hebben zijn eigen impressum (en de vermelding ‘Gedrukt bij C.A. Spin’) alsook het jaartal 1835, 1836 of 1837 op de titelpagina, dus daarover kan niet gezegd worden dat ‘het verschil van den letterdruk ligter te herkennen’ is. Met betrekking tot deze zaak kunnen een paar overwegingen worden voorgelegd. De firma L. Herdingh en Zoon heeft in de persoon van Vincent Herdingh, ‘een hupsch en solide mensch’ volgens H.W. Tydeman, niet eerder dan in 1815 werk van Bilderdijk (en zijn vrouw) uitgegeven, namelijk in dat jaar de bundel ‘op deze omstandigheden toepasselijk’ met de titel Vaderlandsche uitboezemingen (A 197).Ga naar eind27. Vincent Herdingh Lzn. (1786-1835) was volgens Gerrit van de Linde (de latere Schoolmeester) bij de dood van Bilderdijk in grote verwarring: ‘bij den geëgareerden en beschonken Herdingh moetende zijn vond ik dezen in een bijna volslagen geestverbijstering over den dood des Eenigen’.Ga naar eind28. Hieruit kan inderdaad afgeleid worden dat Herdingh nadrukken alleen met medeweten van Bilderdijk verzorgd kan hebben. De firma Herdingh was een bloeiend bedrijf dat waarschijnlijk niet uit behoefte aan geld, om het eigen bedrijf gaande te houden nadrukken hoefde te verzorgen,Ga naar eind29. maar Bilderdijk kon natuurlijk altijd wel geld gebruiken. De naamgever van de firma, Leendert Herdingh (1752-1815), was een bekend patriot en het lijkt toch vreemd dat zijn zoon enige jaren na zijn dood titels herdrukt zou hebben die de vader in zijn tijd verafschuwd zou hebben. Monfils schrijft op p. xvi: ‘Het kopijrecht van Vaderlandsche Oranjezucht berustte op dat moment bij Johannes Immerzeel jr.’ (zo ook bij A 215). Hier is nuancering nodig. Volgens de wet van 3 juni 1803, die bepaalde dat er geen privileges voor boeken meer werden verleend, is de uitgever verplicht bij elk boek ‘op den Titul van hetzelve zynen Naam, den Naam van de Plaats en het Jaargetal der Uitgave te plaatsen’. Bovendien moest hij een exemplaar sturen aan ‘het Gemeente-Bestuur der Plaats van de Uitgave, en aan de Nationale Bibliotheek’. Als hij één of meer van de bepalingen niet naleefde, stond het iedereen vrij ‘hetzelve Werk [...] nagedrukt te debiteeren’.Ga naar eind30. Het is duidelijk dat Immerzeel bij de Vaderlandsche Oranjezucht in ieder geval niet de juiste plaats en niet zijn naam op het titelblad heeft vermeld. Niettemin, dat Immerzeel de uitgever was, was door zijn fondscatalogus van 1810 in kringen van boekverkopers bekend en het zal zeker na de Franse tijd niet als fatsoenlijk hebben gegolden dat confraters onderling elkaars werk uit die tijd (gedeeltelijk) nadrukten. In 1815 werd immers de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels opgericht, die ten doel had het tegengaan van het ‘op een schandelijke wijze na te drukken, te verkoopen en te laten verkoopen’ van werken waarvan ‘het regt der kopy anderen toebehoort’. Herdingh hoorde niet tot de oprichters van de Vereeniging maar hij staat wel in het rijtje namen na het zinnetje: ‘Weldra sloten zich hierbij aan’.Ga naar eind31. Ten tijde van de inlijving bij Frankrijk kon het uitgeven van orangistische drukwerken met een vals adres en een geantedateerd jaartal nog gelden als een illegale daad, maar in de tijd dat koning Willem i op de troon zat, is