Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 24
(2007)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermdEen beminnelijke Izegrim?
| |
[pagina 7]
| |
Hubert-François Bourguignon, gen. Gravelot, titelgravure voor Jean-François Marmontel, Belisarius (Amsterdam 1769). Universiteitsbibliotheek, Amsterdam.
waar hij door de jeugdige Nicolaas Beets precies zo werd waargenomen: BILDERDIJK, sprak ik nooit; maar ben ik wel menigmaal nagegaan toen hy te Haarlem woonde. Hy ging altijd leunende op den schouder van zijn zoon Lodewijk. Hij droeg een groote driekanten hoed en de kleeding die daar by behoort. Zijn gelaat was zeer ingevallen, en deed een alleronaangenaamst effect; vooral als hy vriendelijk lachte, wat hy altijd deed als hy den hoed afnam.Ga naar eind3. De jonge Beets was gefascineerd door Bilderdijk; als zeventienjarige behoorde hij tot de kleine kring die aanwezig was bij de begrafenis. Later, toen hij al in Leiden studeerde maar nog regelmatig zijn geboortestad bezocht, vertelde de oude Haarlemse dichter Jan van Walré hem over Bilderdijks karakter. Hij deed een poging om een verklaring te vinden voor de weerstand die Bilderdijk bij velen opriep: ‘Wanneer ik bij hem zat,’ zeide hij onder anderen, ‘heb ik menigmaal gedacht, hoe is het mogelijk dat zulk een man zoo veel vijanden heeft, hij was de verdraagzaamste, de zachtste, de beminnelijkste, de beleefdste man, dien ik gekend heb. Ik voor mij zou durven beweren dat het overmatig gebruik van opium, waaraan hij zich gewend had, dikwijls veel heeft toegebracht tot het caustique [bijtende] van zijn stijl. Ik heb hem niet eens, maar meermalen in een zeker soort van delirium gezien, dat ik aan niets anders toeschreef. Hij verbeeldde zich dan, in den omtrek der Groote Kerk, waar zijn huis op uitzag, lichten, schimmen, en allerlei wonderlijkheden te zien’.Ga naar eind4. | |
[pagina 8]
| |
In Leiden heeft Beets ook met Johannes van der Palm vele malen over Bilderdijk gesproken. In 1842 stelde hij in zijn levensbeschrijving van Van der Palm de twee markante persoonlijkheden tegenover elkaar. Ze studeerden rond 1780 aan de Leidse hogeschool, en zagen elkaar toen bijna dagelijks. Volgens Beets kon er van een duurzame vriendschap tussen beiden echter geen sprake zijn; daarvoor was er in zijn ogen te veel verschil in aanleg, karakter en streven: Van der Palm bedaard, gematigd, zacht, gelijkmoedig, voorzichtig, byna tot achterhoudendheid toe; Bilderdijk hartstochtelijk, in uitersten, krachtig, grillig, moedig, en meestal overmoedig. Van der Palm bescheiden, de menschen liefhebbende en ontziende, niet altijd zonder het vermoeden van menschenvrees; Bilderdijk trotsch, stellig en met een somberen menschenhaat worstelende. Van der Palm plooizaam, somtijds aan zwakheid grenzende; Bilderdijk standvastig, niet zonder hoofdigheid. In het wetenschappelijke, van der Palm onderzoekende, Bilderdijk ontdekkende; van der Palm toepassende, Bilderdijk bespiegelende; van der Palm naauwgezet en geregeld; Bilderdijk ongedurig, alles te gelijk aanvattende, en wonderspreukig; van der Palm het oude vernieuwende; Bilderdijk hier het nieuwe bejagende, daar het oude ongewijzigd opdringende; van der Palm voor zijn mening pleitende; Bilderdijk strijdende voor de zijne. Voeg daarby nu het onderscheid van staatsparty en het verschil in lotsbeschikking. Van der Palm met gezondheid, voorspoed, huisselijk heil gezegend; bemind, geëerd, gevleid, zonder iemands tegenspraak van trap tot trap opklimmende; Bilderdijk ziekelijk, ongelukkig in zijn echt, in zijn kroost, van alle kanten gekweld, miskend, behoeftig, door teleurstelling op teleurstelling gegriefd.Ga naar eind5. In deze magistrale passage wordt Bilderdijk messcherp getypeerd. Ik beschouw het als een der beste karakteriseringen die er ooit van hem gegeven is. Toch is er ook nog een andere Bilderdijk. Jan van Walré wees er al op, dat Bilderdijk ook aardige kanten had, en zelfs zeer beminnelijk kon zijn. Er zijn getuigenissen die dit oordeel ondersteunen.
