Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 24
(2007)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||
Bilderdijk, Multatuli en Van het Reve. Over schrijvers, zenuwlijders en literaire topauteursGa naar eind1.In juni 1823 schreef Willem Bilderdijk aan zijn jonge vriend Abraham Capadose: Nog zit ik met het jammerlijk gewoel en geraas van allerlei werkvolk, en dat wel (pour comble de malheur) Leydenaars die meer babbelen dan werken, en wier onophoudelijk en lafklinkend praten nog erger dan de timmermans hamer of zaag en metselaars troffel, in mijn ooren dringt en mijn hersens beroert, zoo dat ik noch werken noch denken kan. [Curs. GJJ]Ga naar eind2. Deze regels hadden, toen ik ze voor het eerst zag, op mij een merkwaardig effect. Ik meende zeker te weten dat ik ze al eens eerder had gelezen. Tegelijkertijd besefte ik dat dit niet mogelijk was; ik had mij op dat moment nog nooit beziggehouden met Bilderdijks briefwisseling. Pas jaren later kwam de oplossing van het raadsel, toen ik weer eens las in De taal der liefde van Gerard Kornelis van het Reve.Ga naar eind3. Daarin trof ik de bedoelde regels aan. Nu bleek echter dat ze, zoals dat heet, ‘wel hetzelfde, maar dan anders’ waren. In juni 1971 berichtte Van het Reve aan Simon Carmiggelt: Wederom ongehoord zwaarmoedig. Eerst was ik erg blij met dit weer, omdat ik dol begon te worden van die jubelende zon, maar nu verveelt het me al weer. In het huis is werkvolk bezig, dat gevelgaskachels en wastafels aanlegt, een en ander wel snel en vakkundig, maar met gefluit, de gehele dag, zeer luid en zeer vals. Dat is natuurlijk nog niets vergeleken bij een transistor radio. [Curs. GJJ]Ga naar eind4. De gelijkenis tussen beide passages is treffend, maar op zichzelf geen reden voor bijzondere aandacht. Aardig werd het naar mijn idee pas toen ik later bij Multatuli de volgende regels tegenkwam: 't Logement was vol werkvolk en kruiers die door versjouwen van meubels en bedden bezig waren van elke kamer 2 of drie te maken, geloof ik. In myn kamer hebben ze 't niet gedaan, maar 't geloop en gehol in de gangen hinderde my. [Curs. GJJ]Ga naar eind5. Bilderdijk, Multatuli en Van het Reve. De drie mannen verschillen onderling enorm, qua tijdperk waarin ze leefden, qua karakter, qua levensbeschouwing en qua centrale thematiek. Toch vinden we bij hen telkens weer passages als de zojuist geciteerde. Passages waarin ze bepaalde gebeurtenissen, belevenissen of gevoelens beschrijven op een vrijwel identieke manier. Vaak zelfs in dezelfde bewoordingen. De door mij gecursiveerde term werkvolk is van dat laatste een frappant voorbeeld. ‘Metselaars’, ‘werklieden’, ‘timmerlui’, en in Van het Reve's tijd ‘bouwvakkers’; er zijn tal van alternatieven mogelijk. Toch kiezen ze alle drie feilloos dezelfde term werkvolk. Die betiteling klinkt nogal geërgerd en denigrerend, en dat is wat eigenaardig. Het is immers volstrekt duidelijk dat het werkvolk geen kwaad in de zin heeft, maar gewoon zijn werk doet - in het geval van Bilderdijk en Van het Reve zelfs in opdracht van de auteur zelf. | ||||||||||||||||||||||
Schrijverschap?Waar komt dit soort gelijkenissen vandaan? Wanneer het gaat om de hekel aan geluidshinder ligt een eerste antwoord op deze vraag zeer voor de hand. Schrijven is een bezigheid die grote concentratie vereist. Letterkundigen zijn daarom bij uitstek mensen die last hebben van geluidshinder. Het feit van het gedeelde beroep, het schrijverschap, zou dus doorslaggevend zijn voor de gelijkenis tussen de drie.
