Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 20
(2003)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
De Ode voor Napoleon
| |
[pagina 16]
| |
koning zal zijn?’ - De Arabieren, die afstammen van Hagars zoon Ismaël, zullen tot het christendom bekeerd worden, de middagzon, dat is Christus, verschijnt in het Oosten, het rijk van de Turkse halve maan wordt kleiner. Christus zal de wereld in vrede en rechtvaardigheid regeren. Diens rijk wordt dus door Napoleon bloedig voorbereid. strofe 17: ‘Hagars zwervend zaad’; nauwelijks is de eerste bijbelse naam gevallen - tevoren was het: Jupiter, Apollo; en Python nam de plaats in van Satan - of de twijfel slaat toe. Die klassieke mythologie is niet meer dan een spel der dichterlijke verbeelding. De Bijbel zegt echter dat er na de bloedige eindoverwinning een vrederijk zal komen, als er een eind komt aan de toorn Gods over de Val. strofe 18: Dit is tenslotte de slotstrofe geworden. Het achterliggend idee is dat het Rad van Fortuin naar zijn dieptepunt moet dalen om daarna naar boven te kunnen draaien, dat is ook de idee van het bloedige offer. De mensheid moet door stromen bloeds waden, voor de wederkomst van Christus. | |
§2 De wederkomst van ChristusDeze ode is een lofdicht op Napoleon en lijkt misschien wel een beetje een ode op Bilderdijk, maar is toch vooral een extatische voorspelling van de wederkomst van Christus, die het duizendjarig rijk zal regeren, nadat de Satan in de afgrond gekluisterd is. Hier (in deze Ode) neemt de moderne geschiedschrijving mythische proporties aan. De gigantomachie, die Jupiter op zijn troon plaatste herhaalt zich; nu doodt Apollo opnieuw de draak Python die de hele kosmos in zijn greep hield, onder begeleiding van dit heroïsche lierdicht (couplet 9 en 10). Nu rijst de Fenix na duizend jaren uit de as van het rijk van Karel de Grote (11), dankzij de veroveringen van Napoleon. Halverwege 16 slaat de zelfverzekerde toon om in de bange vraag: ‘Is 't waar...?’ De correctie volgt in 17: ‘Verbeelding sta!’ De dichter is bang dat zijn fantasie teveel doordraaft. Tegenover het teveel aan verbeelding staat hier de zekerheid van de bijbelse openbaring. Die twijfel aan de zekerheid van zijn eigen chiliastische interpretatie had de dichter oorspronkelijk in het slotcouplet nog eens duidelijk herhaald. Uit de Noten en Nadere Aantekeningen in de uitgaven van 1824 (bijlage 2) blijkt dat Bilderdijk zijn oorspronkelijke, nog net niet aan de de koning gezonden versie, eindigde met een couplet waarin hij beaamt dat Napoleon alom lof ontvangt; ‘Maar zijt ge ook de mijne waard?’ Napoleon zal zich naar Gods heilsplan moeten schikken. Bilderdijks studiegenoot, de Leidse professor en redenaar Van der Palm, had nog kunnen voorkomen dat het gedicht zo aan de koning aangeboden werd. Bilderdijk had ervoor en erna de Oranjes deze hoge taak toebedeeld; hij gaf zijn chiliasme en fantastische bijbelexegese dus niet op. Na de terugkeer der Oranjes berekende hij 1823 als jaar waarin het Duizendjarig Rijk zou beginnen.Ga naar eind4. | |
§3 Napoleon als laatste keizerDe duizend jaar aardse regering van Christus is niet meer dan een tussenstadium. Immers, volgens de Openbaring komt Satan na die duizend jaar weer vrij! Bij Armageddon vindt de beslissende veldslag met het kwaad plaats, de materiële wereld vergaat in het Laatste Oordeel, het Hemelse Jeruzalem daalt af, er komen een nieuwe Hemel en een Nieuwe Aarde. De voorspelling van het Duizendjarig Rijk is gebaseerd op Openbaring 20.