de publicatie van zulke geschriften eenvoudig boerenbedrog. In de Alphabetische naamlijst van boeken, welke sedert het jaar 1790 tot en met het jaar 1831 [1832], in Noord-Nederland zijn uitgekomen (1832, met supplement van 1835) door J. de Jong worden onder Bilderdijk enige titels beschreven zonder impressum of met Duits impressum en zonder prijsvermelding (p. 59-61, suppl. p. 14), zodat de gebruiker moest raden bij wie die werkjes dan te verkrijgen waren. Terwijl die Naamlijst blijkens de inleiding juist bedoeld was om ‘de tegenwoordige eigenaren der artikelen’ bekend te maken, waartoe de ‘heeren boekhandelaars in de Noordelijke provincien’ verzocht was ‘eene juiste opgave’ te doen ‘van al hunne eigendoms-artikelen’. Bij die titels hoort Gij hoordet Horeb's donder knallen, beter bekend als mdccciv (Op den moord van den hertog d'Enguien) (A 1805.131) dat eerst zonder impressum is verschenen en waarvan een herdruk het licht zag met het impressum Leyden, L. Herdingh en Zoon, 1824 (bij de Naamlijst van De Jong (nogmaals) vermeld op p. 63). Dit werkje komt niet voor in de Vaderlandsche Oran- | |
[pagina 29]
| |
jezucht en blijkbaar voelde Herdingh zich vrij het te herdrukken. | |
Toch Elwe?Op grond van het bovenstaande vraag ik me af of het niet beter zou zijn de afzonderlijke nadrukken, die ook in de Vaderlandsche Oranjezucht voorkomen, toe te schrijven aan Jan Barend Elwe (1746-1816) en ze te dateren tussen 1811 (inbeslagneming van de Vaderlandsche Oranjezucht) en 1814. Dan moet Tydemans geheugen hem dus bedrogen hebben. Elwe is bekend als nadrukker en had kennelijk ervaring in het nabootsen van eerder elders verschenen drukken. Ook het drukken (uit winstbejag) van in die jaren politiek niet-correcte teksten past in het beeld. In de Franse tijd kon er behalve voor exemplaren van de Vaderlandsche Oranjezucht (die echter in beslag waren genomen) belangstelling bestaan voor de zogenaamde oorspronkelijke drukken daaruit. Het is niet waarschijnlijk dat de nadrukken met medeweten van Bilderdijk tot stand zijn gekomen. Bilderdijk heeft nog in 1798 contact met Elwe gehad en wist dat deze zich met nadrukken bezighield, maar hij was niet tevreden met de Oden en gedichten (A 121), in 1800 bij Elwe uitgekomen, waarvan hij een nieuwe druk (Odilde) in 1808 bij Immerzeel liet verschijnen.Ga naar eind32. Na 1800 zijn geen Bilderdijk-uitgaven met de naam Elwe in het impressum meer verschenen. Toch is het aannemelijk dat Elwe na 1800 nog werk van Bilderdijk heeft nagedrukt. Van Tyrtéus krijgszangen (A 69) zijn drie drukken verschenen, alle drie op naam van P.J. Uylenbroek te Amsterdam en met het jaartal 1787 (maar zonder editievermelding). Bij de fondsveiling van Uylenbroek in 1809 waren hiervan nog vijf exemplaren beschikbaar. Die werden door Elwe gekocht. Bij diens fondsveiling in 1816 waren er opeens 55 exemplaren. Terecht wordt van de derde druk gezegd: ‘Gezien het aantal exemplaren in de fondsveilingen van resp. Uylenbroek en Elwe zal de laatste voor deze druk verantwoordelijk zijn geweest’. Deze titel blijkt later weer in het bezit van Herdingh te zijn gekomen. In de nadrukken werd de typografie van de oorspronkelijke1.-3. Titelpagina's van aan Herdingh toegeschreven drukken, resp. A 96.3, A 215 en A 216.