Schrijvers versus neerlandici Iets dergelijks zou je ook kunnen aannemen wanneer je ziet hoe Bilderdijk keer op keer de hoogleraar neerlandistiek Siegenbeek aanpakt: ‘Wanneer men iets van mij drukken wil, moet men zich niet aanmatigen mijn Nederduitsch tot Siegenbeeks te veranderen’, heet het in 1813 bijvoorbeeld.Ga naar eind6. En tien jaar later zegt de dichter in een medemenselijke bui: Wat den Heer Siegenbeek betreft [...], gelijk ik geen knots van Hercules op wil nemen om een vlieg te verpletteren of te verjagen, zoo zou het my smarten, hem door eenige te sterke uitdrukking zeer te doen.Ga naar eind7. Bij Multatuli horen we nog steeds protesten tegen wat hij noemt ‘Siegenbeeks schoolmeesterachtig geknutsel’. Maar inmiddels heeft zich de spelling van De Vries & Te Winkel aangediend, die ‘uit 'n philologisch oogpunt’, volgens Multatuli, ook al niet veel soeps is.Ga naar eind8. In 1875 schrijft hij: Toen ik 'n kleine jongen was, hadden we 'n meid die in 't h.houdboekje ‘vis’ schreef. Zóó'n schepsel was beneden alles, meende ik. Een kleine eeuw later was Stuiveling de bekendste hoogleraar neerlandistiek. Over hem schreef Van het Reve begin jaren 1970: De Nederlandse zin ‘Jan bracht de hond naar Piet, en gaf hem een schop’ is dubbelzinnig. Ik heb eens drie kwartier lang geprobeerd dat probleem duidelijk te maken aan de grootste kultuurdrager sinds Erasmus, professor Garmt Stuiveling, maar het is me niet gelukt. Ik stelde de invoering voor van het woordje den, in de funksie van het Engelse it. ‘... en gaf den een schop’ slaat dan op de hond, hoe gemeen het ook is. Meervoud bijvoorbeeld: dene. ‘Hij gaf Jan zijn fiets, en was den kwijt.’ ‘Hij gaf Jan en Piet zijn landerijen, en zag dene niet meer terug.’ Je moet ook niet zomaar iets weggeven. Stuiveling lachte me ongeveer uit. Wat daar uit komt, God zoeke het uit, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||
maar Nederlands is het niet, volgens mij. Je kan beter dood zijn. Maar dit terzijde.Ga naar eind10. Opnieuw zou je kunnen zeggen - maar hier spreekt dat al wat minder vanzelf - dat de gelijkenis tussen deze passages voortvloeit uit het schrijverschap. Alle drie de auteurs zijn ervan overtuigd dat hun voornaamste gereedschap, de taal, geweld wordt aangedaan door doctoren in de letteren. In hun eigenwaan zouden die geleerden menen dat ze meer verstand van taal hebben dan de schrijver, die toch de (ervarings)deskundige bij uitstek is. Bilderdijk en Multatuli houden dan ook hardnekkig vast aan eigen spellingsvarianten. Zoals altijd is Van het Reve in dit soort dingen minder consequent dan zij. Toch behoudt ook hij zich het recht voor op een eigen spelling, met archaïserende varianten als ‘oliphant’ naast meer modernalternatieve als ‘funksie’ en ‘polietsie’.
Schrijvers versus geleerden Nog iets lastiger wordt het verantwoorden van de gelijkenis tussen de drie auteurs wanneer het gaat om hun visie op deskundigen en professoren in het algemeen. ‘Neen, Waarheid haalt men niet uit boeken of Doktoren’, dichtte Bilderdijk in 1827 categorisch.Ga naar eind11. Zoals bekend waren het niet de kleinste jongens, tegen wie hij zich verzette: Kant heeft hier wel iets van gezien, doch alleen een hoekjen van 't gordijn, en wel een zeer klein hoekjen, opgeligt; en hetgeen hij gezien heeft is bij hem verloren gegaan, daar hij het zich niet wist ten nutte te maken. Plato en Leibnitz waren er verder in dan Kant, maar stamelden of beuzelden somwijlen, omdat zij meer gevoelden dan duidlijk onderscheidden.Ga naar eind12. Dat Kant een goedbedoelende sufferd was, is ook de mening van Multatuli. Hij verkondigt die mening in een boek waarin hij zich frontaal richt tegen deskundigen (‘Specialiteiten’) in het algemeen: De lezer houde my ten goede dat ik hem by die gelegenheid niet onthaal op akademisch onverteerbare bespiegelingen over ‘Kritik der reinen Vernuft’ en dergelyke vals-wysgerige schoolpraat. Ik veronderstel dat hy zich daarmee niet ophield sedert de dagen zyner kindsheid, toen hy onthutst, angstig en onnozel naar z'n spaarpot ylde, als 'n sprookjesverteller z'n verhaal gesloten had met de vreselyke epiloog: ‘wie 't niet begrypt betaalt 'n duit!’Ga naar eind13. Van het Reve had op dit punt heel wat minder pretenties. Toch is het frappant om te zien hoe vanzelfsprekend de minachting voor de hoogleraar klinkt in een uitspraak over de ‘zelfmoordpil van Drion’: Die pil van Drion was dus een prima idee, maar waarom nam Drion niet zelf die pil in, zodat iedereen kon zien dat het hielp? Een professor