Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 22
(2005)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De zedige viool, die schittert, maar in 't duister.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien van wat men bij voorkeur ‘de poëzie in de zachte toon’ noemt, waaronder men verstaat gevoelige poëzie, misschien van een bescheiden niveau en mogelijk ‘van den tweeden rang’, zegt men erbij, maar die toch de lezer weet mee te slepen. Het gehele decennium staat de waarde van deze poëzie ter discussie,Ga naar eind6. Aan het eind van dat decennium, rond 1819, stelt een aantal tijdschriften, zoals Vaderlandsche letteroefeningen, Letterkundig magazijn van wetenschap, kunst en smaak, Boekzaal der geleerde wereld en De recensent, ook der recensenten, vast dat deze poëzie in elk geval het pleit bij het merendeel van het lezende publiek gewonnen heeft. Men moet zich, volgens het Letterkundig magazijn, niet op deze vorm van dichtkunst verkijken, omdat de ware eenvoud mogelijk het toppunt van kunst is.Ga naar eind7. Het is naar de opkomst van deze poëzie, dat Bilderdijk verwijst. En met zijn aanduiding van de ‘min imposanten en meer innemenden toon’ dan die van hemzelf, verwijst hij naar de oppositie van ‘de zachte versus de stoute toon’, die in het begin van de negentiende eeuw door de recenserende pers gebruikt wordt in de discussie over dit type dichtkunst. De in die tijd gebruikelijke tonenretoriekGa naar eind8. bestaat in de onderscheiding van een heel tonenscala, zoals de fantasierijke toon, de roerende toon, de volkstoon etcetera. Zeer populair wordt de bovengenoemde zachte, gevoelige toon, die tegenover de stoute toon geplaatst wordt. Deze toon ziet men als een passende expressie van een stilistisch register, of zoals men ook wel zegt: de toon bootst de gewaarwordingen der ziel na. Bilderdijk onderkent dat zijn vrouw in staat is te dichten in de minder imposante, maar innemende en zachte toon die een bepaald soort vervoerende werking heeft. Zijn vrouw heeft dus iets op hem voor bij het publiek, omdat zij die gevoelige toon, die zo populair is, weet te treffen. Inderdaad blijkt uit de kritiek dat dichters ‘van de zachte toon’, als Spandaw, Rietberg, Westerman en Barend Klijn (Tollens werd pas met terugwerkende kracht boven aan die groep geplaatst), een groot publiek veroverd hebben. In de voorrede van de bundel Poëzy raadt Bilderdijk haar aan, boven alle eerbetoon uit te stijgen en naar het hoogste te streven. Zelf hecht hij niet meer aan lof van het publiek. Bekend is dat Bilderdijk zich ergerde toen hij bij zijn voorlezingen uit De Ondergang der Eerste Wareld (1820) minder enthousiasme ontmoette dan bij de voorlezing van ‘nietigheden’ die ‘den heerschenden smaak streelden, of die zachte aandoeningen verwekten waar men zich thands meê te vreden houdt’.Ga naar eind9. Wat Bilderdijk met name stoorde zijn de onevenredig luide toejuichingen die deze gevoelige poëzie ten deel viel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezamenlijke bundels 1814-1819Als we de kritiek op de gezamenlijke bundels van het echtpaar Bilderdijk 1814-1819 lezen, blijkt dat in het tweede decennium van de negentiende eeuw vaker een verband tussen het werk van Vrouwe Bilderdijk en poëzie in de zachte toon is gelegd. Aanvankelijk spreekt men in de bevrijdingstijd bij haar van ‘eenzelfde rijke volle dichtader’ als die van haar man, maar al bij de bevrijdingsverzen in Hollands Verlossing van Bilderdijk en zijn vrouw (1813-1814) waardeert men in haar werk toch vooral ‘het aandoenlijke’ en het zachte (godsdienstige) gevoel.Ga naar eind10. Naar aanleiding van Wit en Rood (1818) stellen derecensenten zich ten doel het werk van de beide echtelieden onderling te vergelijken en in hun eigenheid te karakteriseren. De titel van deze bundel nodigt daartoe ook uit. Immers bij Wit en Rood gaat het om het samengaan van zíjn witte leliën en háár blozende rozen, zoals de voorrede onthult.Ga naar eind11. In het Letterkundig magazijn van 1820 zou men Wit en Rood liefst de status toekennen van ‘het Huisboek voor alle gehuwden’. Steeds gaat het om de oppositie van een ‘stille, zachte, teedere toon of trant’ bij haar met bij hem de stoute toon of hoge stemming, die men ‘helaas’ ook duister en gekunsteld acht, eigenschappen, waarvan men haar ‘gelukkig’ vrij acht.Ga naar eind12. Naast beschouwingen over het karakter van beider werk, die in vele recensies verschijnen, ziet speciaal De recensent van 1819 in de verschijning van deze bundel aanleiding om de status te beschrijven die het werk van Vrouwe Bilderdijk op dat moment in Nederland heeft: haar dichtroem mag als gevestigd beschouwd worden. Het respect voor haar is des te groter omdat haar gedichten altijd de vergelijking met die van Bilderdijk moeten doorstaan, wat het nog moeilijker maakt om te slagen. Ook wordt gemeld dat zij een gretig lezerspubliek heeft.Ga naar eind13. Deze vaststelling in het jaar 1819 is niet zonder belang. De avonden van literaire genootschappen worden dan gedomineerd door de aandacht voor huiselijkheid, critici spelen graag de rol van tolken van het volksgevoel, en men propageert in verhandelingen dat de kunsten niet langer voorbehouden mogen zijn aan een kleine bevoorrechte elite.Ga naar eind14. Twee jaar later wordt Tollens de schrijver van de eerste bestseller: 10.000 exemplaren van de volkseditie van zijn gedichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zou dus wel eens waar kunnen zijn dat Bilderdijk letterlijk gelijk had toen hij tegen de ook commercieel geïnteresseerde Immerzeel stelde, dat zijn vrouw bij het publiek wel wat op hem voor had. Hoe groot het respect voor Bilderdijk ook is, Katharina Wilhelmina kon zich meten met de gevoelige dichters (die iets later de huiselijke dichters genoemd worden) en zij had met hen gemeen dat zij aan het eind van het tweede decennium van de eeuw goed in de markt lag. De gezamenlijke bundel Nieuwe Dichtschakeering (1819) komt vlak voor haar bundel Poëzy van 1820 uit. De recensenten geven alle aandacht aan het feit dat op de valreep voor het uitkomen van deze gemeenschappelijke bundel het dichtersechtpaar met de dood van hun zoon geconfronteerd werd. Januari 1819 ontvingen de ouders het bericht dat Julius Willem op 26 augustus 1818 op zee gestorven was.Ga naar eind15. De voorbereidingen voor haar eigen bundel moeten hieronder geleden hebben, en bovendien maakt men een aparte bundel over het overlijden van de zoon: Ter nagedachtenis van Julius Willem Bilderdijk, op zijnen zeetocht overleden den XXVIn van Oogstmaand mdcccxiix (1819). Het echtpaar Bilderdijk zoekt in deze tijd steun bij een andere zwaargekwelde dichter, die ook publiekelijk zijn laatste deel Gedichten (1819) is voor een groot deel gewijd aan de dood van zijn enige dochter Nenny, die in het kraambed overleed.Ga naar eind16. Bilderdijk schrijft 22 augustus 1819 aan Klijn: Uwe klachten, uwe tranen, uwe jammeren zijn sedert geheel de onze geworden. We hebben ze gelezen, herlezen, verzwolgen, en met stroomen van nieuwe tranen begeleid.Ga naar eind17.