drukken nagebootst maar is de tekst zoals die voorkomt in de tweede druk van de Vaderlandsche Oranjezucht zeer nauwkeurig, bijna foutloos gevolgd. Dit is echter niet het geval bij Aan Nederland; ter gedachtenis van den dapperen hopman Kropff (A 96.3), oorspronkelijk in 1793 bij Jacobs de Agé uitgegeven (ill. 1). Daar is de (oorspronkelijke) redactie met vier regels per strofe gevolgd, terwijl de strofen in de Vaderlandsche Oranjezucht vijf regels tellen. De nadrukker had dus in elk geval hier de beschikking over de oorspronkelijke druk. Als deze nadruk vijf regels per strofe had gehad, had men natuurlijk ook gemakkelijk kunnen zien dat hier sprake was van een vervalsing. Daarnaast zijn er ook titels die zogenaamd eerder in Leipzig zijn uitgegeven maar pas in de Vaderlandsche Oranjezucht voor het eerst voorkomen, zoals A 215 Aan zijne doorluchtige hoogheid, den heere prinse erfstadhouder, in Brunswijk (ill. 2), A 216 De achtste maart (ill. 3), A 219 Droom, A 222 De intocht der Franschen; in 1795. In deze gevallen gaat de redactie zoals die voorkomt in de tweede druk van de Vaderlandsche Oranjezucht vooraf aan die in de afzonderlijke uitgaven. In A 215 Aan zijne doorluchtige hoogheid bijvoorbeeld staat ‘het geen u schedel torst’ en ‘een’ roofaan' terwijl de Vaderlandsche Oranjezucht de correcte lezingen ‘uw schedel’ en ‘een’ roof aan' heeft. Maar bij mijn weten komen er geen substantiële tekstvarianten in voor die op Bilderdijks betrokkenheid wijzen. Als Bilderdijk bemoeienis met de nadrukken had, zou hij allicht de ontbrekende strofen van het gedicht Droom in de afzonderlijke uitgave daarvan hebben laten opnemen (A 219).Ga naar eind33. A 215 Aan zijne doorluchtige hoogheid komt ook voor in een stocklist van Nayler & Co. voor 1837 (opgenomen achterin Pillen, voor recenserende geleerden, 1838). Het impressum van A 215 luidt ‘Leipzig, 1801’ en het slot van de hierboven ingekorte titel luidt: ‘in Slachtmaand, 1801.’ In de stocklijst wordt het impressum niet vermeld en wordt als einde van de titel gegeven: ‘in Slachtmaand, 1821.’ Ik meen dat ‘Slachtmaand, 1821’ moet zijn ‘Slachtmaand, 1801’ en dat uit deze vermelding niet geconcludeerd mag worden dat Nayler hier bevestigt dat het werkje is uitgegeven in 1821 (in de periode dat Herdingh werk van Bilderdijk uitgaf). | |
[pagina 30]
| |
Een soortgelijke redenering als bij Tyrtéus krijgszangen is gevolgd, zien we bij A 19 (Brief van den navolger van Sofokles Edipus), waarvan de eerste druk uit 1780 door A. van der Kroe te Amsterdam is uitgegeven. Er is een andere druk, met afwijkend titelvignet en lettertype, die volgens het titelblad ook bij Van der Kroe zou zijn uitgegeven, maar die wordt toegeschreven aan Herdingh (niet voor 1816), en wel op grond van het ‘restant in fondsveiling Elwe 1816’. Blijkens de toelichting is na Van der Kroe de volgende fondseigenaar P.J. Uylenbroek, ook te Amsterdam. Bij diens fondsveiling in 1809 worden de resterende 255 exemplaren verkocht aan J.B. Elwe. Bij Elwes fondsveiling in 1816 zijn er nog 103 exemplaren over. Er is niet vastgelegd wie daarvan de koper is, maar bij de fondsveiling van Herdingh in 1835 zijn er van dezelfde titel nog 92 exemplaren te koop. De redenering is hier dat Herdingh wel een nadruk moet hebben verzorgd omdat hij anders in negentien jaar slechts elf exemplaren zou hebben verkocht. Deze titel komt ook voor in de fondscatalogus van Herdingh uit 1827 (Brief van den navolger van Sofokles Edipus, gr. 8vo. Amst. 1780, 0,30)Ga naar eind34. en in de Naamlijst van De Jong (p. 59) (brief over Edipus. 