Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 24
(2007)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Beeld & Zelfbeeld bij BilderdijkGa naar voetnoot*‘Niemand schijnt mijn gezicht te kunnen vatten.’
| |
[pagina 2]
| |
afb. 1. Portret van Henri Vriesendorp, daguerreotype door vermoedelijk Auvry, 1842, Stadsarchief Dordrecht.
toeschouwer wordt geconfronteerd. Het gezicht bevat een oneindig grote verzameling expressies. Die expressies zijn voor iedereen leesbaar en volgen elkaar in hoog tempo op: niemand heeft in het dagelijks leven een verstild gezicht, vandaar dat we iemand zonder probleem uit duizenden herkennen. Het is aan de kunstenaar om al die expressies die kenmerkend zijn voor een bepaald individu, in één verstild beeld samen te brengen. Iedere kleine afwijking van een kenmerkende expressie wordt door de beschouwer als storend ervaren en daarmee wordt het portret ook als minder geslaagd beoordeeld, ondanks de soms treffende gelijkenis. Bovendien, zo stelt Gombrich, is het onmogelijk om in de periode vóór de uitvinding van de fotografie, een objectief beeld te krijgen van de geportretteerde, met uitzondering van de incidentele aanwezigheid van een afgietsel van een gezicht of een silhouet. Ook zijn moderne beschouwers van portretten in hoge mate verblind door het sociale masker dat de geportretteerde draagt: we moeten, met andere woorden, rekening houden met het wisselende sociale decorum wanneer we een specifiek portret bekijken. Een dergelijk decorum verbergt als het ware het echte gezicht van de geportretteerde. Vaak zien we alleen het masker.
Jan Sterck was in 1906 de eerste Bilderdijkvorser die zich aan de hand van een aantal portretten van de dichter de vraag stelde: Hoe was Bilderdijk?Ga naar eind3. ‘Het doel van dit beperkte opstel,’ zo schreef hij, ‘kan [echter] niet wezen deze vraag in alle bijzonderheden tot klaarheid te brengen. Als mensch zal Bilderdijk wel steeds een raadsel blijven. Maar ik wil pogen, niet slechts door de beschouwing van enkele zijner beste oorspronkelijke portretten, maar ook door het aantonen van eenige nieuwe gezichtpunten uit zijn handschriften, 's mans uiterlijk en zijn inborst nauwkeuriger, dan tot heden is geschied, te karakteriseren.’ Sterck kwam niet tot een echte analyse van die portretten: ‘Het best gelijkende en meest karakteristieke portret van Bilderdijk [...] is door hem zelf gegeven. Niet door de teekenstift, maar met de pen in een hoogst merkwaardigen brief [...].’ Sterck citeerde vervolgens Bilderdijks brief aan M.P. Elter-Woesthoven van 8 en 9 maart 1797.Ga naar eind4. Van Bilderdijk is een groot aantal portretten overgeleverd.Ga naar eind5. Vanaf zijn studententijd (afb. 2) tot zijn dood bedraagt het aantal ongeveer vijftig. Sterck besprak in zijn bijdrage een flink aantal van die portretten en plaatste ze voor een groot deel in de context van Bilderdijks leven en werk. Voor zover bekend gaf hij Bilderdijks oordeel over die portretten, in zowel proza als poëzie, maar ook getuigenissen van familieleden en andere tijdgenoten. Over een aantal portretten schreef Bilderdijk zelf: In Holland zijn er van mijn 18de tot mijn 38ste (om van minder niet te spreken) 9 of 10 gemaakt, waaronder door Van Drecht, Kuylenburg, Schmit van Rotterdam, Reiers van Leiden enz. Toen ik gebannen uit het land ging een door Hauck. In Engeland zijn er drie gemaakt door voorname schilders van wie ik er honderden (en buiten het mijne nooit een volmaakt gelijkend portrait) gezien heb. In Duitsland mee enigen van zeer goede handen. Maar niemand schijnt mijn gezicht te kunnen vatten. 't Geheel getal beloopt zeker (de slechtere bij de beter gerekend) tot omtrent de 40.Ga naar eind6. Bilderdijks hier nog niet genoemde portrettisten waren Hendrik Schweickhardt (afb. 3), Matthijs van Bree en Charles Howard Hodges. Na zijn dood volgde onder andere nog de bekende buste van Royer, met de voor de dichter kenmerkende tulband. Opvallend is de grote verscheidenheid aan portretten. Het vroegste portret stamt uit zijn studententijd (ca. 1780), het echte laatste is zijn dodenmasker (1831) (afb. 4). Daartussen bevindt zich een groot scala aan portretten, vaak van wisselende artistieke kwaliteit, waarin we de dichter in verschillende hoedanigheden afgebeeld zien, soms als advocaat, soms als dichter, als orangist, met pruik of zonder pruik. Die portretten laten, in zekere zin, steeds een andereafb. 2. Onbekend kunstenaar, Willem Bilderdijk omstreeks 1780, waterverf op ivoor, BM (Geerts nr. 1).