De literaire kritiek besteedt veel aandacht aan Klijns lotgevallen, maar de herdenkingsbundel voor Julius krijgt weinig respons in de kritiek. Wel veel respons krijgen de aan Julius gewijde rouwdichten in Nieuwe Dichtschakeering. De doorgaans meer kunstige dichter Bilderdijk schrijft nu ook verzen die rechtstreeks uit het hart gevloeid zijn, aldus De recensent. Dat feit verleent deze gedichten ‘hooge waarde’, zo luidt het oordeel.Ga naar eind18. Over Vrouwe Bilderdijk stelt men vast, dat men zelf een rechtschapen moeder moet zijn om zo te kunnen dichten. Dit is de stand van zaken als haar eerste eigen bundel afzonderlijke gedichten uitkomt. Poëzy (1820) draagt nog duidelijk de sporen van de dood van haar zoon. Na de twee leerdichten waarmee de bundel begint, volgen er bij de losse gedichten vier verzen op elkaar waarin de smartelijke slag nog naklinkt. De kritiek ziet graag de mens achter de dichter en geeft deze verzen veel aandacht,Ga naar eind19. waarbij weer de meetlat van de twee tonen nodig is om haar bij de zachte toon in te delen.Ga naar eind20. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dichteres in de zachte, gevoelige toon?In hoeverre komt het werk van Katharina Wilhelmina Bilderdijk overeen met dat van de dichters van de zachte, gevoelige toon? Omdat Bilderdijks bijdrage aan de versificatie van haar werk ter discussie staat, richt ik mij het liefst op de stofvinding, die naar mijn idee een duidelijker beeld van de dichteres geeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De weduw’ geeft een aardige indruk van de verwantschap. Het lyrisch subject van dit gedicht, de moeder, bekijkt haar zuigeling en laat het kleintje nog een uurtje slapen, in zalige onwetendheid van het lot dat de oudere kinderen wel kennen, namelijk dat hun vader en beschermer en weldoener gestorven is. De overeenkomst van dit vers met bepaalde gedichten van Tollens is evident. In zijn ‘Tehuiskomst’Ga naar eind21. verkwikt de vader zich juist aan het eind van de lange werkdag door één voor één de bedjes langs te gaan. De gedachten van de moeder in de vroege ochtend krijgen in Katharina's vers een tragischer ondertoon door de dreigende armoede, die de moeder de kinderen probeert te besparen. In de slotbede ‘Gy zijt Vader van mijn Weezen’ klinkt weer de slotaanspraak van een andere klassieker van Tollens door: ‘Aan een gevallen meisje’,Ga naar eind22. waarin de ongehuwde moeder wordt geadviseerd haar kind te troosten met de woorden: ‘Kind! Hier boven hebt ge een vader.’Ook de positie van deze consolatio aan het eind van het vers komt met Tollens overeen. Van een imitatie zou ik niet willen spreken, door de geheel eigen stofvinding van de weduwe uit de arme klasse als lyrisch subject. ‘De weduw by het overwinningsfeest’ is ook een voorbeeld van dit type hartroerende poëzie; het heeft een happy ending als, dankzij de terugkeer van de vader uit de oorlog, de moeder uiteindelijk geen weduwe blijkt. Minder kenmerkend voor de gevoelige poëzie is dat een aantal verzen uit de bundel Poëzy getuigenis aflegt van een persoonlijke geloofsstrijd om de aanvaarding van de dood van de zoon, een getuigenis van als beschamend ervaren verdriet, dat een conflict oplevert met haar godsvertrouwen.Hiervan getuigt ‘Nieuwjaarsnacht 1820’, waarin een moeder vol beschaming herdenkt hoe zij het leed over haar verloren kind niet als een voorbeeldig vertrouwend christen weet te dragen. Zo ook ‘Moederlijke droefenis’ en ‘Berusting in smart’. Op de geloofsbeleving in deze verzen kom ik terug. Nu is het wonderlijke, dat in 99% van de gevoelige, ook wel ‘huiselijke’ poëzie uitsluitend een man aan het woord is. Behalve Katharina Bilderdijk-Schweickhardt komt er in de periode 1800-1840 geen belangrijke vrouwelijke auteur voor die de huiselijkheid bezingt. Als dit type poëzie gecanoniseerd wordt in Van Kampens oratie over de geest der Nederlandse letterkunde (1829), luidt de omschrijving: poëzie van ‘den liefderijken Echtgenoot, Vader of Broeder’.Ga naar eind23. Opmerkelijk is ten eerste dat men de bijdrage van Katharina Bilderdijk toch niet belangrijk genoeg acht om bij definiëring ook ‘moeder’ toe te voegen, en ten tweede dat de toenmalige literaire kritiek er niet veel werk van maakt te benadrukken, dat zij als enige vrouw zich op dit gebied bewoog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De andere kant van Vrouwe BilderdijkWaarom is er zo weinig nadruk gelegd op Vrouwe Bilderdijks bijdrage aan wat later de huiselijke poëzie gaat heten? Misschien speelt het volgende mee. Men plaatst haar graag binnen het perspectief van de dichters van de gevoelige toon, zolang zij zogenaamde ‘losse stukjes’ schrijft; dan is de kritiek unaniem lovend. Maar Vrouwe Bilderdijk heeft ook een kant waarop men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Katharina Wilhelmina Schweickhardt. Silhouet in o.i. inkt door onbekend, ca. 1820. KA 494-23a/KW.