behoort het voorbeeld te geven.Ga naar eind14. Dat een literator meent meer verstand van taal en literatuur te hebben dan de geleerden in dat vak, valt op zichzelf goed te begrijpen. Maar waarom verkondigen deze drie auteurs eigenlijk zo dikwijls dat ze alles beter weten en dat geleerden in het algemeen geen knip voor de neus waard zijn? Schrijvers op de vuist Interessant is in dit kader ook het gegeven dat van alle drie de auteurs incidenten bekend zijn geworden waarbij ze zonder duidelijke aanleiding op de vuist gingen. Van Bilderdijk ken ik geen eigen getuigenis hierover. Een van zijn biografen meldt echter dat Bilderdijks juridische collega Van der Linden 's avonds laat ooit de vrouw en het dienstmeisje van Bilderdijk op zijn stoep aantrof. Bilderdijk had hen het huis uitgezet ‘omdat - het kolenvuur, waarbij hij zat, was uitgegaan, en niet gauw genoeg weêr aan 't branden gemaakt.’ Zoiets kwam kennelijk wel vaker voor: In February '89 was dezelfde Van der Linden, toen hij Bilderdijk met de bevalling van zijn vrouw kwam gelukwensen, door hem op de kraamkamer gebracht, had hem daar zijn vrouw in drift bij de muts zien grijpen, zoodra zij haar mond opende, en was gedwongen geweest, met de baker tusschen beiden te komen, waarbij gemelde baker nog eenige slagen opliep.Ga naar eind15. Van Multatuli is vooral het ‘klap-incident in de Nes’ bekend geworden. In een variété-theater raakte hij eind 1865 slaags met enkele bezoekers die door de voorstelling heen praatten en de zangeres beledigden: Ik heb dien heren doodeenvoudig oorvegen gegeven. En... 't hielp! Ze schimpten niet meer. Gevoel en begrip schynen by Publiek te zetelen op de linkerwang. Is dat niet 'n kostelyke ontdekking? [...] Ik werd by verstek veroordeeld tot boete en gevangenis.Ga naar eind16. Inderdaad werd Multatuli wegens het moedwillig ‘toebrengen van slagen aan twee bezoekers van den Salon des Variétés’ veroordeeld tot ‘eene cellulaire gevangenisstraf van 15 dagen en twee geldboeten ieder van f. 8’. Maar toen was hij al het land uit gevlucht.Ga naar eind17. Van Gerard van het Reve is een incident uit 1967 bekend geworden. Tijdens een dichtersfestival sloeg hij zonder duidelijke aanleiding zijn kunstbroeder, de ‘ongebakken deegsliert’ Simon Vinkenoog, tegen de grond.Ga naar eind18. En in 1971 berichtte hij aan die andere Simon, de columnist Carmiggelt, het volgende: Ik heb hier al gevochten ook, in V. bedoel ik. Er was een man, in een grote zelfbedieningszaak, die mij jende en beledigde, hoewel ik naderhand weder aan verterende twijfel uitgeleverd was, of hij wel gezegd had wat ik meende te horen. Zo blijf je tobben. Ik sloeg hem op zijn gelaat, maar die kerel was veel sterker dan ik, & velde mij terstond! [...] Wel een moeilijke man, hoor. Polietsie, zaak gesust, ik natuurlijk fout, juridies. [...] Ik man 150 gulden betaald, voor verwoeste kleding, verloren werkdag en oog als een wandelende nier.Ga naar eind19. Deze incidenten overziende dringt zich opnieuw de vraag op: hoe komt het dat de drie auteurs soms zo op elkaar lijken? Het gemeenschappelijke gegeven van het schrijverschap biedt hier op zichzelf geen afdoende verklaring. Waarom zou het inherent zijn aan het schrijverschap dat je zo nu en dan iemand op zijn gezicht slaat? En dat nog bovendien (want dit is opnieuw een frappante overeenkomst tussen de drie gevallen) zonder een noemenswaar- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||
dige aanleiding? Een kolenvuur dat niet brandt, luidruchtig commentaar tijdens een variétévoorstelling, een opmerking waarvan achteraf niet zeker is of men die wel goed heeft verstaan - je zou niet verwachten dat zulke gebeurtenissen uitgerekend voor de ‘kleine slaaf van poëzie en taal’, zoals Gerard den Brabander het schrijversvolkje aanduidde, voldoende aanleiding vormen om erop los te slaan. ‘Het is niet normaal’, zou je zo zeggen. | ||||||||||||||||||||||
