Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 20
(2003)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Latijnse achtergronden bij Bilderdijks Ode op NapoleonIn het negende boek van Homerus' Ilias worden Odysseus en Aias naar Achilles gezonden om een verzoeningspoging te ondernemen. Zij treffen de held aan voor zijn tent, spelend op zijn lier - hij heeft immers wrokkig besloten zich afzijdig te houden van de oorlog. En hij zingt daarbij over ‘de roemrijke daden van mensen’.Ga naar eind1. Het lofdicht hoort dus tot de oudste genres van de West-Europese literatuur. In het volgende doe ik niet meer dan de traditie van het Latijnse lofdicht schetsen,Ga naar eind2. een traditie die Bilderdijk uitstekend kende en waarin hij, net als veel van zijn tijdgenoten, moeiteloos kon dichten. Dit geeft wél reliëf aan de Ode op Napoleon, maar de conclusie zal vooral zijn dat Bilderdijk zich hier niet voegt naar de regels van die Latijnse traditie, ook niet in de vorm die zijn tijdgenoten zoals Jeronymo de Bosch daaraan gaven. Toch zijn er wel elementen uit het Latijnse lofdicht aan te wijzen in de Ode.
Literaire lof schept een kans om vereeuwigd te worden in een medium dat duurzamer is dan brons. In veel antieke poëzie is het prijzen van een persoon opgenomen, zonder dat die lof op zich het belangrijkste, laat staan het enige onderwerp is. Dat geldt vooral voor epiek, waar in een proemium vaak een maecenas of de keizer zelf geprezen wordt, zoals dat gebeurt in de eerste-eeuwse heldendichten van Valerius Flaccus, Statius en Silius Italicus. Of het epos als geheel moet eigenlijk als verhulde lofprijzing worden opgevat, zoals Vergilius' Aeneis. Maar het gaat mij om lof als exclusief en expliciet object van poëzie - deels ook proza. Pindarus, een aristocraat uit de vijfde eeuw voor Christus, maakte op bestelling lofzangen op zegevierende sporters in associatiefhoogdravende stijl en in een ingewikkeld metrisch format, dat al vrij snel niet meer begrepen werd. In elk geval niet door Horatius en na hem pas weer in de Pindarus-editie van Boeckh in 1811/21, met één uitzondering, Hugo de Groot, die elf jaar oud een Pindarische ode in het Grieks dichtte op zijn medestudent Frederik Hendrik van Nassau.Ga naar eind3. Pindarus staat op zichzelf. Sinds Alexander de Grote epische, allang verloren en vergeten, dichters meenam op zijn veroveringstocht om hem te vereeuwigen neemt het lofdicht een grotere vlucht in een wereld met monarchen in plaats van stadsstaten. Vooral aan het Griekse hof van de Ptolemaeën in Alexandrië verheerlijkten, ook door Bilderdijk vertaalde, dichters als Theocritus en Callimachus hun vorst op subtiele wijze.Ga naar eind4. In de klassieke Latijnse literatuur staat de eerste-eeuwse dichter Statius in dit opzicht op eenzame hoogte; zijn wat langere gelegenheidsgedichten Silvae, meestal in hexameters geschreven, prijzen hooggeplaatste patroons bij geboorte, verjaardag en dood, inclusief de keizer bij de aanvaarding van zijn zoveelste consulaat of bij de oprichting van een nieuw standbeeld.