minder, en waagt zich aan genres waarop men niet gesteld is. In 1814 wijdt zij een gedicht aan ‘De moord op Woerden’.Ga naar eind24. Het kan de Vaderlandsche letteroefeningen van 1814 niet behagen.Ga naar eind25. ‘Wat een akelig onderwerp, inzonderheid voor eene gevoelige vrouw’, is de reactie. Er ligt wel een mooie gloed over het verhaal, dat anders afzichtelijk zou zijn, maar van de onderwerpskeuze is men niet gecharmeerd. De Boekzaal van 1815 vraagt zich naar aanleiding van Hollands Verlossing af waarom een vrouw nu juist die akelige ‘Veldtocht naar Moskau’ heeft willen verbeelden, die toch veel geschikter voor de ‘stoute lier’ van haar man dan voor haar ‘zachte toonen’ geschikt was, hoe uitmuntend zij zich ook van haar taak gekweten heeft.Ga naar eind26. Ook over het slotgedicht in Poëzy, ‘Nederlands eer hersteld’, over de zeeslag bij Algiers op 28 augustus 1816, staat de kritiek niet te juichen. Waarom laat ze een dergelijk vers niet aan haar man over?Ga naar eind27. Het betrof overigens niet meer dan een nauwelijks succesvolle Engels-Nederlandse strafexpeditie tegen een zeeroversnest. Maar die was een der eerste gelegenheden tot heldenvertoon in het jonge Koninkrijk, en daarom mobiliseerde het evenement vele dichters.Ga naar eind28. Voorts worden haar treurspelen niet erg gewaardeerd,Ga naar eind29. de romances in de bundel van 1820 evenmin,Ga naar eind30. en de grote leerdichten hierin heten ook niet haar sterkste punt: zij kan dan prozaïsch worden.Ga naar eind31. In het vers ‘Herinnering’, waarin een vrouw met de schim van de overleden zoon leert samenleven, ervaart de criticus zelfs ‘een waarlijk Ossiaanse geest’. Het steekt in zachtheid en edel christelijk gevoel nogal af bij het overige werk. De hedendaagse lezer stelt zich geheel andere vragen naar aanleiding van haar werk. De Clercq heeft in zijn verhandeling over de invloed van de vreemde letterkunde op de Nederlandse (1824) vastgesteld, dat in onze literatuur de fatale kant van de liefde ontbreekt.Ga naar eind32. De liefde vertoont zich in de Nederlandse letteren in het eerbaar kleed van de huwelijksliefde, wat in de praktijk neerkomt op gelegenheidsgedichten voor verjaardagen, huwelijksfeesten en dergelijke. Hij voegt daaraan toe: ‘op hoeveel schilderingen van huiselijk geluk wij ook roemen mogen, ons [ontbreken nog] de Phedra's, Zaires, Desdemona's, en Thekla's van den vreemdeling’. Ook bij Vrouwe Bilderdijk vertoont de liefde zich meestal in datzelfde eerbare kleed, maar de hartstochtelijke toon waarin zij haar liefde voor haar man belijdt, wordt in de huiselijke gedichten niet teruggevonden. In de verzen waarin zij meer fictionaliseert, blijkt dat zij wel degelijk de fatale kant van de liefde beschrijft. In het leerdicht ‘Het huwlijk’, waarmee Poëzy opent, tekent zij een bruid met somber en duister gelaat: slachtoffer van een opgedrongen huwelijk. Een blik op haar andere poëzie leert, dat de rampzalige bruid een onderwerp is dat zij vaker bezingt. In de romance ‘Arnyn en Analiede. Schotsche vertelling’, vermoordt de bruidegom per ongeluk zijn schoonvader. Daarna doorsteekt de bruid zichzelf en valt stervend in de armen van haar bruidegom. In de romance ‘Evander en Eone’ doorsteekt de minnaar zich op het graf van zijn geliefde. Juist deze hartstochtelijke romances in mortuaire of sentimentele sfeer vallen bij de critici niet in de smaak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godsdienstige denkbeeldenWonderlijk genoeg spreekt de kritiek ook niet over de godsdienstige denkbeelden in de twee programmatische leerdichten ‘Het huwlijk’ en ‘Vrouwenbestemming’. Opmerkelijk in ‘Het huwlijk’ is de nadruk op zelfverloochening