Op een mooie voorjaarsdag in het jaar 1821 naderde een boerenwagen de grensovergang tussen Kleef en Nijmegen. Languit in het stro lag een jongeman van 23, zonder pas, met slechts vier Louis d'or op zak, maar met een grote belangstelling voor alles wat met de middeleeuwen te maken had. In Utrecht werd hij afgepoeierd, maar in Leiden werd hij hartelijk ontvangen. H.W. Tydeman zorgde ervoor dat hij tot oktober in Leiden kon blijven en dat hij toegang kreeg tot de collectie middeleeuwse handschriften van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Zo kon de jonge August Heinrich Hoffmann von Fallersleben zijn eerste schreden zetten op het nog vrijwel onontgonnen terrein der mediaevistiek. In zijn autobiografie zou hij vele jaren later met genoegen en dankbaarheid terugkijken op zijn eerste Leidse periode. Dat hij ook Bilderdijk ontmoet had, was al gebleken uit de brieven die hij van hem ontvangen had, en die in 1837 gepubliceerd zouden worden. Hoffmann schreef er een korte toelichting bij: Ik leerde BILDERDIJK in Leyden kennen in den zomer van 1821. Ik bezocht hem dikwijls, en mocht hem bezoeken, wanneer ik slechts wilde. Altijd heeft hij mij vriendelijk ontvangen, en zelfs bij lichaamslijden, bij blijkbare ziels-ontstemming mij te verstaan gegeven, dat ik ook dan hem welkom was.Ga naar eind6. De jonge student bracht dan altijd iets mee: boeken, handschriften of afschriften van oude teksten. Ze spraken over van alles en nog wat, vooral over de oude Hollandse letterkunde, waar Bilderdijk veel belangstelling voor had. Hij ondersteunde de jongeling met raad en daad, en hielp hem waar hij kon. Hoffmann wist zeer goed dat dit opmerkelijk was: Hoe sterk ik mij verheugde over dezen aangenamen en leerzamen omgang, ik kan echter niet ontkennen, dat dezelve mij verwonderde, en nog meer de landslieden van BILDERDIJK, en - wij allen hadden daartoe goede reden. Doch het scheen ook als of de geestdrift van den Duitschen jongeling [...] voor een taal van denzelfden stam, den ouden haat van dien Hollander tegen Duitschland en al het Duitsche uitgewist had; als of door de jeugdige opgeruimdheid, door het open gelaat van den onbekende vreemde, dat, zoo vaak voor knorrig, ja voor verbitterd, uitgekreten gedrag van den beroemden man geheel afgelegd was. [...] Nooit heb ik één boos woord over Duitschland uit zijnen mond gehoord; nooit ben ik van ééne uitbarsting van ingehoudene verontwaardiging getuige geweest; nooit was ik aan de hartstochtelijke uitgietingen van zijn prikkelbaar, zwak lichaam, of van zijnen nedergedrukten geest blootgesteld.Ga naar eind7. Hoffmann logeerde op de Hooigracht, waar hij opgenomen was in het huisgezin van Dr. Salomon. Daar zat hij in de tuin onder een boom menigmaal middeleeuwse handschriften te bestuderen - die mocht hij zomaar lenen van de bibliotheek! Tot zijn grote verrassing kwam Bilderdijk daar bij hem op bezoek: Ik heb beleefd, wat men toenmaals weigerde te gelooven, dat hij mij bezoeken kwam in het huis van een man, met wien hij op geen goeden voet was, en die mij innig beminde en zulks bewees, wijl hij mij op mijn eerlijk gezicht in huis genomen, als zijn kind geherbergd en ontfangen had. Doch ik wil ook thands nog BILDERDIJKS zachtheid, hardheid, luim, haat en liefde, niet aan anderen uitleggen, daar ik het voor mij zelf niet vermag: alles was mij toenmaals een geheim en blijft het mij nog.Ga naar eind8. In zijn autobiografie zou Hoffmann later nog meer details over zijn omgang met Bilderdijk prijsgeven. Zo schreef hij: ‘Er hatte sich einst gegegen einen seiner Verwandten über mich geäußert: “obschon er ein Mof ist, so mag ich ihn doch wol leiden.”’Ga naar eind9. Hij gaf er ook de gedichten weer, die Bilderdijk en zijn vrouw voor hem geschreven hebben.Ga naar eind10. Hoffmann was geboren in 1798; hetzelfde jaar als Bilderdijks zoon Julius Willem. Deze was echter in 1818 als matroos in de Javazee overleden. Ik ben ervan overtuigd dat Willem en Wilhelmina Bilderdijk in Hoffmann ook iets hebben gezien van een verloren zoon die thuisgekomen was. | |
[pagina 9]
| |