Psychopathologie?Is dát dan misschien het antwoord op de vraag naar het waarom van de gelijkenis? Zijn de genoemde schrijvers ‘niet normaal’? Van alle drie de auteurs is inderdaad vaak aangenomen dat ze behoorlijk gestoord waren. De arts Theodoor Swart Abrahamsz, een neef van Multatuli, schreef over zijn beroemde oom bijvoorbeeld de brochure Eduard Douwes Dekker (Multatuli). Eene ziektegeschiedenis. Daarin verdedigde hij de stelling: ‘Hij heeft zich in zijne werken gegeven zoals hij was. Hij heeft daarin zijne eigen ziektegeschiedenis te boek gesteld, zóó duidelijk, dat zij, met eenige pathologische kennis, daaruit voor elk menschenkenner te lezen is’.Ga naar eind20. Even later liet Jan te Winkel zich door deze brochure inspireren om een soortgelijke analyse van Bilderdijk te geven. Net als Multatuli, zo stelt Te Winkel, was Bilderdijk een ‘zenuwlijder van geboorte. De ziekte was ook bij hem erfelijk, en wel niet alleen van moeders- maar ook van vaderskant’.Ga naar eind21. In beschouwingen over Gerard van het Reve vinden we talloze psychiatrische (maar vooral amateur-psychiatrische) opmerkingen van dezelfde strekking. Het merkwaardige is nu dat de betrokken auteurs zelf zich dikwijls van harte aansluiten bij de diagnoses. Zoals bekend leed Bilderdijk volgens hemzelf aan een complete catalogus van niet alleen medische, maar ook psychosomatische en psychologische aandoeningen. Daaronder, in zijn eigen woorden: ‘rheumatismus’, ‘accès van delirium’, ‘paroxysmen’, ‘bloeding der long’, ‘gonzingen in het hoofd’, ‘zuizingen’, ‘benaauwdheden’, ‘verzwakt hoofd’, ‘zenuwziekte’, ‘memorieloosheid’, ‘totaal verlies van geheugen’, enzovoort, enzovoort. Multatuli schrijft dikwijls dat hij ‘onwel’, ‘zenuwachtig’, of ‘suf en uitgeput’ is. En Van het Reve vat zijn conditie kortweg samen waar hij opmerkt: ‘Ik ben een psychopaath, maar ik bedoel het goed’.Ga naar eind22. Opmerkelijk is in dit verband dat ze alle drie hun gevoeligheid voor geluid niet opvatten als iets dat nu eenmaal inherent is aan het schrijverschap. Ze zien dit zelf eerder als iets dat voortkomt uit hun erkende psychopathologie. Daarbij valt echter op dat ze tegelijkertijd bittere verwijten richten aan de boze buitenwereld, die het erop aan lijkt te leggen om hun gekte te verergeren. Zo noteert Bilderdijk in een brief: [Dan] zult gy weten dat ik allerellendigst ben, en nu dieper gezonken dan ooit in die schriklijke geestverzwakking waarvan ik het uiteinde altijd zoo gevreesd heb. Ik dank dit vooral de woeligheid van deze plaats [Den Haag] en van de woning die ik genoodzaakt ben geworden, daar te betrekken. - Doch laat dit zijn: als ik van ijlhoofdigheid verwonnen, niets menschelijks meer over heb, zal men 't moogelijk begrijpen kunnen, dat stilte my nog noodiger dan brood was geweest: nu acht men 't plicht my te moorden, en beseft niet dat het niet anders dan moorden is.Ga naar eind23. Het gaat hier dus wel om ‘geestverzwakking’ en ‘ijlhoofdigheid’, maar tegelijkertijd is er toch ook de suggestie dat anderen eropuit zijn om de verschijnselen te verergeren. Multatuli schrijft ergens dat verhuizen uit de stad geen oplossing is: ‘Ik vrees dat ik last hebben zou van 't ruischen der boomen als ik in 't bosch woonde’.Ga naar eind24. Het ligt dus aan zijn eigen overgevoeligheid. Maar in de Minnebrieven duikt dan toch weer de geluidshinder als een complot van de boze buitenwereld op: Men had de laatste tyd my 't leven zuur gemaakt. [...] ...Ik had [...] veel te denken en te bepeinzen, wat me ernstig bezig hield, en zie, daar tref ik juist, dat in 't huis waar ik een kamer heb, een grote verbouwing geschiedde. Allerlei werkvolk scheen 't er op toe te leggen, myn arm hoofd in de war te brengen. Als razend liep ik gedurig de kamer af. Ik had veel te doen, en kon niets uitvoeren.Ga naar eind25. En zie, daar tref ik juist... De boze buitenwereld, hier opnieuw samengevat in de denigrerende term werkvolk, lijkt het ‘erop toe te leggen’ de auteur te treiteren met lawaai. Van het Reve noemt zichzelf ergens ‘waarlijk een echte geluidsneuroticus’.Ga naar eind26. Maar in de eerder geciteerde passage over het werkvolk suggereert hij toch dat dit werkvolk wel erg veel overbodig lawaai maakt: ‘zeer luid en zeer vals’. Zo'n complot van de buitenwereld vinden we ook terug in diverse passages waarin Van het Reve de voordelen van zijn huis op een Franse heuvel beschrijft: vanuit zijn hoge positie heeft hij voldoende aan een machinegeweer om alle belagers van zich af te houden. | ||||||||||||||||||||||
Nederlandse schrijvers?Waren Bilderdijk, Multatuli en Van het Reve nu gewoon schrijvers? Dat wil zeggen, mensen die uit hoofde van hun beroep nu eenmaal eerder hinder van lawaai hebben, en die om diezelfde reden ook allerlei andere eigenschappen delen? Waren ze misschien alle drie min of meer krankzinnig, waardoor ze op elkaar gingen lijken? Was er werkelijk, toevalligerwijze, bij alle drie sprake van een complot van de buitenwereld? Ik zou willen pleiten voor een benadering waarin deze drie mogelijkheden met elkaar verbonden zijn. Wat ik wil betogen, is dat de vaak verbluffende gelijkenis tussen passages uit het werk van de drie auteurs voortkomt uit hun sociale positie. Niet zozeer hun sociale positie als schrijver in het algemeen, maar die als erkend groot schrijver in een klein taalgebied. En wel meer in het bijzonder: als erkend groot schrijver in Nederland, in de periode tussen 1770 en 1970. | ||||||||||||||||||||||