En ik zag een engel nederdalen uit den hemel met den sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep den draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, en hij wierp hem in den afgrond en sloot en verzegelde dien boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moet hij voor een korten tijd worden losgelaten... [De martelaren] werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding...
Het is duidelijk dat er nog het een en ander moet veranderen eer de Engel in Israël kan veranderen in Napoleon in Europa. Die veranderingen komen uit de orakels van de Sibyllen. Er zal een laatste keizer nodig zijn om het kwaad te verslaan.Ga naar eind5. Hij kan de laatste Roomse keizer zijn, maar een tweede traditie (die Bilderdijk volgt) maakt hem een opvolger van keizer Karel de Grote. Napoleon zelf zag zich uiteraard liever niet als laatste keizer; hij had een dynastie op het oog. Hij deed wel zijn best om als de opvolger van Karel de Grote gezien te worden, die zelf weer een tweede Augustus is. Die twee keizerlijke voorbeelden blijken uit de napoleontische adelaar: die op zijn wapen is karolingisch, die op de standaards van zijn legioenen is in augusteïsche stijl. Het Duizendjarig Rijk is niet hetzelfde als een Gouden Tijd van vrede en recht, van voorspoed en de bloei van kunsten. Er zijn altijd kunstenaars geweest die bereid waren een vorst, hoe onbeduidend ook, te vleien met de gedachte dat nu Astraea, de godin van de gerechtigheid, op aarde was teruggekeerd. Maar de keizer als voorbereider van de wederkomst van Christus is toch iets anders.Ga naar eind6. Het is ook erg verwarrend dat zovelen het tussenstadium overslaan en ‘il finimondo’ nu al met veel geraas zien aankomen. | |
§4 Napoleon als voltooier van de Franse Revolutie en wegbereider voor het Duizendjarig RijkBilderdijk eerde Napoleon als bedwinger van de draak van de revolutie. Zo kun je de keizer beschouwen, maar Napoleon zag zichzelf eerder als voltooier van de idealen ervan.Ga naar eind7. De basis voor de revolutionaire waarden van gelijkheid, vrijheid en broederschap zijn de zeventien artikelen van de ‘Rechten van de Mens en van de Burger’ die de préambule werden van de eerste Grondwet (1789-91). De protestanten waren al in hun rechten hersteld (1787), de joden kregen nu ook het burgerrecht (1789-91). In 1800 begon onder leiding van Napoleon het werk aan de codificatie van het Burgerlijk Recht op grond van de principes van 1789, die sinds 1804 als Code Napoleon in alle gebieden van het keizerrijk werd ingevoerd en zijn heerschappij anderhalve eeuw heeft overleefd. | |
[pagina 17]
| |
Bilderdijk, die bij het dichten van de Ode boven de keizer stond, moest toen Nederland onder Napoleon stond, zich vergenoegen met de opdracht dit goddeloze rechtssysteem te vertalen:Ga naar eind8. Maar het systema dat zij [de Codes] daarstellen is het volkomendste systema van inquisitoir despotismus, dat mooglijk uit te denken zou zijn, en zoo als waarmeê dit geslacht verdiende verpletterd te worden.