Omstreeks 300 na Christus komen veel draden uit alle vorige eeuwen bij elkaar in twee Griekse handboeken over de lofrede, geschreven door ‘Menander’ retor - niet te verwarren dus met de Griekse komedieschrijver van 700 jaar eerder. In feite gaat het om twee verschillende personen, van wie er één, of wellicht geen, Menander heet, maar dat interesseert ons nu niet. Menander geeft in het ene werkje met name algemene retorische theorie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over het epideictische genre, ofwel de lofrede, die door eerdere theoretici zoals Aristoteles, Cicero en Quintilianus altijd nogal karig bedeeld was in vergelijking met de juridische en de raadgevende redevoering. Het tweede traktaat geeft praktische geschematiseerde voorschriften voor een groot aantal redevoeringen bij verschillende gelegenheden, zowel in het privé- als in het publieke domein: hoe moet je je rede opbouwen als een hooggeplaatste ambtenaar arriveert? En als hij vertrekt? Of bij een verjaardag in meer huiselijke kring, een openbare lijkrede of een persoonlijke condoléance? Uitvoerig spreekt Menander ook over de redevoering die een lofprijzing van de vorst is. We zijn hier in de mengcultuur van de latere Grieks-Romeinse Oudheid: Menander schrijft wel in het Grieks voor Grieken, maar zijn hoge ambtenaren die toegesproken moeten worden, zijn Romeinse gouverneurs van de provincie, de keizer is de keizer van Rome en Menanders voorschriften komen in de Latijnse traditie terecht.Ga naar eind5.
Menander put voor zijn regels onbekommerd uit alle soorten literatuur en literatuurtheorie van vorige eeuwen, maar vooral uit de poëzie. Voor een rede aan het graf baseer je je uiteindelijk op Andromache's klacht om Hector bij Homerus. Voor een redevoering aan het déjeuner dinatoire ga je naar Sappho's bruiloftsliederen. Dat alles geldt zowel voor de algehele opbouw als voor metaforen, voorbeelden en topoi. Voor die nadruk op poëzie zijn verschillende redenen, met name de allesoverheersende positie van de poëzie in het onderwijs, en daarnaast het gegeven dat allerlei belangrijke gelegenheden in het mensenleven (geboorte, huwelijk, dood) oorspronkelijk door de dichters bezongen waren, voordat er proza voorgeschreven was. Daarnaast baseert Menander zich ook op encomiastische redevoeringen en andere prijzende literatuur in proza. Het onversneden encomium op de vorst is pas in de vierde eeuw voor Christus ontstaan, om precies te zijn kort na 374 v. Chr. toen de Griekse redenaar Isocrates een lofrede componeerde op Evagoras, de net overleden heerser van Samos. En de lofprijzing niet op de vorst maar op iets of iemand anders is wel wat ouder maar niet zoveel; die ontstaat bij de vijfde-eeuwse sofisten. Ten derde heeft Menander zich, zoals elke verstandige auteur van een handboek doet, gebaseerd op oudere theoretische verhandelingen.
Wat Menander brouwt, is een schema voor de lofprijzing dat je in vrijwel alle soorten redevoeringen kunt gebruiken - want of je nu spreekt op een verjaarsfeest, een receptie voor de nieuwe commissaris van de koningin of aan het graf, de kern is het prijzen. In alle gevallen moet de spreker, na een inleiding, beginnen bij iemands afkomst, zijn voorouders en familie, om daarna chronologisch door te gaan met geboorte en opvoeding. Dan komen zijn positieve punten aan de orde en tenslotte zijn daden, geordend volgens de vier kardinale deugden, moed, rechtvaardigheid, verstand en gematigdheid. Voor de redevoering op de keizer, de basilikos logos, moet de spreker er ook aan denken in de inleiding te zeggen dat het hem haast niet mogelijk is de verhevenheid van zijn onderwerp recht te doen, eventueel mede door zijn eigen geringe capaciteiten. Verder mag die inleiding wel flink hoogdravend zijn. Moed is de deugd bij uitstek van de keizer, en het is haast uitgesloten dat hij geen oorlog gevoerd heeft: daarop zal dus de nadruk liggen als het gaat om de daden. In de epiloog moet de spreker de algehele voorspoed van stad en land onder deze keizer bejubelen, om dan te eindigen met de wens dat de keizer nog lang en gelukkig moge regeren.Ga naar eind6.
Menanders praktische handboek met recepten voor degene die, wellicht onverwacht, moet optreden zet de toon voor de grote keizerpanegyrieken en andere encomiastische redevoeringen van de vierde eeuw en later, ook die in het Latijn. Maar het duidelijkst is zijn invloed en die van zijn collega's terug te vinden in een genre waarvoor de voorschriften niet direct bedoeld waren, namelijk het Latijnse lofdicht van de late Oudheid, Middeleeuwen en renaissance. In het algemeen zijn al die lofdichten volgens het schema van Menander opgebouwd, zij het dat dichters natuurlijk altijd iets meer vrijheid hebben dan redenaars. Ook voor redenaars is Menander trouwens niet dogmatisch.Ga naar eind7.