‘Het buitenland’ als referentiepuntDie periode 1770-1970 is globaal gesproken die waarbinnen, in de grotere westerse landen, de commercialisering en professionalisering van het schrijverschap plaatsvond. Dit gebeurde ook in Nederland. Het professionaliseringsproces zette hier zelfs al zeer vroeg in. Maar tegelijkertijd nam het, door de beperkingen van het kleine taalgebied, een zeer lange periode in beslag - veel langer dan in de grotere taalgebieden. Eigenlijk is het voor literaire schrij- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||
vers in Nederland, een heel enkele uitzondering daargelaten, pas de laatste decennia mogelijk om volwaardig te leven van de literatuur. Dit is een belangrijk verschil met beeldend kunstenaars, die door de aard van hun kunst veel minder gebonden zijn aan één taalgebied. Daarbij gaat het mij niet om de kleine krabbelaars of om de verdwaalde genieën die pas na hun dood ontdekt worden. Mij gaat het juist om auteurs als Bilderdijk, Multatuli en Van het Reve, die al bij hun debuut werden beschouwd als behorend tot de absolute top, en die buiten hun schrijverschap geen belangrijke andere bronnen van inkomsten hadden. Kenmerkend voor de Nederlander in deze periode is, dat hij zich bij voortduring spiegelt aan de situatie in het buitenland. Dat geldt ook voor de Nederlandse auteur die tot de literaire top van Nederland behoort. Bij Bilderdijk, Multatuli en Van het Reve werd deze oriëntatie op het buitenland nog versterkt doordat ze alle drie periodes van (al dan niet zelfgekozen) ‘ballingschap’ in het buitenland doorbrachten. Bilderdijk als balling in Duitsland en Engeland, Multatuli als koloniaal ambtenaar en later als inwoner van Wiesbaden, Van het Reve als would-be Engelstalig schrijver in Engeland en als ‘vluchteling’ in Frankrijk en België. Bij alle drie ging de vanzelfsprekende oriëntatie op de realiteit van de kleine Nederlandse samenleving enigszins verloren. Alle drie namen ze waar dat succesvolle auteurs in de grotere taalgebieden goed konden leven van de pen. Ze waren zelf ook succesvol en algemeen erkend als groot schrijver. Waarom lukte het hun dan niet? De volgende passage van Multatuli is typerend: De italiaansche vrienden kregen gedurig berichten uit Holland, en dit werd me door de kinderen als 'n grapje meegedeeld, dat ik was: le premier auteur de la Hollande! Ik kon zooveel geld verdienen als ik maar wilde en had ook veel geld, maar onthield het m'n vrouw en kinderen! Dit nu geloofden zy wel niet, omdat ze weten dat ik gul ben, en altyd deed wat ik maar eenigszins kon, maar op den duur verbitterde het toch. Het woord ‘premier auteur’ [...] klinkt in 't buitenland heel anders dan 't in Holland doen zou. 'n ‘Premier auteur’ is iemand die als Sue, Victor Hugo & t.q., kasteelen bouwen laat, of millioenen wegsmyt, als Alex. Dumas.Ga naar eind27. En Van het Reve schrijft over zijn Britse collega Angus Wilson: Je met romanschrijven, literatire kritiek of met wat dan ook voor werk van de pen bezighouden is in het Verenigd Koninkrijk, en zeker als men een schrijver van enige naam is, helemaal geen gekkenwerk, zoals in Nederland: W. bespreekt wekelijks wat hij de moeite waard heeft gevonden van het T.V.-programma (hij kan kijken, of niet kijken, naar wat hij wil) in een rubriekje in een blad dat de merkwaardige naam The Queen draagt. Liever tweehonderd dan driehonderd woorden, zo kort mogelijk dus, maar ongeacht de lengte krijgt hij er f 410, - vierhonderd en tien gulden) voor. Een recensie van minder dan een kolom in The Observer: f 480, -, etc. En dat terwijl in Nederland de auteur bij medewerking aan pers of radio misschien f 1,62 per uur krijgt, of in ieder geval de helft van wat een geschoold arbeider verdient.Ga naar eind28. Met die ‘geschoold arbeider’ uit de laatste regel komt een mogelijke oorzaak van de rancune tegen het ‘werkvolk’ in zicht. Hierover verderop meer. Waar het mij in eerste instantie om gaat, is dit. Een buitenlands auteur in de grotere taalgebieden kan in deze periode, wanneer hij een zeer succesvol boek schrijft, van de opbrengst geruime tijd leven. Ook kan hij zich bezighouden met secundair literair werk, zoals het schrijven van recensies voor kranten. Daarmee verdient