| |
[pagina 3]
| |
afb. 3, Hendrik Willem Schweickhardt, Willem Bilderdijk, ca. 1796, waterverf op ivoor, BM (Geerts nr. 6).
Bilderdijk zien, al zijn er natuurlijk ook fysieke overeenkomsten in al die portretten te ontdekken, maar die zijn nauwelijks met zekerheid vast te stellen. Over zijn uiterlijk was Bilderdijk zelf uitgesprokener: 't Character van mijn physionomie is buiten kijf (zoals de oude prof. Hahn opmerkte) Oostersch en heeft iets van 't Arabisch, meest van de moderne Grieken. Zonderling is het, dat dit karakter zich 1200 jaren lang in mijne familie zodanig bewaard heeft. Professor Hahn wist van dien oorspong niet, maar vroeg, mij ziende, wie toch de jongeling met dat oosters gezicht was. Hy heeft zoo zeer recht, dat zelfs mijne handen en voeten geene Europeese maar Oosterse form hebben.Ga naar eind7. Sterck sloot zich geheel aan bij Bilderdijks oordeel en stelde vervolgens vast dat Bilderdijks oosterse karakter ook in andere portretten terug te vinden was. Hij ging zelfs nog een stap verder en sprak van het duidelijk aanwezige ‘joodsche type’.Ga naar eind8. Sterck liet zijn oordeel over Bilderdijks portretten dus aanzienlijk door Bilderdijks uitspraken beïnvloeden. Hij meende Bilderdijks vermeende oosterse karakter (dat wil zeggen een aantal overeenkomstige fysiognomische kenmerken) in portretten van Bilderdijk te herkennen, onder andere in die van Van Cuylenburg (afb. 5), Van Bree en Hodges. Bilderdijk zelf meende echter dat niemand er echt in was geslaagd zijn gezicht te vatten. De apotheose van zijn opvatting komt volledig aan bod in het bekende gedicht uit 1822 ‘Op eene verzameling van mijne afbeeldingen’Ga naar eind9., waarin een groot aantal portretten wordt beoordeeld: Een Wildeman, het dolhuis uitgevlogen: - (1784)
Een goede Hals, maar zonder ziel of kracht: - (1788)
Een Sukkelaar, die met verwonderde oogen
Om alles met verbeten weêrzin lacht (1806)
Een Franschmans lach op halfverwrongen kaken,
Die geest beduidt op 't aanzicht van een bloed: (1813)
En, om 't getal dier fraaiheên vol te maken
Eens Financiers verwaande domme snoet. - (1820)
En dat moet ik, dat moet een Dichter wezen! -
Gelooft gy 't ooit, die deze monsters ziet? -
Geeft, wat ik schreef, één trek daar van te lezen
Zoo zeg gerust: ‘Hy kent zich zelven niet.’