van de vrouw en de even grote nadruk op het feit dat de vrouwelijke bestemming ligt in overheerst te worden. Tijdgenoten zullen de vrouw zeker ook een ondergeschikte positie toekennen, maar vergelijkbare uitspraken met die van Vrouwe Bilderdijk zijn minder gemakkelijk te vinden. Uit ‘Vrouwenbestemming’ komt daarbij nog de uitgesproken afkeer van de verlichtingshoogmoed naar voren, die door ‘vreemde stelsels’ en de ‘heidense zedeleer’ ontstaat. De tijdgenoot zal weer gerustgesteld zijn, omdat men in hetzelfde vers de wel bekende nadruk op oud-vaderlandse zeden, de verheerlijking van eenvoud en huiselijk heil tegenkomt. De wortels van de huiselijkheidsideologie liggen nog in het optimistische en idealistische mensbeeld van de achttiende-eeuwse geluksfilosofie, waarin het rustig rationalisme van de waarlijk gelukkige mens verheerlijkt wordt. Qua mentaliteit is Vrouwe Bilderdijk echter geen lid van deze groep huiselijke dichters, die volgens de heersende moraal juist het goede van de negentiende eeuw tegen Da Costa zullen verdedigen. In de literaire kritiek van 1814 tot 1820 ligt nog de volle nadruk op haar werk ‘in den zachten toon’, waarin zij het publiek weet mee te slepen. Het ziet er echter naar uit, dat er iets verandert, nadat er in de kritiek vanaf 1822 een algemene ‘kreet van verontwaardiging’ tegen Bilderdijk opgegaan was naar aanleiding van diens Krekelzangen (1822-1823), en onmiddellijk daarop, na Da Costa's Bezwaren.Ga naar eind33. De ‘schitterende’, ‘hemelsche’ poëzie van Bilderdijk zou ‘jammerlijk ontluisterd’ worden door ‘de zwartste nevelen van ontevredenheid, wrevel, haat’, opgestegen uit ‘het ziekelijke gestel des Dichters’. Er is sprake van de ‘geest van Gomarus, twistzieker nagedachtenis’. Deze poëzie zit vol ‘vergiftigend voedsel’ en is die van ‘een jammerlijk verdoold genie’. ‘De hemelsche fakkel der poëzij’ is veranderd ‘in eene vloektoorts’.Ga naar eind34. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de volgende afzonderlijke bundel van Vrouwe Bilderdijk, Gedichten (1827), blijkt de stemming minder enthousiast. Haar godsdienstig gevoel acht men nu toch wel wat overdreven, en haar werk vertoont trekken van een liefhebber van het mystieke. Maar de boekbespreker dankt God, dat haar vrouwelijk hart zich zo weinig door de wrevelmoedigheid van haar echtgenoot ontheiligd heeft.Ga naar eind35. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieBilderdijk had gelijk: de zachte toon van zijn vrouw sprak in 1819 aan en op dit punt had zij zelfs iets op hem voor. Erkend moet worden, dat zij als enige het vrouwelijk perspectief verwoord heeft in de periode der huiselijkheid, dat zij enige tijd waarschijnlijk populairder is geweest dan tot nu toe wordt aangenomen, en dat zij een niet onbelangrijk lezerspubliek had. Anderzijds is zij door de kritiek een tijdlang in het keurslijf van de huiselijke dichters gedrongen, terwijl men andere kanten van haar werk, namelijk meer hartstochtelijk getoonzette, mortuaire, sentimentele, Ossian-achtige onderwerpen verwierp. Iets later moet men hebben ingezien, dat zij qua mentaliteit geen lid was van deze groep, die kenmerken van een lateverlichtingstijd heeft. Nog later zijn haar godsdienstige opvattingen naar waarde geschat. Zij wil zijn: een ‘zedige viool, die schittert, maar in 't duister’.Ga naar eind36.
Ellen Krol Ellen J. Krol promoveerde op De smaak der natie. Opvattingen over huiselijkheid in de Noord-Nederlandse poëzie van 1800 tot 1840 (Hilversum 1997). Verder publiceerde zij onder meer over Elisabeth Wolff's en Agatha Deken's roman Sara Burgerhart. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenstelling Poëzy (1820)
|
|