Uiteraard bleven de meeste christenen en joden ondanks de pogingen hen aan de principes van de atheïstische revolutie te onderwerpen, aan hun eigen geloof vasthouden, dat Vrijheid alleen mogelijk acht in de onderwerping aan God. De Franse protestanten waren gematigd voorstanders van de revolutie, die hen vrijheid bracht. Zij vormden geen probleem. De katholieken, die nu eenmaal gehoorzaamheid verschuldigd zijn aan een vreemde potentaat, waren het echter wel. In 1789 nationaliseerde de Assemblée het enorme bezit van de Kerk, een jaar later richtte zij een Burgerlijke Kerk in, waarvan de leiders trouw moesten zweren aan de grondwet. De meeste priesters weigerden. In 1801 liet Napoleon deze burgerkerk vallen en sloot hij een concordaat met het Vaticaan. De joden zijn in dit verband van belang omdat ze net als de protestanten en anders dan de roomsen die al een Paus hadden, grote verwachtingen hadden van de wereldheerschappij die hen onder leiding van een Messias ten deel zou vallen na de terugkeer van de joden in Israël. Napoleon wilde van de joden goede burgers maken (en goede soldaten) en kreeg in zijn emancipatorische rol meteen te maken met deze heel andere visie. Tijdens zijn campagne in 1797 trad hij op als bevrijder van de joden, die vooral in de Kerkelijke Staat onder discriminatie, zoniet vervolging (Ancona) te lijden hadden. Toen Napoleon in 1799 bezig was aan zijn verovering van de kust van Palestina, verscheen er in de Moniteur Universel (de staatscourant) het bericht dat Napoleon een proclamatie had afgekondigd, waarin alle joden van Azië en Afrika uitgenodigd werden zich onder zijn vlag te verzamelen om Jeruzalem her op te richten. Die proclamatie bestaat niet, Napoleon bleef uit de buurt van Jeruzalem.Ga naar eind9. Vóór het uitbreken van de Franse revolutie waren er, net als in Nederland, twee soorten joodse gemeenten in Frankrijk, maar ze woonden wel erg ver uit elkaar. In het zuiden (Bordeaux) woonden ongeveer vijfduizend sefardische joden, die goed geïntegreerd waren in de Franse samenleving. In het noordoosten (Elzas) woonden ongeveer 30.000 askenazim, die hardnekkige probleemgevallen bleken voor de Verlichte Staat. Het ingrijpen van Napoleon begon in 1805 na klachten over woekeraars in de Elzas. Na een verhit debat in de Conseil d'Etat kondigde de keizer aan op 7 mei 1806, dat hij maatregelen ging treffen om de joden te verheffen, dat wil zeggen te assimileren, zodat ze als aparte groep zouden verdwijnen. Op 30 mei wordt besloten tot de oprichting van een vergadering van joodse notabelen die vanaf 6 juli bijeenkomt en aan wie twaalf suggestieve vragen worden voorgelegd over hun huwelijkswetgeving (en echtscheiding door verstoting, zowel als het verbod met ‘goim’ te trouwen), over hun problematische solidariteit met de Franse Staat in verband met het gezag van de rabbijnen, en over de woeker. Duidelijk vragen die de bereidheid van de joden tot inburgering testten. Op 23 augustus besloot de keizer dat de vergaderingFoto uit: B. Blumenkranz en A. Soboul, Le Grand Sanhédrin de Napoléon, ed.; 1979, Pl. VII, Coll. Neher-Bernheim, tekst naar: R. Neher-Bernheim, E. Revel-Neher, ‘Iconographie du Grand Sanhédrin, II, Les Tables de la Loi’ in ‘l'Iconographie de l'Epoque du Grand Sanhédrin’, 139 e.v.