Maar zacht een poos! - Hoe langer hoe verkeerder!
Men vormt my na uit Pottebakkers aard; (1820)
Doch de Adamskop beschaamt den kunstbootseerder;
En 't zielloos ding is zelfs den klei niet waard. -
Nu komt er een, die zal u 't echte leven
In lenig wasch met volle lijk'nis geven;
En deze held, wat spreidt hy ons ten toon?
De knorrigheid in eigen hoofdpersoon;
Met zulk een lach van meêlij' op de lippen,
Als 't zelfgevoel eens Trotzaarts af laat glippen,
Verachting spreidt op al wat hem omringt,
En, half in spijt, zich tot verneedring dwingt. (1822)
De dichter uit zijn grote ongenoegen over al die portretten, die, waar het de fysieke gelijkenis betreft, in zijn ogen de plank hebben misgeslagen. Zo erg dat de dichter zich zelf niet meer in de portretten herkent en terugverlangt naar de hoogtijdagen van de portretkunst, toen Rubens en Van Dijck nog die ware kunst beoefenden: Mijn God! is 't waar, zijn dit mijn wezenstrekken,
En is 't mijn hart, dat ze aan my-zelv' ontdekken?
Of maaldet gy, wier kunst my dus herteelt,
Uw eigen aart onwetend in mijn beeld? -
Het moog zoo zijn. De Rubbens en van Dijken
Zijn lang voorby, die zielen deên gelijken;
Wier oog hun ziel een heldre spiegel was,
En geest en hart in elken vezel las,
afb. 4. Antonio Boggio, Dodenmasker van Willem Bilderdijk, 1831, gips, BM (Geerts nr. 18).
| |
[pagina 4]
| |
afb. 5. Cornelis van Cuylenburg, Willem Bilderdijk, 1795, olieverf op doek, BM (Geerts nr. 4).
Niet, dagen lang, op 't uiterlijk bleef staren,
Maar d'eersten blik in 't harte kon bewaren,
Dien blik getrouw in klei of verven bracht,
En spreken deed tot Tijd- en Nageslacht.
Die troffen, ja! die wisten af te malen
Wat oog en mond, wat elke zenuw sprak;
Wier borst, doorstroomd van hooger idealen,
Een hand bewoog die 't voorwerp nooit ontbrak.
Doch, wat maalt gy? - 't Misnoegen van 't vervelen
Voor Rust der ziel in zalig zelfgenot;
Met Ongeduld om 't haatlijk tijdontstelen;
En - Bitterheid, die met uw wanklap spot
Wen ge, om den mond iets vriendlijks af te prachen,
Of slaaprigheid of mijmrende ernst verstoort,
En door uw boert het aanzicht tergt tot lachen
Met zotterny, slechts wreevlig aangehoord. [...]