hij, dankzij zijn naamsbekendheid, gemakkelijk genoeg om in zijn onderhoud te voorzien. Hij heeft dan, zoals Multatuli zo dikwijls verzucht, het loisir, de vrije tijd, om te lezen, te studeren en na te denken over nieuwe boeken. Een Nederlands auteur heeft die mogelijkheid niet. ‘'n Hollander’, zo zegt Multatuli, ‘moet leveren, altyd leveren!’Ga naar eind29. Typerend voor zowel Bilderdijk, Multatuli als Van het Reve is nu, dat ze alle drie de uiterste consequentie hebben getrokken uit dit gegeven. Wat kan een auteur die altijd maar moet ‘leveren’, beter doen dan elke gedachte, elke emotie, elke belevenis en elke wederwaardigheid die hem overkomt, tot onderwerp van zijn schrijven te maken? Bilderdijk ‘stort’, zoals hij het zelf uitdrukt, zijn gedichten ‘uit’ met bundels tegelijk. Multatuli schrijft zijn Ideën aan de lopende band. En Van het Reve publiceert elke snipper brief die hij ooit heeft geschreven. Bilderdijk spreekt daarbij over goddelijke inspiratie. Multatuli vertelt in hoogdravende termen over zijn ‘Fancy’. En zijn Ideën noemt hij ‘De Times van mijn ziel’. We kunnen daarbij aansluiten, door te spreken over romantische literatuuropvattingen, spontaneous overflow of powerful emotions, en wat dies meer zij. Maar Van het Reve, die in een meer openlijk commercieel tijdperk leeft, kan onomwonden toegeven dat hij een winkel heeft die moet draaien. Tegelijkertijd beseft hij: ‘Je kunt in Nederland je veel beter ophangen dan schrijver worden. Of, liever gezegd, je kunt je beter in ieder geval ophangen’.Ga naar eind30. | ||||||||||||||||||||||
Altijd foutTegen het einde van zijn leven wijst Bilderdijk nog eens met bittere humor op de noodzaak tot wat Multatuli ‘leveren’ noemde. Hij heeft de laatste tijd ontzettend veel geschreven: Gy ziet dat ik er op gesteld ben, om eens op een stapel van mijn eigen schriften verbrand, of er onder begraven te worden. Het is ook geene onnutte voorzorg, want om zoo veel na te laten dat er eene andere en dagelijjksche begrafenis af kan, zit er niet op.Ga naar eind31. Het resultaat van dit alles is tweeledig. Enerzijds concurreert de auteur die altijd maar levert, zichzelf dood. Zijn uitgever wijst hem daarop, wat dan weer aanleiding is tot verbitterde reacties en ruzies.Ga naar eind32. Van zulke ruzies met hun uitgevers - ook diegenen die hun auteurs zeer welgezind zijn en alles doen om ze te helpen - zijn bij alle drie de auteurs aangrijpende voorbeelden te vinden. Dat die ruzies zo hoog kunnen oplopen, komt mede door een andere factor die te maken heeft met het kleine taalgebied. In Nederland is in deze periode de figuur van de literaire agent, iemand die de onderhandelingen voert en die als intermediair en stootkussen kan fungeren, nog niet of nauwelijks aanwezig. Dit gemis doet zich des te sterker gevoelen waar de onderhandelingspositie van Nederland- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||
se literatoren, ook die van de meest succesvolle, in deze periode uiterst zwak is.Ga naar eind33. Het tweede effect van de aangeleverde overproductie is al even voorspelbaar. Er komen klachten dat de auteur altijd hetzelfde schrijft en dat we het nu wel weten.Ga naar eind34. A1 die persoonlijke details - moet dat nou? Wat de auteur in het kleine Nederlandse taalgebied van deze periode ook doet, hij zit altijd fout. De combinatie van deze twee factoren leidt tot gevoelens van grote machteloosheid en vernedering. Alle drie de auteurs doen hun uiterste best. Hun werken worden zeer gewaardeerd. Ze behoren tot de allergrootste schrijvers van hun land en hun tijd. Toch kunnen ze niet leven van hun pen en kennen ze alle drie perioden van bittere armoede. Bilderdijk schrijft op een gegeven moment: ‘In 14 dagen hebben wij één maaltijd gehad, en die bestond voor ons drieën in 9 hoendereieren. Voor 't overige eten wij ons droog brood, als de honger ons meester wordt’.Ga naar eind35. Multatuli zegt: ‘Ik klaag niet over 't hongerlyden dat ik gedaan heb - letterlyk! ik had zelfs geen droog zwart brood meer! - maar over de werkeloosheid die voortvloeide uit de ergernis daarover’.Ga naar eind36. En Gerard van het Reve gedenkt met dankbaarheid een Engelse vriend ‘wiens eerste vraag, als ik hem [...] kwam opzoeken, altijd luidde: “Have you eaten?”, een vraag die gewoonlijk bij weinig andere mensen opkomt.’Ga naar eind37. Zowel de tijdgenoten als de literatuurhistorici, tot in onze dagen, hebben dergelijke klachten vaak gepareerd met de redenering dat de auteurs in kwestie losbollen waren die niet met geld konden omgaan