Mijn interpretatie wijkt wel wat af. In het midden staat Napoleon voor zijn troon onder een baldakijn, rechts een landschap met een berg: Sinaï. Daarvoor staan de tabernakel en de menora opgesteld en andere heilige voorwerpen. Aan de rechterkant van Napoleon smekende joodse rabbijnen, leden van de Sanhedrin, en op de voorgrond twee knielende figuren (Mozes en Aäron). De keizer houdt in zijn rechterhand een papier met de tekst ‘Loix données à Moïse’. Dat wil zeggen dat Napoleon, als een nieuwe Jehova, nieuwe wetten aan het Israëlitische volk aanbiedt. Hij beurt daarmee de vrouwelijke figuur rechts op (de Synagoge, of de dochter Sions) die in haar linkerhand de oude Tien Geboden vasthoudt, die terneer liggen omdat ze nu vervangen worden door de Code Civil, gebaseerd op de universele mensenrechten. Bilderdijk, die in 1795 uit de Republiek verbannen was, omdat hij de eed op de nieuwe, op de mensenrechten gebaseerde grondwet had geweigerd af te leggen, zou deze voorstelling van zaken het toppunt van blasfemie gevonden hebben. die niet opschoot bij gebrek aan gezag, vervangen moest worden door een Sanhedrin, die het volgend jaar bijeen kwam van 4 februari tot 9 maart 1807. Maar Napoleon veranderde nadien van toon en voerde weer beperkende maatregelen in tegen de Oostjoden, die zich bedrogen voelden. Tot zover de inburgering van de joden, waar toch een element van heilsverwachting in was geslopen door de keus van de naam Sanhedrin, want zo heette de Grote Raad die sinds de verovering van Jeruzalem niet meer bijeen had kunnen komen. Er bestaat een ets met de titel: ‘Napoléon le Grand rétablit le culte des Israélites, le 30 mai 1806’. De ets toont hoe de keizer in vol ornaat klaarstaat om nieuwe wetstafelen aan de joden uit te reiken. Een terneerzittende Synagoge houdt de oude wetstafels, die op de grond liggen, vast in haar linkerhand. Op de nieuwe staat: ‘Lois données à Moïse’. Mozes is het joodse volk dat nieuwe wetstafelen van de keizer krijgt, namelijk de Mensenrechten (zie afb.). Er is ook een penning, die de keizer toont als hij de nieuwe tafelen aan een knielende Mozes aanbiedt. De ets en de penning zijn herdenkingen achteraf, zoals ook blijkt uit de foutieve dateringen. De penning is zelfs na 1815 in Engeland geslagen door liberale joden die Napoleon als emancipator herdachten.Ga naar eind10. In de tekst bij de ets wordt Napoleon met de Perzische | |
[pagina 18]
| |
keizer Cyrus vergeleken, die de joden had toegestaan uit hun babylonische ballingschap terug te keren en de tempel in Jeruzalem te herbouwen (in 538 v. Chr., Ezra). Zo kon al wat Napoleon deed om de joden in zijn rijk in te burgeren, als vanzelf vertaald worden in chiliastische verwachtingen over een terugkeer naar Israël. De vier joodse gemeenten in het koninkrijk Holland kregen op 15 oktober 1806 de uitnodiging om afgevaardigden te sturen in huis. Alleen een piepkleine club, de Adat Jessurun, die de beginselen van de Franse revolutie was toegedaan, stuurde een delegatie naar Parijs, waar bleek dat ze als waarnemers waren toegelaten in een Frans-Italiaans gezelschap.Ga naar eind11. | |
§5 Het herstel van Israël door de FransenTot zover strookt de bijeenroeping van het Sanhedrin met de rol van Napoleon als voltooier van de Franse revolutie. Maar dat is een prestatie waar Bilderdijk de keizer allerminst voor wilde prijzen. Napoleon had ook wel eens een verborgen agenda. Zo'n geval heeft de grote historicus van het moderne scepticisme Richard Popkin onthuld in een boek over leven, werk en invloed van Isaac Peyrère (1596-1676), de man van de Preadamieten.Ga naar eind12. De ketterse boeken van La Pèyrere waren de inspiratie van de burgerbisschop Henri Gregoire (1750-1836) die voorstander was van de emancipatie van de negers en de joden op grond van een jansenistisch chiliasme. La Peyrère is beroemd geworden door zijn stelling dat Adam en Eva alleen maar de voorouders kunnen zijn van het joodse volk, omdat er mensen vóór Adam bestonden, de Preadamieten, waaronder de vrouw van Kaïn. In 1643 verscheen zijn eersteling, Du Rappel des Juifs, ‘Over de terugroeping van de Joden’. Volgens hem zullen de joden vooreerst bijeenkomen in Frankrijk om zich tot het christendom te bekeren, om vervolgens onder leiding van de Franse koning Lodewijk XIV het Heilige Land te veroveren. De chiliastische voorspellingen waren vroeger bij de protestanten minder marginaal dan nu. Newton bijvoorbeeld heeft meer ideeën gemeen met Bilderdijk dan met moderne natuurkundigen; en omstreeks 1650 dacht men in Engeland dat het herstel van Israël in Palestina zo nabij was, dat het verstandig werd om zoveel mogelijk joden naar Engeland te halen, waar ze zich dan zouden bekeren.Ga naar eind13. Dit was Engeland, en La Peyrère stelde zijn verwachting op de Franse koning. Maar dat gebeurde later ook nog door een felle hugenoot, Pierre Jurieu (1637-1713), collega en vijand van P. Bayle. Jurieu was zo onvoorzichtig om te voorspellen dat drieëneenhalf jaar na de opheffing van het Edict van Nantes, in 1685, de macht van de antichrist gebroken zou worden, heel Frankrijk zich tot het calvinisme zou bekeren en dat in 1715 Christus terug zou komen. Die wederkomst beleefde hij net niet.Ga naar eind14. Geen wonder dat Bilderdijk de joden opriep niet afvallig te worden (DW V, 45 e.v. en 312 e.v.): Houd onverwrikbaar aan Uw heilbelofte vast,
Het oogenblik genaakt. Hij beve, wient 't verrast.