De late oudheid is rijk aan grote Latijnse lofdichten, bijna altijd geschreven in de hexameter, het metrum van het epos, en verheven poëzie in het algemeen - in antieke poëzie is de keuze van het metrum essentieel om genre en register aan te geven. De geniaalste dichter is wel Claudianus, nota bene Griekstalig van huis uit, die rond 400 in hoog tempo een serie panegyrieken produceerde. Ze zijn vaak zo'n 600 regels lang, geschreven in hexameters, en vereren, casu quo maken propaganda voor, de jeugdige keizer Honorius en vooral zijn veldmaarschalk en de ware machthebber Stilicho: het zesde consulaat van Honorius ontlokt de dichter ontboezemingen over de afkomst en geboorte van de keizer, zijn opvoeding, zijn daden volgens de vier deugden en vervolgens wat hem nog door de Fortuin in de schoot geworpen is. Maar er zit ook andere topiek in verweven, met name die van het welkomstgedicht, want ter gelegenheid van zijn zesde consulaat komt de keizer aan in Rome.Ga naar eind8. Dit feit vestigt de aandacht op een paar punten die algemeen van belang zijn voor het lofdicht: gelegenheid, uitvoering, publicatie en propaganda. Een gedicht als dat van Claudianus, en dat geldt a fortiori voor oudere gedichten als die van Statius, is altijd naar aanleiding van een bepaalde gelegenheid geschreven, vaak besteld, het werd vaak ter plekke voorgedragen (inderdaad, ook de gedichten van 600 regels), publicatie bestond voor de uitvinding van de boekdrukkunst, en ook wel in de zestiende en zeventiende eeuw, uit het overhandigen van een of meer luxe uitgevoerde exemplaren aan de betrokkene in de verwachting dat die voor verdere verspreiding zou zorgen, het gedicht was bedoeld als een vorm van propaganda, en de dichter kreeg er een beloning voor.Ga naar eind9.
Hier zijn in elk geval verschillen met de Napoleon-ode: daar ontbreken met name de gelegenheid en wellicht ook de voordracht: Bilderdijk schreef de Ode immers na een algemene aansporing van Dupré, secretaris van Lodewijk Napoleon, in een bedankbriefje.Ga naar eind10. In het ontbreken van een gelegenheid verschilt deze ode niet alleen van eigenlijk alle antieke en Neolatijnse lofdichten, maar ook van nagenoeg alle lofdichten op Napoleon die ik heb gezien, of het nu het anonieme ‘Aan Bonaparte en de Franschen toen de eerste erfelijk keizer wierd’ uit 1804 is, of de Latijnse Ode van De Bosch uit 1797 die (impliciet) bij Napoleons terugkeer is geschreven, of ook de, eveneens Latijnse, ode die De Bosch in 1801 componeerde ‘toen het leven van de eerste consul door een aanslag met het zwaard werd bedreigd’.Ga naar eind11. Van de uitvoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring weet ik weinig af, al lijkt me zo dat deze Ode niet gezongen is - niet alleen bij gebrek aan een bepaalde gelegenheid. Propaganda is het gedicht uiteraard wel, en dat dit de inzet is, blijkt eens temeer uit de verwijzing naar vertaling in het Frans; en ook een beloning, al wordt die niet expliciet genoemd (in antieke poëzie ook meestal niet), is er zeker in enige vorm geweest.Ga naar eind12.