8vo, 1780. Leyden, L. Herdingh en Zoon - 0,30). Herdingh moet van deze Brief inderdaad een nadruk hebben verzorgd met een onjuist impressum, maar hij liet in zijn fondscatalogus en in de Naamlijst wel weten dat hij de nieuwe fondseigenaar was (en het werk komt dan ook niet voor in de Vaderlandsche Oranjezucht, dat kon gelden als bezit van Immerzeel). Deze titel kan beschouwd worden als een werk waarvan ‘de rechthebbenden mogelijk niet meer achterhaalbaar’ (p. xvi) waren, waarbij wordt verwezen naar A 1793.96.3, A 1793.97.2 en A 1799.116.3, titels die echter alle drie in de Vaderlandsche Oranjezucht zijn opgenomen. De nadrukken van teksten die ook in de Vaderlandsche Oranjezucht voorkomen en die in de wbb aan Herdingh zijn toegeschreven, maar die ik liever op naam van Elwe zou plaatsen, zijn later (veelal) in het bezit van Nayler gekomen, die ze echter niet rechtstreeks van Elwe kan hebben overgenomen. Herdingh zal ze na de dood van Elwe in 1816 onderhands hebben overgenomen, zonder er verder veel mee te doen. In de assortiments-, fonds- en fondsveilingcatalogi van Elwe, Herdingh en Immerzeel heb ik geen titels aangetroffen die verraden dat één van deze uitgevers verantwoordelijk is voor de aan Herdingh toegeschreven nadrukken. Op basis van aanvullend onderzoek (naar de typografie4. Titelpagina van een Elwe-druk met initialen die ook voorkomen bij een aan Herdingh toegeschreven druk
of door nog onuitgegeven correspondentie of archivalia) kunnen mogelijk drukken die zonder of met een vals impressum zijn verschenen, met meer zekerheid aan een drukker/uitgever worden toegeschreven. In elk geval komen in een aantal van de drukken die aan Herdingh worden toegeschreven (bijvoorbeeld A 96.3, A 97.2, A 219, A 222, A 223, A 230) sierletters op de titelpagina's voor die blijkens Enschedé's Typefoundries al vanaf 1769 in gebruik warenGa naar eind35. en die niet voorkomen in de Proeve van letteren, welke gevonden worden ter boekdrukkeryë van Herdingh en Du Mortier uit 1793. Bij een kleine steekproef uit boeken die Herdingh omstreeks 1820 heeft uitgegeven, heb ik deze kapitalen ook niet aangetroffen. Op de titelpagina van de Kleine Jakob in zijne studeerkamer, in 1814 bij Elwe verschenen, komt dit lettertype in het woord Jakob echter wel voor (ill. 4). Hetzelfde geldt evenwel voor het woord gezangen in de Christelijke gezangen voor de openbaare godsdienstoefeningen (Amsteldam, J.C. Sepp en Zoon, 1802) (ill. 5). | |
Onzekere en onjuiste vermeldingenEen titel die ik in de wbb niet heb kunnen vinden is de Briefwisseling over godgeleerde onderwerpen tusschen mr. W. Bilderdijk en Jan-J.F. Wap in 1832 bij Van Gulick en Hermans in Breda verschenen (en waarop in 1833 bij Van der Monde in Utrecht een reactie verscheen onder de titel Eenige aanmerkingen op het werkje, getiteld: Briefwisseling over godgeleerde werken ...). In de Catalogus van de gedrukte werken aanwezig in de collectie van het Bilderdijk-museum uit 1994 door F.C.L. Verouden staat dat het werk ‘fragmenten van brieven’ van Bilderdijk bevat, maar indien het aandeel van Bilderdijk als te gering wordt beschouwd, zou het werk toch onder C (Onzekere en onjuiste vermeldingen) vermeld kunnen zijn. Onder de teksten die wel onder C zijn beschreven zijn de Galante dichtluimen (C 3) zeker het bekendst. Hier (en in de (on-line te raadplegen) Short-Title Catalogue Netherlands)5. Titelpagina van een druk van Sepp en Zoon met initialen die ook voorkomen bij een aan Herdingh toegeschreven druk
| |