Het tweede getuigenis dat ik hier aan de orde wil stellen, is afkomstig van Willem de Clercq. We zagen al hoe hij in zijn dagboek het uiterlijk van Bilderdijk typeerde. Een dag na de eerste ontmoeting ging De Clercq met Da Costa en diens vrouw dineren op het Rapenburg: Wij waren bij Bilderdijk tegen drie uur. Deftig was de ontvangst in de kleine binnenkamer. Vervolgens in de zijkamer getreden, werd ik naast Bilderdijk gezet. Alles was beleefd, doch nog niet hartelijk, en de toon van Bilderdijk niet geschikt om uit te lokken. Een groot man tegen te spreken, was mijn wensch niet. Alles bleef dus afgebroken. Bilderdijk toonde goeden eetlust en was zeker niet het minst op zijn aise. Da Costa sprak geen woord. Door zijn voedstervader daarover ondervraagd, zeide hij dat het hem niet paste in zijn meesters tegenwoordigheid te spreken. Dit gedrag kwam mij zoo zonderling voor, dat het mij benauwde. Hoe, dacht ik, zal ik spreken! Op eens ontknoopt zich het raadsel. Nancy (Mevrouw Da Costa) roept: lieve, lieve, en op het oogenblik dat wij bezig waren de verdiensten van een pudding te appreciëeren, zinkt zij in elkander. Ik was ontzettend geschrikt, de goede Mevrouw Bilderdijk niet minder; Da Costa was ten uiterste getroffen. Mevrouw Da Costa werd op de kanapé gelegd en toen zag ik het hart van den zoo vaak als zonder gevoel uitgekreten man, zoo duidelijk als ooit spreken. Zijne zorg voor de kleine geneeskundige hulp, zijn geruststellen van Da Costa, zijn geest van bedaardheid, die steeds heerschende bleef, de zorg voor de goede Nancy, de verwijdering van Lodewijk, alles staat mij nog zoo duidelijk voor. God zij dank, alles was spoedig hersteld. Ik zie mevrouw Da Costa uit de kamer geleid, mijzelve naast Bilderdijk aan tafel voor het ongebruikt dessert, dat de goede Mevrouw Bilderdijk nog zooveel moeite gekost had. Nu was de slagboom verbroken. Ik kende Bilderdijk.Ga naar eind11. In dit kleine huiselijke tafereel zien we niet alleen een zorgzame, gevoelvolle Bilderdijk, maar ook De Clercqs verbazing daarover. Van die zorgzaamheid zijn ook andere staaltjes te vinden, en daarmee komen we bij het derde getuigenis. Mevrouw Bilderdijk had de Roderick van de Engelse dichter Robert Southey vertaald; de tweedelige uitgave werd hem in 1824 toegezonden, met een brief van Bilderdijk, in het Latijn. Daaruit was een min of meer geregelde correspondentie ontstaan. In 1825 maakte de poet laureate een reis door de Nederlanden. Zo kwam hij in juni van dat jaar ook in Leiden, met een door een insektenbeet gezwollen been. In het logement waar hij verbleef, kon niemand hem verstaan; zelfs zijn verzoek om een chirurgijn te laten komen, werd niet begrepen. Daarop stuurde hij een briefje naar Bilderdijk, die meteen kwam kijken en hem na de tweede nacht, toen de pijn was afgenomen, in zijn huis aan de Oude Singel opnam en liefdevol verzorgde. Twee weken is Southey bij de familie Bilderdijk gebleven, en daaruit is een innige vriendschap ontstaan. Beide dichters hadden veel gemeen.Ga naar eind12. Mevrouw Bilderdijk schreef aan mevrouw Da Costa: ‘Aussi n'ai-je vu tant de similitude entre deux charactères de differentes nations.’Ga naar eind13. Het verblijf van de gast veroorzaakte veel drukte, maar dat deed Bilderdijk geen kwaad. Net als bij Hoffmann von Fallersleben werkte het bezoek van Southey bijzonder stimulerend. Zo krijgen we opeens een andere Bilderdijk te zien. Southey heeft dit alles bijzonder gewaardeerd. Hij schreef brieven naar huis waarin hij de lof zong van de familie Bilderdijk, hij nodigde hen uit om bij hem in Engeland te komen logeren, en een jaar later kwam hij opnieuw op bezoek, en bleef toen vier dagen. In zijn gedicht ‘Epistle to Allan Cunningham’ (1828) roemde hij niet alleen de literaire kwaliteiten en het sterke karakter van Bilderdijk, maar ook diens zorgzaamheid. Da Costa vertaalde die passage aldus: Dit is, mijn Allan! Dit 's die Hollander, aan wien
Hoogachting en bewondering mijn ziel
Verbonden, by het innigst zamenstemmen
Der harten, - maar ook dank voor weldaân, ja voor liefde,
Wanneer ik, vreemdeling en lijder, ver van huis,
Werd opgenomen in het zijn', verzorgd, verpleegd,
Verkwikt, zoo dat geheele weken, pijnlijk
En somber elders, als één dag voor my vervloten,
Ja, als één dag, in 't dagboek van mijn leven
Gemerkt als een der schoonsten.Ga naar eind14.
Zo leerden Hoffmann von Fallersleben, Willem de Clercq en Robert Southey een andere Bilderdijk kennen, een Bilderdijk die hartelijk, gevoelig en zorgzaam kon zijn. Hun getuigenissen brengen in het geijkte beeld van de oude brombeer, de nurkse Izegrim, verrassende nuances aan, waardoor het portret van Bilderdijk aan scherpte en diepte wint.
Peter van Zonneveld |
|