nografie, de plausibele gedachte dat Moens misschien wel handig van haar visuele handicap gebruik heeft gemaakt om zoveel geleerden, predikanten en letterkundigen aan zich te binden. Anders kon ze nooit zo'n indrukwekkend netwerk van bijdragers hebben opgebouwd. Uiteraard hebben allen geïnteresseerd in het album zitten bladeren: van wie staat er nog meer wat in? Een bijdrage begint met: ‘Wat zie ik? Bilderdijk en Tollens! Welke namen!’ (p. 382) En inderdaad, hun bijdragen springen er - samen met die van mevrouw Bilderdijk, van Nierstrasz en Warnsinck - qualitatief meteen uit te midden van het vele krukkige gezemel.
Het is haast niet voor te stellen dat Moens aan de Bilderdijks een bezoek zou hebben gebracht en bij die gelegenheid haar album zou hebben achtergelaten. En dat mevrouw Bilderdijk haar elders zou hebben ontmoet, is al helemaal ondenkbaar. Er is geen enkele relatie tussen beider heel verschillende kring gedocumenteerd. Ook uit bewaard gebleven brieven blijkt niets van een persoonlijke ontmoeting. En toch... in de brief waarmee het album teruggaat, heeft mevrouw Bilderdijk het over ‘uw eerste aanblik’.
Hoe dan ook, de laatste bijdragen in het album voor het in augustus 1822 in Leiden terechtkwam, stamden alweer van januari 1822, door Nierstrasz en echtgenote te Rotterdam. Dan volgde Bilderdijk op 20 augustus, en zijn vrouw stuurde het album, met ook haar bijdrage erin, op 12 september terug met een brief, die ik overneem uit W.H. Warnsinck, Bz. & J. Decker Zimmerman, Petronella Moens (Amsterdam 1843) 68-69, want een origineel is niet bekend.
Geachte en zeer waarde vriendin!
Aan uwe, my zoo vereerende wensch, beantwoordende, heb ik het genoegen UEd. de vriendenrol terug te doen geworden; tevens met de betuiging, dat het mijn echtgenoot zoo wel als my, een innig genoegen verstrekt u daarin een blijk van onze oprechte hoogachting te mogen aanbieden. Wars van alles wat naar vleijery gelijkt, weet ik het gevoel, dat my op uw eerste aanblik vertederde, en my u innig verknocht maakte, niet onder woorden te brengen; maar uw hart zal het mijne verstaan, ook zonder een wijdloopige (en toch altoos zoo weinig uitdrukkende) vriendschapsbetuiging: en eenmaal immers mogen wy hopen elkander te zullen zien en nader te kennen, daar, waar die waarheid niet vreemd zal klinken, dat zielen zich hier beneden hartelijk verbonden, ja, verzusterd konden gevoelen, schoon zy elkander slechts schaars, ja nooit ontmoetten! Moge de Alwijze, Hy, die alleen weet wat goed, wat best is, u nog lang tot nut en zegen der maatschappy doen werkzaam zijn, en U, door de bewustheid, van in zijn hand een zegenrijk middel te zijn tot verspreiding van godsvrucht en deugd, ondersteunen en bemoedigen, opdat gy voor de droevige duistere levensdagen vergoeding moogt vinden in het gevoel, dat alleen dat hart eigen is, 't welk zich (gelijk het uwe) toewijdt aan het welzijn van zijn natuurgenooten. Hy, die het licht is, zonder wien wy allen in duisternis omdolen, doe u zijne vrede bestendig deelachtig blijven, en getroost het pad ten einde wandelen, dat tot Hem voert. Aangenaam zal my elk bericht zijn, dat my van uw welstand zal mogen worden medegedeeld. Ik beveel my by deze in uw liefderijk aandenken, en in uwe vriendschap. Zoo my uw hart konde gedenken in uwe gebeden, ach! dit denkbeeld zou my verkwikken en opbeuren. - Hy, die uwe en myne beden hoort, en verhoort, zoo dat ons nuttig is, blijve u bestendig by met zijn hoogsten zegen! Na hartelijken groet ook van mijn echtgenoot, noeme ik my met de oprechtste achting en deelnemende verknochtheid
Mejuffrouw!
Uwe D.V. Dienaresse en vriendin, K.W. Bilderdijk.
Leyden, 12 Sept. 1822.
Het genoemde duo Warnsinck & Decker Zimmerman - Moens' vroegste biografen - roemen op p. 6 van hun boekje Bilderdijks bijdrage als een ‘gespierd vers, vast als zijn handschrift’ (dat in Par Amitié erbij gereproduceerd is). De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam (ka) bezit een kladversie van zijn gedicht. Uit de plaatsing van het jaartal blijkt een oorspronkelijke opzet van slechts drie van de nu vier strofen. R. 13 was anders wel een sterkere afronding geweest. Nu komt de laatste strofe, met zijn advies en wens, als een anticlimax. Opvallend aan dit gedicht is verder de vorm. De vierregelige strofen 2-4 hebben een gekruist rijm, terwijl de eerste strofe vijf regels telt met een schema abbaa, waarbij ik opmerk dat in het handschrift-ka de vijfde regel later is tussengeschreven. Ook deze toevoeging vind ik niet sterk.
Verdere veranderingen: r. 2 avondkimmen uit aardsche kimmen, r. 4 enkle smart uit boezem smart, r. 8 aardsche schoon uit aardsch gezicht en r. 15 oog uit licht. In r. 14 heeft het handschrift-KA naast heilgenade nog de open variant zoengenade, waarvoor tenslotte is gekozen. Terwijl r. 8 in het handschrift-KA met een punt eindigt, werd in het album voor een uitroepteken en in de gedrukte versies voor een vraagteken gekozen. In r. 7 wijkt de albumversie met bron van 't licht af van andere versies, waar staat bron van licht. Datzelfde geldt de titel, die in handschrift-KA en in druk is verlengd met de woorden in haar album. Het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag (lm) bewaart een nethandschrift, gedateerd 1822. Alleen hierin is Jezus (r. 14) viermaal onderstreept.