en die de meest krankzinnige uitgaven deden. Men verwijst dan naar Bilderdijks opiumgebruik, Multatuli's vrijgevigheid en goklust, Van het Reve's drankgebruik, zijn huizen en zijn kunstaankopen. Op de keper beschouwt valt het met die geldsmijterij echter reuze mee. Bovendien gaan de betweters en moraliserende wijsneuzen toch wel erg gemakkelijk voorbij aan een pijnlijk gegeven. Als deze drie auteurs niet het ongeluk hadden gehad om te behoren tot de absolute top van de Nederlandse literatuur, maar tot het tweede of zelfs derde garnituur van de chirurgie, de diplomatie of het bankwezen, dan hadden ze zich al hun vermeende uitspattingen probleemloos kunnen veroorloven. Het vernederende aan de positie van deze topauteurs is nu juist dat ze, ongeacht hun uitgavenpatroon, haast per definitie armoedzaaiers zijn in vergelijking met de gemiddelde dorpsnotabele. | ||||||||||||||||||||||
Het publiek als zondebokSchrijverschap in Nederland. Een kwestie van ‘leveren’, altijd maar leveren. Die noodzaak tot leveren leidt tot een vertekend beeld van het publiek bij de schrijver. Die denkt dat niet de kleine omvang van het publiek, maar de mentaliteit van dat publiek schuld is aan zijn onmogelijke positie.Ga naar eind38. Hij gaat Nederland zien als een land waar men niets om cultuur geeft en ‘waar 't geld god is’, zoals Multatuli het uitdrukt.Ga naar eind39. Hij gaat zijn publiek zien als een verzameling ondankbare honden, die hem niet voldoende belonen voor zijn schrijverschap, en die het er zelfs op toeleggen hem uit zijn concentratie te brengen. ‘Publiek, ik veracht u met grote innigheid’, zegt Multatuli telkens weer. En Van het Reve zegt tot zijn publiek, naar aanleiding van de 12 gulden die hij per pagina in Tirade ontvangt: ‘Die twaalf gulden zijn de reden dat ik deze brief schrijf, want daarzonder wens ik u, zo dol als ik op u ben, allemaal, ongezien, de kanker’.Ga naar eind40. Wat Bilderdijk over de Nederlanders van zijn tijd en hun ‘dom en razend volksgeblaf’ denkt, hoef ik hier niet te herhalen.Ga naar eind41. In die optiek, gekleurd door wanhoop en paranoïde gevoelens, worden zelfs de trouwe fans van de schrijver tot zijn vijanden, omdat ze zijn rust verstoren. ‘... de Fransen kennen die vulgaire bemoeizucht en opdringerigheid niet, die de gemiddelde Nederlander zo onuitstaanbaar en in het buitenland nog gehater dan de Duitser maakt’. Aldus Van het Reve, inmiddels ‘Reve’, in 1976.Ga naar eind42. En diezelfde optiek leidt er ook toe dat de auteur zo vaak datgene vertoont wat we tegenwoordig ‘een kort lontje’ noemen. Zo kan elke willekeurige voorbijganger tot een vertegenwoordiger van het gehate publiek worden. Het publiek dat iedere schrijver zo nodig heeft, maar tegelijk het publiek dat hem niet genoeg waardeert en betaalt. Het publiek dat er alles aan doet om zijn rust te verstoren en hem het werken onmogelijk te maken. Het publiek dat de eerste de beste geschoold arbeider beter beloont dan de grootste schrijver. Het publiek dat aan een hoogleraar (of het er nu één in de neerlandistiek of in enig ander specialisme is) een vast inkomen garandeert, maar dat de literator nog rond 1965 slechts met moeite een verhoging van vier naar vijf gulden additioneel honorarium per pagina gunt. ‘Eén gulden,’ zo schreef Van het Reve bij die gelegenheid, ‘ja, je moet wel lef hebben. Maar in Nederland kan bijna alles, dat is juist het fijne van ons land, vind ik’.Ga naar eind43. In zo'n land moet men niet vreemd opkijken als de schrijver opeens overgaat tot het uitdelen van klappen aan toevallige passanten, aan collega's, hoogleraren neerlandistiek, hoogleraren in het algemeen, of vertegenwoordigers van het ‘werkvolk’. Wie het schrijversprotest ‘indiscreet en laag bij de gronds’ vindt, zo vervolgt Van het Reve zijn zojuist geciteerde ontboezeming, die ‘kan van mij een paar geweldige trappen krijgen, want ik vind het helemaal geen laag bij de grondse zaak, dat ik nu [...] in totaal 12 gulden per pagina betaald krijg.’ Tot degenen die geweldige trappen konden krijgen behoorde onder meer Van het Reve's ‘geleerde broer’ Karel. Natuurlijk gaat het hier om houdingen en gedragingen die we rustig ‘gestoord’ mogen noemen. Maar tegelijk zijn het houdingen en gedragingen die, naar mijn idee, wel degelijk samenhangen met de specifieke positie van de schrijver in Nederland. | ||||||||||||||||||||||