Op 23 augustus 1806 had Napoleon besloten de Sanhedrin bijeen te roepen. Twee Parijse bladen (die, als alles, onder censuur stonden) de Journal de Paris van 19 augustus en de Gazette de France van 28 augustus, berichtten omstreeks die tijd over de ontdekking van ‘un livre aussi rare que singulier’: Isaac la Peyrère's Du Rappel des Juifs. Nu bleek dat Napoleon de door God uitverkoren keizer was. De kranten zullen Lodewijk Napoleon begin september bereikt hebben. Op 2 oktober laat de koning Bilderdijk door zijn secretaris uitnodigen een Ode op zijn broer te schrijven. Bilderdijk kon er dus op vertrouwen dat Lodewijk hem de ontzaglijke rol die hij zijn broer toedacht, niet euvel zou duiden. | |
§6 De receptieBilderdijk heeft Napoleon één keer mogen zien, op 13 oktober 1812 op de receptie van de keizer in het Paleis van Amsterdam. De keizer was kribbiger dan ooit. Hij werd rondgeleid door de gouverneur Lebrun. De gouverneur stelde Bilderdijk voor als jurist-dichter. Napoleon vroeg met een alexandrijn: ‘Êtes vous connu dans la République des lettres?’ Bilderdijk antwoordde: ‘Au moins j'ai fait ce que j'ai dû pour l'être’. De keizer keek hem bevreemd aan en ging verder. Bilderdijk had spijt als haren op zijn hoofd, want hij had zich belachelijk gemaakt door een ‘faux rime’. Dat kwam omdat Napoleon, die wist hoe hij moest plagen, op de manier van de toneelspeler Talma, de laatste lettergreep van ‘lettres’ verlengd had uitgesproken.Ga naar eind15. De kreupele dichter had nog een voet te weinig ook. Uit het feit dat Bilderdijk naar de audiëntie gegaan was, blijkt dat hij iets van de keizer verwachtte. En daar had hij goede redenen voor, want Napoleon bedreef, zoals alle tirannen, een actieve kunstpolitiek, waarvan de paleizen, triomfbogen en gedenkzuilen nu nog het meest zichtbaar zijn. De al even classicistische schilderijen worden minder bewonderd, maar de empire meubelen weer des te meer (zie de bijdrage van M. van Os in dit nummer). De empireliteratuur heeft de eeuwigheid in het geheel niet gehaald; hoewel de keizer zelf ook schrijver was, natuurlijk op zijn best in zijn bulletins.Ga naar eind16. Plutarchus verhaalt in zijn Leven van Alexander, hoe Alexander de Grote, optrekkend tegen Perzië, onderweg in Troje bij het graf van Achilles de antieke heros benijdde, omdat hem tijdens zijn leven een trouwe vriend en na zijn dood een groot dichter van zijn heldendaden gegund was. Alexander nam wel een eposdichter mee, maar het werd niks. Zo verging het ook de heros Napoleon. Bilderdijk kwam er achter dat Napoleon nooit van zijn gedicht gehoord had. Naar later bleek heeft Lodewijk Napoleon hem in zijn mémoires geen woord waardig gekeurd.Ga naar eind17. En hij werd niet geridderd, nee, erger nog, hij moest de Franse toespraak schrijven die de Grootkanselier bij de uitreiking, op 16 februari 1807, zou uitspreken.Ga naar eind18. Zo'n opdracht tekent zijn positie aan het hof, hij was geen hoveling, ook geen nette man, maar een grammaticus, onderwijzer, en gelegenheidsdichter; geen Horatius of Vergilius. Lodewijk gaf veel meer geld uit aan zijn gunstelingen, ja zelfs aan zijn stoelen, dan aan het pensioentje van zijn liefhebbende dichter. Bilderdijk heeft, in zijn hartstocht om beroemd te worden, zijn positie verkeerd ingeschat. Het stak Bilderdijk dat zijn Franse evenknie Le Brun wel gehoor vond. In een epigram van drie kwartijnën uit 1810, sarcastisch getiteld ‘Hulde aan zijne keizerlijke en koninklijke Majesteit’, verontschuldigt de dichter | |