[pagina 31]
| |
wordt H. Riemsnijder als auteur aangewezen. Ik had dit graag toegelicht gezien, al was het alleen maar omdat ze bij Verouden nog vragenderwijs mede aan Bilderdijk worden toegeschreven. Op grond van een voorlopig onderzoekje kan ik overigens van enige gedichten uit de Galante dichtluimen een oorspronkelijke tekst aanwijzen, waaruit meteen blijkt hoe lastig het is bij erotische poëzie de ‘echte’ auteur te vinden (zie Sprokkelingen 5). Bij de niet-zelfstandige publicaties worden geen uitgaven na 1831 beschreven en dit brengt met zich mee dat het ‘Extrait de l'histoire de la patrie’ naar Bilderdijks Geschiedenis des vaderlands, opgenomen in N. Chatelains Histoire du Synode de Dordrecht uit 1841 niet is opgenomen, al gaat het toch om bijna honderd pagina's tekst. Op p. 14 van het supplement (1835) van de Alphabetische naamlijst van boeken door J. de Jong wordt vermeld Leydens ontzet. 1806. Daarmee is bedoeld ‘Herinnering aan Leydens ontzet’ (B 1814.223 ‘Dichtstuk, uitgesproken in de openbare vergadering der Maatschappy van Nederlansche Letterkunde’) en kennelijk ook als overdruk uit de Verhandelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden verschenen. De volgende titel bij De Jong is ‘dévouement à la maison d'Orange. Leipzich, 1815. Is dit de Vaderlandsche Oranjezucht op zijn Frans? | |
TenslotteIn 1825 schreef Bilderdijk aan de Duitse filoloog en dichter Hoffmann von Fallersleben: ‘het is nu vijftig jaren dat de Drukpers genoegzaam aanhoudend voor my bezig was’.Ga naar eind36. Zijn werk was echter in het algemeen geen commercieel succes en, daargelaten de bijval voor Helmers' Hollandsche natie of Tollens' Gedichten, moet het voor hem wel wrang zijn geweest dat een werk als de eerste verzameling van de Luimige dichtstukjes van J. van Oosterwijk Bruijn, verschenen in 1824, al in 1831 een vierde druk beleefde. In Jacob van Lenneps ‘Een brief van een Nichtjen dat buiten woont, aan haren Neef te Amsterdam’, gedateerd 1849, liet het nichtje weten dat de neef zich door het doen van allerlei boodschappen in Amsterdam aan familieleden kon verplichten: ‘En my, met Bilderdijks gedichten / En met die mooie preek van Moll’.Ga naar eind37. Gezien Bilderdijks voortdurende productie en het matige debiet daarvan ligt het voor de hand dat in elke plaats met een boekhandel lang na zijn dood wel een paar bundels van Bilderdijk te koop zouden zijn, en Van Lennep blijkt ook dit gedicht een ironisch karakter te hebben gegeven, want elke strofe eindigt met het verzoek ‘vier strengen zwarte wol’ aan te schaffen, die toch zeker overal te koop zullen zijn geweest. Maar het kan zijn dat hier nog een addertje onder het gras zit en dat Van Lennep doelt op de vruchteloze poging in die jaren Bilderdijks volledige dichtwerken uit te geven.Ga naar eind38. Binnen afzienbare tijd zal de hele productie van de Nederlandse drukpers digitaal beschikbaar zijn. Maar omdat Bilderdijk weinig verzen schreef van het type ‘dat de een of andere arme werkman gemaakt had om aan de deuren te verkoopen’, zoals Albert Verwey schreef naar aanleiding van Onno Zwier van Haren,Ga naar eind39. zal zijn werk toch van uitvoerige toelichting voorzien moeten worden, niet alleen taalkundig maar vooral ook cultuurhistorisch. Om de druk- en waarderingsgeschiedenis van Bilderdijks werk te begrijpen, is de wbb onmisbaar. Intensieve omgang met de wbb heeft geleid tot aanvullingen en verschil van opvatting, maar Monfils heeft zijn taak, als ik dat woord gebruiken mag, met veel zorg en verve vervuld.