Maar ik keer nog even terug naar het laat-antieke lofdicht: daarin ontwikkelen zich twee verschillende typen: het ene, het ‘Romeinse’, ‘heidense’ is opgebouwd volgens het chronologische schema van Menander. De beste voorbeelden daarvan, naast Claudianus, zijn de lofdichten van de vijfde-eeuwse Gallische dichter Sidonius Apollinaris, bijvoorbeeld in zijn gedicht op het nieuwe consulaat van keizer Avitus dat bij die gelegenheid, in 456, werd voorgedragen. Allereerst komt een inleidend gedicht van 36 regels, dan volgt het echte werk. Dit is een praktijk die geïntroduceerd is door Claudianus, en die we later geregeld terugvinden, zo bijvoorbeeld ook in het Dichtstuk ‘De Veldtocht der drie Keizers’ van A.L. Barbaz uit 1806, uit zijn eigen Frans vertaald: een lofdicht van 42 verzen introduceert er 16 bladzijden prijzende alexandrijnen.Ga naar eind13. Sidonius opent met de uitroep: ‘Phoebus, Zon, eindelijk zult u een gelijkwaardige god zien’, namelijk de keizer, en gaat zo'n slordige 600 hexameters door, volgens het schema van Menander; de lof op de keizer is gegoten in de vorm van een toespraak door Jupiter.Ga naar eind14. Het andere type is het ‘ethische’ type: naarmate de Romeinse wereld vervangen wordt door de middeleeuwse christelijke, verliezen concrete gebeurtenissen aan belang (dat ligt voor de hand wanneer het echte leven nog moet aanbreken na de dood) en wordt het hele gedicht min of meer tijdloos, en opgehangen aan de vier deugden, met iustitia als belangrijkste. Voorbeelden van dit type zijn lofdichten van de zesde-eeuwer Venantius Fortunatus en van dichters rond Karel de Grote, zoals Theodulfus.Ga naar eind15. Mét de Middeleeuwen sterven ook deze gedichten min of meer uit: de renaissance keert per definitie terug naar het antieke, chronologische voorbeeld. De Poetica van J.C. Scaliger, de literaire bijbel van de zestiende en zeventiende eeuw, zegt heel weinig over het lofdicht, maar dat weinige is een variatie op Menander: begin met lof voor God, dan lof van de voorvaderen, dan lof voor daden, waartoe je er ook dingen bij mag verzinnen, want alles is goed als het gaat om inspireren tot deugd.
Een geschikt en dankbaar object voor lofdichten en lofredes was de jonge koningin Christina van Zweden, die in 1644 op 18-jarige leeftijd op de troon kwam. In een recente studie zijn 52 panegyrieken in proza en 46 in poëzie onderzocht, waaronder zelfs enkele Nederlandstalige, maar verreweg de meeste in het Latijn.Ga naar eind16. Opnieuw hebben ze allemaal een aanleiding, op zijn minst het portret van de knappe jonge koningin dat zij met gulle hand verspreidde, om zich te laten fêteren. Maar meestal is de aanleiding de kroning, haar verjaardag, haar abdicatie of haar overgang naar het rooms-katholicisme. De gedichten zitten vol mythologische vergelijkingen, en ook wat historische voorbeelden uit de Oudheid: Christina wordt met vele godheden vergeleken, voorop natuurlijk de maagdelijke Diana (Christina hield ook van de jacht) en Pallas, zowel om haar intelligentie en eruditie als om haar succesvolle oorlogen. Maar ook heel vaak met Phoebus, de zon die over het noorden opgaat, en met de feniks, die beide ook bij Bilderdijk figureren; daar kom ik nog kort op terug. Het lofdicht dat Nicolaas Heinsius op haar maakteGa naar eind17. (ook weer zo'n 600 regels) is typerend voor het lange lofdicht van zijn tijd, zij het dat er weinig zulke goede Latijnse dichters zijn als Nicolaas en zijn vader Daniel Heinsius. Het gedicht is in details sterk geïnspireerd door Statius en Claudianus, wat niet zo verbazend is, omdat Heinsius op beide dichters vele tekstuele verbeteringen voorstelde en een meesterlijke editie van Claudianus uitbracht (die Bilderdijk bij zijn dood bezatGa naar eind18.). Het frame van het gedicht wordt gevormd door Heinsius' beschrijving van het kroningsgewaad van Christina, waarop door Pallas allerlei personen en gebeurtenissen zijn ingeweven. Deze kunstgreep is afkomstig uit Catullus' gedicht over de bruiloft van Peleus en Thetis, waar de sprei van het bruiloftsbed beschreven wordt.Ga naar eind19. Aldus kan de dichter in volgorde Christina's voorgeslacht en de veroveringen van haar vader prijzen, die ingeweven zijn in haar kleren, dan haar eigen oorlogen (haar vader is expres jong gestorven om genoeg lauweren voor zijn dochter over te laten), vervolgens haar muzische en intellectuele gaven en bezigheden, om te besluiten met wat ook de opening van het gedicht was: Christina als inspiratrix van de dichter,Ga naar eind20. nu gecombineerd met de wens dat zij eeuwig in een onaantastbaar rijk moge heersen.