[pagina 19]
| |
zich, zijn te zwakke toon voegt 's Keizers aandacht niet, want Seine en Tiber weerklinken van echte Godenzangen: Waar Pindarus Le Brun zijn zilvren syther slaat.
‘Zilveren’, maar de lier van Pindarus was van goud. Le Brun Pindare, die eerder de Bourbons bezongen had, toen Marie Antoinette had beledigd op een zo schunnige manier dat noch zijn uitgever, noch zijn critici alle epigrammen durven af te drukken, en de revolutie in een boek Oden had verheerlijkt, was niet alleen, als Bilderdijk, kreeg een uitkering van Napoleon omdat hij de slag bij Marengo tijdens diens consulaat had bezongen, die voortgezet werd door Lodewijk XVIII. Zo weinig serieus werd de lof der dichter opgevat. Secretaris Dupré of Despres had namens de koning Bilderdijk willen lijmen om de Ode te dichten met de belofte er een vertaling van te maken. Bilderdijk antwoordde met een brief, waarin hij de gevraagde ode bijsloot (opgenomen in de uitgave van [1824]). Hij schreef: Ik kan mij niet voorstellen, dat uw kiesche Zanggodes zich zou willen vernederen met dien in de Fransche Dichtmaat over te brengen, het geen zeker, om de stoute overdrachten (Metaphores) die onze taal zich veroorlooft, moeilijk genoeg zijn zou; en hoezeer het mij boven alle uitdrukking en verbeelding verrukken zou, een zoodanige eer verwacht ik voor mijn zelven en mijn werk gants niet. Bilderdijk spot met de Franse vertaling in brieven aan zijn vriend en weldoener Jeronimo de Vries. Op 4 december 1806 schrijft hij al over een Frans poët die ‘zich dood rijmt aan eenigen van mijn verzen die hij in 't Fransch brengt (dit inter nos)’:Ga naar eind19. Maar nu zit hij er toe. Het Fransch kan onze stoute uitdrukkingen niet overbrengen... Volgens Dupré zelf is de ode te wild voor de Franse smaak.Ga naar eind20. Er kwam natuurlijk nog iets bij. Lezers waren verontwaardigd over de strekking, van een dichter die Napoleon in 1804 nog een onmens en een zoon van de hel had gescholden (DW IX, 8) en dat overigens na diens val weer deed. En er kwam zoals we allen weten niets terecht van de chiliastische verwachtingen. Een manier om die te bagatelliseren is een samenvatting te geven waarin de heilsverwachting genegeerd wordt. Dat doet Van der Palm al meteen (bijlage 2). Christus komt in zijn parafrase niet voor; de dichter werd willoos door pindarische extase meegesleept om zich in de gulden dromen der toekomst te verliezen! De dichter gaat in een brief aan Jeronimo de Vries van 17 januari 1807 nog verder. Hij beklaagt zich dat de mensen:Ga naar eind21. er geene exercities van dichterlijken genie in zien, maar meening, en niet bloot meening (want zeker meen ik dat de man wonderen doet en een Held en voorloper van een beter Eeuw is), maar oogmerken in vindt of zoekt, die beneden mij zijn. Ook hij zwakt het Duizendjarig Rijk dus af tot een Gouden Eeuw, en legt de nadruk op de kunstbeoefening. Maar het baat hem natuurlijk niet. Toen hij in 1813 weer naar de gunst van de Oranjes dong, herinnerde Witsen Geysbeek zich de nu infame ode, en schreef er een parodie op die het gedicht op de voet volgde: O Slaaf, veracht van andere slaaven,
Die nabootst wat gij niet gevoelt!