Louis Saalmink - LSaalmink@planet.nl | |
Sprokkelingen IBij de uitleg over de vingerafdruk (Va) op p. xxi dient vóór ‘geen’ te staan ‘b2’ Bij A 274 (De cykloop, 1828) en A 282 (De ware liefde tot het vaderland, 1828) wordt vermeld ‘Niet in Brinkman’. De titel van de eerste Brinkman geeft aan over welke jaren publicaties zijn opgenomen: Alphabetische naamlijst van boeken, plaat- en kaartwerken, die gedurende de jaren 1833 tot en met 1849 in Nederland uitgegeven of herdrukt zijn. Beide titels zijn wel opgenomen in het supplement (1835) van de Alphabetische naamlijst van boeken, welke sedert het jaar 1790 tot en met het jaar 1831 [1832], in Noord-Nederland zijn uitgekomen [door J. de Jong], p. 15. In dat supplement, p. 14 wordt ook vermeld De Leijdsche meeren. 1781. Daarmee zal door verlezing bedoeld zijn De Leydsche weezen aan de burgerij (A 1781.22). In de Nederlandse bibliografie 1801-1832 (Saalmink) waarvoor ik de eindverantwoordelijkheid draag, is natuurlijk ook Bilderdijks werk opgenomen, voor zover dat in de betreffende periode is verschenen. De titelbeschrijvingen zijn in het Gemeenschappelijk Geautomatiseerd Catalogussysteem (ggc) opgenomen en de gedrukte uitgave is in 1993 verschenen. Inderdaad is daarin De Leydsche weezen aan de Leydsche burgerij (C 1811.22) uit 1811 ten onrechte aan Bilderdijk toegeschreven. Bij A 240 Aan den heer Fr. Const. Corn. Tydeman (1822) wordt opgemerkt dat het exemplaar van de UB Amsterdam niet is aangetroffen. Het werkje is opgenomen (onder ‘Heer’) in de handgeschreven pamflettencatalogus van de UB Amsterdam, die wij indertijd op relevante titels hebben doorgenomen.Ga naar eind40. De UB Amsterdam heeft aan de gemaakte titelbeschrijving in het ggc echter pas sinds kort haar lokale gegevens (de bibliotheeksignatuur: Pfl. W h 69) toegevoegd. Bij A 306 (Dichterlijke uitspanning, 1835) en A 310 (Urzijn en Valentijn, ca. 1835) wordt genoteerd: niet in Saalmink. Hierin zijn echter in beginsel alleen publicaties uit de periode 1801-1832 opgenomen. De titels Op den Konstantijn den Groote, door Konijnenburg jammerlijk bedorven (A 1850.357) en Op het treurspel Montignij door H.H. Klijn A 1850.358) zijn bij ons verkeerd gedateerd en ten onrechte opgenomen. Na de afsluiting en de publicatie van de Nederlandse bibliografie 1801-1832 is door anderen in het ggc de toeschrijving aan Bilderdijk bij C 24 (Bij de eerste verjaring van Nederlands verlossing), C 26 (EL. Schmidt, De ligtzinnige leugenaar) en bij C 35 (Merle d'Aubigné, Het nut van evangelische zendingen) toegevoegd. Bij A 215.1 wordt verwezen naar A 206.1 (Den Heere Izaäk Da Costa). Hier moet bedoeld zijn A 253 (Verscheiden gedichten [Den heere Izaäk Da Costa]). Bij A 411 en ook bij A 391.3 wordt verwezen naar Braches 2003, maar diens werk is niet in de lijst van Geraadpleegde literatuur terug te vinden. Bij 225.7 wordt verwezen naar Nijhoff 1895, zonder dat duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld. Titelbeschrijvingen in de lijst van geraadpleegde literatuur moeten zo zijn ingericht dat ze gemakkelijk (terug) zijn te vinden: de Werken van het letteroefenend genootschap Tot nut en beschaving staan onder ‘Tot nut en beschaving’, maar iemand die zou willen nakijken of Monfils eraan heeft gedacht deze Werken te raadplegen, zal niet snel denken dat de corporatie ‘Tot nut en beschaving’ tot hoofdwoord is gekozen. Werken waarvan de auteur zich achter zijn initialen verschuilt, zoals J.C.D., dienen op de titel beschreven te worden en niet op die initialen. In de lijst van geraadpleegde literatuur staat dat de Poëzy van vrouwe Bilderdijk in 1820 bij Smit is uitgegeven, maar dat moet Immerzeel zijn. | |