Christina is maar één voorbeeld: er zijn ontelbare lange Latijnse lofdichten op hooggeplaatsten: monarchen zijn favoriet als object, maar generaals en pensionarissen zijn ook heel geschikt. Ik denk dat het vormvaste schema van het lange hexametrische algemene lofdicht op de vorst dat we tot nu toe gezien hebben ergens in de achttiende eeuw concurrentie krijgt van andere vormen,Ga naar eind21. ten eerste door in hexametrische lofpoëzie een ‘vreemd’ voorbeeld te incorporeren. De Deventer hoogleraar Johannes RuardiGa naar eind22. dicht in 1772 een ‘carmen panegyricum’ op de geboorte van het zoontje van Willem V op 5 november, dat voorgedragen wordt in het Athenaeum.Ga naar eind23. Hij gebruikt daarvoor de hexameter, 24 bladzijden lang, en hij bedicht, ook zoals het hoort, chronologisch, de vaderlandse geschiedenis, dus Willems voorgeslacht, vanaf de Bataven met veel nadruk op de Tachtigjarige Oorlog. Maar hij zoekt zijn voorbeeld evident in de Herderszangen van Vergilius: dat blijkt uit de refreinachtige herhaling van bepaalde regels, een imitatie van Vergilius' achtste Bucolicon,Ga naar eind24. en uit het navolgen van talloze verzen uit alle Bucolica. Ruardi heeft zijn uitgangspunt genomen in het beroemde vierde bucolicon, waarin de geboorte van een kind wordt bezongen dat de Gouden Tijd zal doen aanbreken, en dat zou nog niet zo gek blijken voor de latere koning Willem I. De Gouden-Tijdthematiek komt op zich vaker voor in het heroïsche lofdicht, maar deze combinatie van herderszang met historische panegyriek is ongebruikelijk en ook ongemakkelijk. Een half jaar later heet de hoogleraar Schrader prins Willem V zelf welkom in Franeker (zijne hoogheid komt overigens na zeven jaar regeren nu pas voor het eerst in Friesland) met een vrij kort lofdicht in elegische coupletten, waarvoor hij zich, met een andere mengvorm, door Vergilius' hexametrische leerdicht over de landbouw, de Georgica laat inspireren.Ga naar eind25. Een belangrijke boodschap van dit gedicht is overigens iets prozaïscher: een verzoek om belastingverlaging.