Bilderdijk is, zo blijkt uit het gedicht, goed op de hoogte van de eisen die aan de portretkunst werden gesteld. De kunstenaar moet, zo was de gedachte, niet alleen doordringen tot het innerlijk van de uit te beelden persoon, maar ook tot het eigen innerlijk, om, zoals Goethe het formuleert ‘etwas Geistig-Organisches hervorzubringen’. Hij moet ‘das Verborgene, Ruhende, das Fundament der Erscheinung sich einprägen’, om werkelijk dat in te zien en na te bootsen ‘was sich als ein schönes ungetrenntes Ganze in lebendigen Wellen vor unserm Auge bewegt’. Het uiterlijk en het innerlijk moeten in de vormgeving (het portret) samenkomen.Ga naar eind10. Immers, gelijkenis werd niet alleen belangrijk gevonden om triviale redenen, maar juist op grond van de overtuiging dat het gelaat de spiegel is van het hart of de ziel. Uiteraard stelde dat de kunstenaar vaak voor problemen: het uiteindelijke portret moest niet alleen de vuurproef der fysieke herkenning door de geportretteerde of zijn familie doorstaan (soms was de getoonde werkelijkheid pijnlijk), ook moest de geportretteerde er zich in ‘herkennen’. Zo verzuchtte Bilderdijk over een portret dat van hem in 1815 werd gemaakt (afb. 6): Van Bree heeft mijn portret willen maken, men schreeuwt over de gelijkenis en ik heb veel portraitten van zijn hand gezien en nooit een dat niet geleek. Echter vind ik mij-zelven er volstrekt niet in. Het heeft iets satyriks, dunkt mij, dat mij geweldig stuit, en zelfs niet iets egoistisch, waarvan ik schrik. - Indien het mij waarlijk, in de zedelijke schildering gelijkt, o God hoe weinig leert men dan zich zelven kennen.Ga naar eind11. Alleen een goede weergave van het uiterlijk (het masker) volstaat dus niet. De schilder moet ook tot het innerlijk (het gezicht) van de geportretteerde doordringen. Hier rijst een volgend probleem bij de beoordeling van het Bilderdijkportret: hoe betrouwbaar is het oordeel van de dichter zelf? Wellicht moeten we eerst te rade gaan bij enkele tijdgenoten. Ik geef een kleine selectie. In 1797 stuurt Bilderdijk aan M.P. Elter-Woesthoven een portret van zichzelf. Bilderdijks dochter Louize ziet het en roept uit: ‘Hede die man ziet er raar uit! en zy kon er maar geen zin of kennis aan krygen, [...]’Ga naar eind12. Bilderdijks vader was blijkbaar meer over de gelijkenis in het portret door Izaak Schmidt te spreken dan broer en zus ElterGa naar eind13., terwijl J.H. Halbertsma, die Bilderdijk vanaf ongeveer 1810 kende, het zojuist genoemde portret door Van Bree het meest gelijkend vond.Ga naar eind14. Ook Isaac da Costa deed een poging om tot een karakterisering te komen:afb. 6. Mattheus Ignatius van Bree, Willem Bilderdijk, 1815, olieverf op doek, BM (Geerts nr. 9).
| |
[pagina 5]
| |
afb. 7. Charles Howard Hodges, Willem Bilderdijk, 1810, olieverf op doek, Rijksmuseum Amsterdam.
Gelaat en houding van den Advocaat en dichter Bilderdijk, gelijk het penseel van Kuilenburg hem ten jare 1794 wedergaf, waren nog wel te erkennen in den zestig- en zeventigjarigen Grijzaart. Van blijkbaar middelbare lengte, wel gevormde leest, breede borst, is op dat doek in het bijzonder met onmiskenbare waarheid afgebeeld die tevens geestvolle en kwijnende uitdrukking in het oog van den pleister, welke zoo dikwerf in zijn dagelijksch leven overging in een vlammen het zij der opgewekte verontwaardiging, of der dichterlijke aandrift. Een portret van eenigszins vroeger dagteekening door Schmidt, den Dichter voorstellende met een Oranjelint, waar aan het medaillon van Willem V hangt, om den hals, gaf op eenigsins andere wijze wederom een denkbeeld van het origineel in de dagen van zijn manlijke leeftijd. Over de oudere Bilderdijk schrijft Da Costa vervolgens: Wie althands den dichter in een wederom later tijdperk zijns levens gekend heeft, konde vooral daarvan de overblijfselen nog wel onderscheiden in dat sedert onder zoo vele nieuwe smerten en kwellingen verkleurd en als uitgeteerd gelaat. Het antieke en geniale van schedel, voorhoofd, en gelaat, was destijds voor een dagelijkschen beschouwer weinig op te merken onder den stijven, ouderwetschen, schier armelijken gekleeden rok, en vooral onder dat als per antiphrasin dus genoemde natuurlijk paruikje, waarmede zich de Dichter op zijnen ouden dag in het openbaar altijd vertoonde.Ga naar eind16. Dat komt aardig overeen met het beeld dat Jan Wap in 1874 van Bilderdijk schetste.Ga naar eind17.