[pagina 32]
| |
Sprokkelingen 2A-nummer in de wbb met vindplaats in de Dichtwerken (deel en eerste pagina): 26: viii 335; 62: 116; 63: 13; 64: vi 245; 70: x 402; 72: iv 425; 73: i 65; 77: iii 276; 96: viii 411; 110: iv 367; 122: vi 274; 128: II 194; 131: ix 3; 141: ix 17; 148: ix 22; 149: ix 26; 152: ix 27; 153: vi 363; 155: viii 400; 156: iii i; 159: vii 23; 219: viii 423; 222: viii 428; 225: ii 343; 226: vii 251; 230: viii 404; 306 xii 400; 307: viii 373; 319: ix 213; 320: ix 198; 321: v 82; 323: ix 185. | |
Sprokkelingen 3Zie het artikel van Jan Pauwels, ‘Bilderdijk en Vlaanderen’ in Het Bilderdijk-Museum 21 (2004). In het uitgeversregister op plaats (p. 342) en op naam (p. 349) wordt in de wbb bij Ad. Hoste te Gent verwezen naar A 1856.380.2, dit moet zijn 377.2. Op p. 343 en 348 wordt bij L. Herdingh en Zoon te Leiden verwezen naar A 1808.160.2, dit moet zijn 161.2. Op p. 343 en 349 wordt bij Vincent Herdingh te Leiden verwezen naar A 1821.236.1, dit moet zijn 235.1. Bij A 133.1 Vaderlandsche Oranjezucht (1805) wordt gezegd dat daarin is opgenomen het eerder gepubliceerde A 57 Oranje (ca. 1785), dit moet zijn A 58 Oranje boven (ca. 1785). | |
Sprokkelingen 4Volgens de Alphabetische naamlijst van [overgegane] fonds-artikelen is J. Proost te Leeuwarden de tegenwoordige eigenaar (te) van Van Harens De geuzen (A 46, vroegere eigenaar (ve) Immerzeel). Van Tyrtéus krijgszangen zijn de Erv. onder de Linden te Amsterdam de te (A 69, ve Herdingh en Zoon). Van De ziekte der geleerden is S. de Grebber te Amsterdam de te (A 153, ve Smit te Rotterdam) alsook van De mensch (A 159 ve Smit te Rotterdam, vgl. wbb, p. 354: ‘Korte(?) naam onzeker). De Gebr. Koster te Amsterdam zijn de te van Hollands verlossing (A 190, ve Herdingh en Zoon) en P. van Leeuwen Jr. te Leiden is de te van Leydens ramp (A 157, ve Herdingh en Zoon). De zonder impressum verschenen titel Prins Karel Napoleon (A 149) die volgens de Naamlijst van De Jong eigendom was van Immerzeel, is volgens de Alphabetische naamlijst van [overgegane] fonds-artikelen eigendom geworden van J. Radink. | |
Sprokkelingen 5Op p. 13-14 van de Galante dichtluimen (reprint Bosbespers, Oosterbeek) komt voor ‘De razernij der liefde’, uit het Frans. Dit is ‘La rage d'amour’ van Alexis Piron, zie L'oeuvre badine d'Alexis Piron, Paris 1919, p. 141-142. Dezelfde titel komt echter ook voor in L'oeuvre badine de l'abbé de Grécourt, Paris 1912, p. 87, in de inleiding waarvan wordt gezegd dat het mogelijk is dat er gedichten in voorkomen ‘qui peuvent avec autant de vraisemblance être mis au compte de quelques-uns de ses contemporains’. Het gedicht ‘De beslissing’, naar het Frans op p. 15 is een vertaling van Pirons ‘Les belles jambes’, zie L'oeuvre badine d'Alexis Piron, p. 171-172. ‘Het veege Lotje’, ‘naar 't Engelsch’ op p. 17 komt bij Grécourt voor als ‘Autre’ (d.w.z. nog een ‘Le soupir, épigramme’), zie L'oeuvre badine de l'abbé de Grécourt, p. 53. Het komt ook al voor in het Nouveau recueil des épigrammatistes françois, anciens et modernes. [...], Amsterdam, Freres Wetstein, 1720, dl. 1, p. 170 (zonder titel) op naam van Jacques de Cailly. ‘De toegekende prijs’, ‘naar het Fransch’ vertoont veel overeenkomst met ‘Auf die Europa’ van Lessing (Gotthold Ephraim Lessing, Werke, dl. 1, München 1970, p. 11). |
|