De betiteling van deze uitvoerige lofdichten kan wisse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len: panegyriek, lof, heldendicht (panegyricus, laudes, carmen heroicum), zonder dat opzet en aanpak verschillen. Enigszins anders ligt het bij de Latijnse Ode, die nog niet genoemd is:Ga naar eind26. vanuit de antieke theorie en praktijk gezien blijft de ode in nieuwe en nieuwste tijd een enigszins hybride genre. Zoals we al zagen, kon een formele Pindarische Ode niet geschreven worden omdat de vorm niet goed begrepen werd. Wat dichters zelf, zo ongeveer vanaf Ronsard, een ‘Pindarische Ode’ noemen, een hoogdravend, geïnspireerd, associatief gedicht, vaak in fantasie-versvormen, is in principe in de volkstaal geschreven. Wie een Ode in het Latijn wil dichten, komt onherroepelijk uit bij Horatius, de dichter van de gulden middelmaat. Een bevlogen Latijnse Ode bestaat wel, maar is een uitzondering, gebaseerd op een paar hoogdravende of geïnspireerde passages bij Horatius. Het echte Latijnstalige lofdicht op de vorst, in de vorm van een Ode laat geen Pindarische toon toe, maar vervangt die door een Horatiaanse. Daarbij moet de dichter dan woekeren met een paar Horatiaanse modellen, en daarnaast stof uit het meer epische lofdicht binnenvoeren. Zijn Horatiaanse verzen worden daarmee dan wel veel langer dan de Oden van Horatius zelf. De voorbeelden bij Horatius zijn altijd dezelfde: allereerst de zes zogenaamde Romeinenoden waarmee Horatius zijn derde boek opent, plechtige, vaderlandslievende gedichten, en met name de vierde en de vijfde, waar Augustus met de oppergod vergeleken wordt. Verder 3.25 een kort gedicht, waarin Horatius in vervoering raakt doordat Bacchus hem inspireert om een lofzang op Augustus te zingen, en 3.14 en 4.15 die beide gaan over de terugkeer van Augustus uit de oorlog. Hét metrum om in zo'n Latijnse ode te gebruiken is het zogenaamde Alcaeïsche couplet, waarin onder andere de Romeinenodes geschreven zijn. Om zich toch met Pindarus te identificeren, maken sommige dichters, zoals Bilderdijk, driftig gebruik van Ode 4.2, waarin Horatius Pindarus vergelijkt met de woeste bergbeek en de zwaan.Ga naar eind27.
Zulke typische quasi-Horatiaanse Latijnse Oden, met Horatiaans metrum, Horatiusimitatie maar veel langer, en met import van elementen uit het epische lofdicht zijn bijvoorbeeld die van Hendrik Snakenburg, rector in Leiden, uit 1704 op de dubbele overwinning bij de Donau van de Hertog van Marlboro, in 45 Alcaeïsche coupletten: hij begint met een aanroep aan de Muze Clio, een verwijzing naar de twaalfde Ode van Horatius' eerste boek, en gaat dan door de slag te bezingen met veel namen van generaals.Ga naar eind28. Of de poëzie van de onvermoeibare Hendrik Hoogeveen over de installatie van Willem V in 1766, van maar liefst 24 bladzijden Alcaeïsche coupletten. Hij begint met ‘Het geslacht Nassau brengt me in vervoering, Waarheen sleept het me mee?’, een citaat uit de aanhef van de Bacchus-ode van Horatius, om dan chronologisch, en niet zo heel erg vervoerd door te gaan.Ga naar eind29. En een goed voorbeeld van de Latijnse Ode tenslotte is het door Bilderdijk gewraakte lofdicht dat De Bosch in 1797 op Napoleon schreef, hier opgenomen als Bijlage, inclusief de vertaling door Peter Pypers, zelf een enthousiast Napoleon-bewonderaar, die in 1801 een Dichtstuk getiteld Bonaparte schreef.Ga naar eind30.