‘Leveren’ als zelfonthullingEn er is nog iets. Hoe komt het eigenlijk dat we weten dat Bilderdijk, Multatuli en Van het Reve alle drie buitengewoon gevoelig waren voor geluid en dat ze alle drie ooit op de vuist gingen? Dit komt doordat we over hun leven en werk uitzonderlijk goed geïnformeerd zijn. Juist omdat ze zoveel hooggewaardeerd werk schreven, hebben anderen het de moeite waard gevonden hun brieven uit te geven, interviews met hen te houden, biografieën van hen te publiceren, enzovoort. Door onze kennis van duizenden details over deze schrijvers gaat voor hen datgene verloren wat sociologen role segregation en audience segregation noemen.Ga naar eind44. In het dagelijks leven spelen we verschillende rollen voor verschillende publieken. Die rollen en die publieken houden we gewoonlijk voor een flink deel gescheiden. De mensen die ons kennen als bedaagde Bilderdijkliefhebber, weten niet dat we onze vrije tijd misschien doorbrengen als voetbalsupporter. Of, beschamender nog, dat we misschien slapen in een T-shirt met de tekst: I love New | ||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||
York. De tegenstrijdigheden in ons bestaan en in onze persoonlijkheid blijven goeddeels verborgen. Zo nu en dan kunnen bij toeval de scheidslijnen onverhoeds doorbroken worden. Als dat gebeurt, voelt men zich betrapt. Voor de zojuist genoemde schrijvers geldt dit in hoge mate. En dan niet toevallig maar structureel. Van doorslaggevend belang is daarbij het feit dat ze alle drie zelf in hoge mate hebben bijgedragen aan dat doorbreken van de scheidslijnen. De eerdergenoemde noodzaak tot ‘leveren’, leveren en nog eens leveren, maakte immers dat ze zelf reeds allerlei details, niet alleen van hun gedachteleven, maar ook van hun huwelijksleven, hun agressieve neigingen of zelfs hun stoelgang, moesten openbaren. In gedichten, brieven, Ideën en andere uitingen die meteen gedrukt en in veelvoud verspreid werden. ‘Vanmorgen om twintig over zeven, half acht, daar wil ik af zijn, bakte ik uit mijn eigen achterste een vrij grote drol van stront.’ Aldus Van het Reve in een door hem zelf gepubliceerde brief aan de Carmiggelts.Ga naar eind45. Bij Bilderdijk en Multatuli vinden we heel wat details die niet eens zoveel minder intiem zijn. Busken Huet maakte dan ook ooit bezwaar tegen dichtregels waarin Bilderdijk uiteenzette dat hij tijdens een ziekte alleen slappe thee met beschuit kon eten: ‘Uw thee zij slap of sterk, uw tweebak droog of enigszins bezuiveld, wat gaat ons dat aan? Wij hebben niet met uw beschuit, maar met uwe muze van doen’.Ga naar eind46. Als we over alle Nederlanders evenveel zouden weten als over deze drie auteurs, dan zouden we waarschijnlijk merken dat ze minder gestoord zijn dan het lijkt. Of liever gezegd, we zouden merken dat hun ‘tweespalt’, ‘gespletenheid’, of hoe de neerlandistieke, pseudo-psychiatrische analyses van hun persoonlijkheid het ook mogen noemen, minder uitzonderlijk is dan het lijkt. | ||||||||||||||||||||||
Tot besluitDe vaak treffende gelijkenis tussen de manier waarop Bilderdijk, Multatuli en Van het Reve hun ervaringen beleven en verwoorden, is ongetwijfeld in enige mate de uitdrukking van een verwante persoonlijkheid. Ze hebben allerlei eigenaardigheden gemeen. Naar mijn idee vloeien die persoonlijke eigenaardigheden echter voor een belangrijk deel voort uit hun schrijverschap. Daarbij gaat het er niet om dat je, in het algemeen gesproken, misschien een beetje eigenaardig of gestoord moet zijn om een groot schrijver te worden. Eerder zou ik willen zeggen dat de stoornis die deze drie schrijvers gemeen hebben, is dat ze probeerden om van literair werk een volwaardig beroep te maken en ervan te leven. En dat in een periode waarin dit in Nederland eigenlijk nog niet mogelijk was. Verreweg de meeste van de andere genoemde eigenaardigheden vloeien naar mijn idee voort uit die ene fatale beslissing. Ze zijn dus secundair.Ga naar eind47. Wat we eraan te danken hebben, zijn duizenden bladzijden variaties op een en hetzelfde thema: het thema van een bestaan als literair topauteur in het kleine Nederlandse taalgebied. Talloze gedichten van Bilderdijk, Ideën van Multatuli en brieven van Gerard van het Reve gaan in wezen daarover. Ze zijn altijd hetzelfde en toch steeds weer anders. De liefhebber geniet ervan. Hij is blij dat Bilderdijk zich niet beperkt heeft tot een paar grote dichtwerken, dat Multatuli het niet heeft gelaten bij Max Havelaar, en dat Van het Reve na De Avonden nog een leven lang is doorgegaan met schrijven. Immers: ‘Er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust’.Ga naar eind48. Gert-Jan Johannes | ||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|