Aan de hand van deze karakteristieken lijkt het wel haast onmogelijk om een goed beeld van Bilderdijk te krijgen, al lijkt het oordeel van Halbertsma nog enigszins betrouwbaar. Beoordeelt Da Costa de portretten van de jongere Bilderdijk grotendeels aan de hand van zijn eigen gekleurde beeld van de oudere Bilderdijk, hij vervalt tevens in ongrijpbare karakteristieken als ‘antieke en geniale van schedel, voorhoofd en gelaat’, die meer zeggen over Da Costa dan over de fysieke verschijning van zijn geliefde leermeester. Bij Wap overheerst vooral het beeld van de oude, conservatieve, voortstrompelende grijsaart. Ook het oordeel van Bilderdijk zelf, dat mag duidelijk zijn, is dusdanig gekleurd dat een objectieve blik op zijn portretten er door wordt belemmerd. In 1810 liet Bilderdijk zich door de bekende portretschilder Charles Howard Hodges portretteren (afb. 7). Het is een van de weinige portretten die Bilderdijks kritiek hebben kunnen doorstaan. In de slotstrofe van het eerder aangehaalde gedicht ‘Op eene verzameling van mijne afbeeldingen’ lezen we: Maar HODGES! gy, die uit vervlogen eeuwen
De Schilderkunst te rug riept op 't paneel
Geen mond mismaakt door 't zielverteerend geeuwen,
Maar kunstgesprek vereenigt aan 't penceel!
Zoo 't Noodlot wil, dat zich in later dagen
Mijn naam bewaar in 't onwijs Vaderland,
En eenig beeld mijn leest moet overdragen,
Het zij geschetst door uw begaafde hand.
In uw tafreel, bevredigd met my-zelven,
Ontdek ik 't hart dat lof noch laster acht;
En, die daaruit mijn ziel weet op te delven
Miskent in my noch inborst noch geslacht.
Het portret is, gezien de kwaliteit, ook het meest gereproduceerde. Het in 1810 gemaakte schilderij laat, om dan toch maar een interpretatie te geven, een ogenschijnlijk zelfverzekerde Bilderdijk zien, zittende in zijn studeerkamer en omringd door boeken (Homerus) en de manuscripten van de ‘Ondergang der Eerste Wareld’ en ‘Ossian’. Onlangs werd het portret bekeken door Marieke te Winkel, kostuumexpert van het Rijksmuseum Amsterdam.Ga naar eind18. Ik geef hieronder een gedeelte van haar verslag: Hoewel [dus] niet meer piepjong, draagt Bilderdijk een uiterst modieuze jas met kopmouwen, hoge opstaande boord en schuin weggesneden voorpanden. De voorpanden werden op de borst, tussen de voering en de wollen stof, voorzien van een laag paardenhaar die doorgestikt ervoor moest zorgen dat de jas niet in zou deuken maar goed bol bleef staan. Deze enigszins | |
[pagina 6]
| |
onnatuurlijke bolling werd al gesuggereerd door de coupe van de voorpanden en voldeed geheel aan het toenmalige schoonheidsideaal. Er waren zelfs mannen die, om de vereiste bolling in het postuur te krijgen, een speciaal korset droegen. De hoge halsdoek, een fijn geplisseerde jabot en het krullend haar met lange bakkebaarden maken het geheel smaakvol af. Opvallend zijn Bilderdijks goed verzorgde handen. Het bekendste portret van de dichter laat een modieuze Bilderdijk zien, een man van zijn tijd, poserend als trotse, zelfverzekerde dichter. Of we hier te maken hebben met een ‘ressemblance infaillible’ zullen we nooit weten.
Ton Geerts |
|