Het metrum van De Bosch is Horatiaans (Alcaeïsch), de omvang groter dan elk gedicht van Horatius (30 strofen). In de eerste strofe verklaart hij hoe de dichter niet is opgewassen tegen de stof, een thema uit het klassieke lofdicht. In strofe twee vergelijkt hij Napoleon met zijn ‘morgenstar’, eigenlijk een ‘haardos flakkerend van vlammen’, impliciet met keizer Augustus, die aldus getekend wordt door Vergilius.Ga naar eind31. Na een vergelijking met de Zon(negod) in strofe 4 staat De Bosch in strofen 7 en 8 stil bij de vreugde van de moeders en verloofden die hun geliefde zien terugkeren uit de oorlog, een motief dat hij imiteert uit Horatius Ode 3.14, strofe 3 en 4. Vanaf strofe 14 beschrijft De Bosch min of meer chronologisch Napoleons krijgsdaden, doorspekt met vergelijkingen: de inname van Mantua, Italië, Graz en Stiermarken. Dan geeft hij tegen het eind een vooruitblik naar de vernedering van Engeland in strofe 27. Hij besluit met de zegeningen die Napoleon zal brengen voor handel en kunst, een wens voor eeuwige vrede en tenslotte zijn besluit om jaarlijks een glaasje Moezelwijn op Napoleon te drinken - nogal een zuinige, zoetsappige conclusie. De chronologische structuur van De Bosch' gedicht, inclusief de wensen aan het eind, past beter bij de klassieke panegyriek dan bij de ode-vorm. Het gedicht zit vol met epische toespelingen en citaten uit de antieke literatuur: de Scipionen en de Decii waarmee Napoleon vergeleken wordt in strofe 9, komen uit het zesde boek van de AeneisGa naar eind32. en de vergelijking met Hannibal in strofe 12 en 13 is haast verplicht in alle poëzie waar krijgsroem geprezen wordt. De verwijzingen naar Vergilius bij Mantua, diens geboorteplaats, liggen nogal voor de hand, en De Bosch slaagt er zelfs in Pindarus binnen te smokkelen door in strofe 19 het verhaal op te halen dat Alexander de Grote alleen zijn huis spaarde bij de totale vernietiging van Thebe. Het noemen van Achilles' strijd tegen de riviergod in strofe 24 is niet alleen een verwijzing naar Homerus, maar ook (indirect) naar Menanders raad om riviergoden en dergelijke sprekend op te voeren.Ga naar eind33. En het glaasje wijn aan het eind brengt ons tenslotte weer naar Horatius met zijn nunc est bibendum ter gelegenheid van Augustus' overwinning bij Actium.Ga naar eind34. De Bosch schrijft dus een Horatiaanse Ode die heel wat elementen van het klassieke, langere, epische lofdicht opgenomen heeft.
En nu tenslotte Bilderdijk. Zijn Nederlandse Ode staat op het eerste gezicht volledig buiten de traditie van het Latijnse lofdicht zoals die hierboven geschetst is, al had hij makkelijk anders gekund: hij kende die hele traditie, bezat van alle antieke schrijvers die ik genoemd heb een tekst, behalve van Menander, en van vele Neolatijnse dichters en lofdichters ook, zoals Janus Secundus, van wie hij poëzie bewerkte,Ga naar eind35. Barlaeus, die hij vertaalde, Baudius, Janus Dousa, Francius en Sannazaro.Ga naar eind36. Maar dit gedicht wilde hij duidelijk Pindarisch maken: hij schrijft dat met zoveel woorden aan Dupré: ik ‘heb het dus gewaagd mijne voorige Baan wederom in te staan en op waschen vlerken de Pindarische Ode (die voorheen mijn vak uitmaakte) op nieuw te beproeven’. Ook het motto boven de ode komt van Pindarus: het is regel 5-7 van de eerste Olympische Ode. Bilderdijk hoefde er niet verder voor in Pindarus te lezen dan bladzijde 1.Ga naar eind37. En inderdaad is de hele toon van het gedicht hoogdravend-Pindarisch, al geldt dat natuurlijk niet voor de metriek en al is het wel weer coherenter dan echte Pindarus. Daarnaast staat de Ode helemaal apart van elke klassieke lofprijzing, doordat het gedicht, en met name het begin, meer over de dichtkunst dan over Napoleon gaat. Op de plaats waar de ‘gewone’ lofdichter de vorst als inspirator noemt, of zegt dat zijn geringe talent niet tegen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderwerp is opgewassen, namelijk in het begin, staat bij Bilderdijk al de Dichtkunst zelf.
En tóch zijn er zowel in een paar toespelingen als in enkele traditionele motieven verwijzingen naar het Latijnse lofdicht te vinden. Daarmee besluit ik nu. Ten eerste in de opbouw: in strofe 13 zien we toch wel een zekere chronologische lof voor krijgsdaden, inclusief de rivieren die in antieke poëzie en beeldende kunst zo vaak staan voor overwonnen volkeren en die we bij Menander tegenkwamen. En in strofe 16 tot 18 lezen we ook de traditionele vooruitblik naar de vrede die deze vorst brengt.Ga naar eind38. Ook enkele motieven zijn karakteristiek voor het lofdicht: ten eerste de vergelijking met de Zon of Phoebus/Apollo in al zijn rollen. Bilderdijk insisteert er nogal op, vanaf het motto: in strofe 2, waar Jupiter terugdeinst voor de zon, in strofe 7 waar Napoleon de god des daags is, in strofe 8, en in strofen 9-10 waar Apollo in zijn rol van overwinnaar van monsters optreedt, zowel van de Giganten in 9 als van de draak Pytho in Delphi in 9-10. We zagen al dat Christina geregeld met Apollo werd vergeleken, net als, vanzelfsprekend, de Zonnekoning Lodewijk XIV, en, iets minder vanzelfsprekend Christina's ‘kleinzoon op de troon’ Karel XI, in 1672 bezongen door een zekere Andreas Stobaeus, hoogleraar in de poëzie in Lund.Ga naar eind39. Uiteindelijk stamt de identificatie van heerser en zon uit het oude Egypte. Latere Romeinse keizers, zoals Aurelianus, lieten zich met de zon identificeren; en niet voor niets begon Sidonius zijn lofdicht op Avitus met het woord ‘Phoebus’. Ook Horatius spreekt Augustus aan als ‘O onoverwonnen zon’, in zijn Pindarus-ode.Ga naar eind40. En dat strookt met het beeld dat Horatius in zijn derde Romeinenode geeft van Augustus die de orde herstelt door het verslaan van de Giganten, waar de climax en hoofdrol weggelegd is voor Apollo, die monsters doodt en beschaving brengt.Ga naar eind41. Het doden van de draak Pytho komt natuurlijk vaak in de antieke literatuur voor, maar de kosmische Pytho van Bilderdijk doet mij nog het meest denken aan Claudianus.Ga naar eind42. Ook de toespeling op de adelaar die als enige in de zon kan kijken (strofe 4) hoort bij de lofprijzing. Aristoteles en Plinius vertellen dat de arend zijn kinderen in de zon laat kijken, om te testen of ze wettig zijn. Het motief komt vaak in emblemen voor en ook bijvoorbeeld in lofdichten op August de Sterke van Saksen rond 1700. Ook de Fenix in strofe elf hoort bij de zonnesymboliek: Christina bijvoorbeeld werd er in poëzie mee vergeleken, en al in 1644 werden er munten geslagen met haar beeltenis als Pallas op de ene kant en de feniks met zon aan de andere, in imitatie van munten uit de tijd van de Romeinse keizer Trajanus (98-117) waarop de feniks symbool van zon en almacht is.
Hier en daar schuilt nog wel een Horatiuscitaat of is een toespeling op Vergilius, meestal zijn epiek, verborgen,Ga naar eind43. maar ik eindig met strofe 7, waar Bilderdijk eerst toespeelt op de eerste Ode van Horatius. Dat geldt voor de algehele vorm van de priamel, die bepalend is voor Horatius' gedicht: de een doet liever dit, de ander dat. En ook voor het concrete voorbeeld hier, dat van de Olympische Spelen: ‘De een wil graag tijdens een wagenren/Olympisch stof opjagen, met gloeiend wiel vlak langs de keerpaal scheren’.Ga naar eind44. Daarop volgt het vreemde voorbeeld van de Galliërs die hier het Capitool innemen, terwijl ze dat in werkelijkheid, althans volgens de hele Romeinse overlevering, bij hun bezetting van Rome juist niet deden. Ik denk dat Bilderdijk hier toespeelt op een passage bij Vergilius, die precies even onduidelijk is: op het schild van Aeneas staan momenten uit de Romeinse geschiedenis afgebeeld, onder andere de inname van Rome door de Galliërs. Je zag op het schild een gans die alarm sloeg en, staat er: ‘de Galliërs waren overal in het struikgewas en hielden de burcht in bezit’.Ga naar eind45. Ook in dit Vergiliusvers kun je lezen dat de Galliërs het Capitool wél innamen.
Zo heb ik gelukkig, in deze Hollands-Pindarische, zo on-Latijnse, Ode althans nog enige sporen van Bilderdijks doordrenking met het Latijn kunnen vinden.
Harm-Jan van Dam Harm-Jan van Dam houdt zich als docent aan de Vrije Universiteit bezig met klassieke Latijnse en met Neolatijnse teksten: hij editeerde Grotius en werkte aan Erasmus, Janus Secundus en Heinsius. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|