Die meent ten wolken op te draven,
Terwijl ge in slijk en modder woelt;
...
Verheven onzin uit te stoten,
Ziedaar het geen U dichter maakt.
De bal is teruggekaatst. En zijn vriend en tegenstander (DW XI, 140) Rhynvis Feith dichtte een ‘Ode aan Napoleon’Ga naar eind22. waarin hij de Ode van zijn vriend beantwoordde door te stellen dat ‘praalgesticht en eertropheên’ verzinken in de nacht en alleen eens ‘Dwingelands trots' te melden hebben’: Slechts ware grootheid houdt haar waarde,
En hangt niet aan het lot der aarde,
Wat de eeuwtroon op haar valkte schendt;
Zij blijft op 't rookend puin nog blinken,
Waar steden in het niet verzinken,
En 't nakroost nauw haar naam nog kent.
De Deugd of de Schoonheid, wat heeft eigenlijk de meeste eeuwigheidswaarde? Uiteraard de Waarheid van het Christendom. | |
§7 Pindarisch metrum, pindarische verwardheidDe lezer van de strofen uit de Ode van Le Brun in bijlage 6, moet zich niet laten leiden door een overeenkomst in maat. De maat is het ‘dizain héroique’, de Franse odenmaat, die in de vroeg-zeventiende eeuw door Malherbe is gestandariseerd.Ga naar eind23. Deze Franse maat wordt in het Nederlands veelvuldiger gehanteerd dan in het Duits en Engels, bijvoorbeeld Da Costa gebruikt hem vaak. Gray's Ode on a Distant Prospect of Eton College uit 1742 is het enige Engelse voorbeeld dat ik tegenkwam. Duitsers en Engelsen imiteren de triadische strofenbouw of barsten dithyrambisch geheel in vrije verzen uit, wanneer ze denken Pindarus te imiteren. Bilderdijk gebruikt deze maat ook een keer in gewijde poëzie ‘De Christen in 't Lyden’ (DW V, 27 e.v.). In dezelfde maat is ook Feiths beroemde Ode aan de Ruyter. Het is het eenvoudigste om het dizain als een sonnet op te vatten zonder het eerste kwatrijn. De eerste vier regels worden dan ook altijd met een punt afgesloten. Daarop volgen dan twee tercetten. Het rijmschema is: a
b
a
b
5[regelnummer]
c
c
d
e
e
10[regelnummer]
d
De maat is achtsyllabisch (viervoetige jamben) en de welluidendste strofen hebben de afwisseling v m v m; v v m; v v m. Het probleem zit in het rijmende couplet van vs. 5 en 6; als dat te veel een eenheid wordt valt de strofe uiteen | |
[pagina 20]
| |
in twee kwatrijnen waar een couplet tussen geklemd zit. Dat is een fout van de tweede strofe.Ga naar eind24. De ode wordt ook eentonig als deze twee regels synoniem zijn, als in strofe 1 ‘monden / verkonden’. In de strofe die ik van Le Bruns ‘Ode sur l'enthousiasme’ citeer, is er daarentegen zelfs een enjambement van vs. 6 naar 7. Die variatie ontbreekt bij Bilderdijk. En tenslotte een retorische stijlanalyse. Bilderdijk heeft het over zijn stoute metaforen, die de Fransen niet gewoon zijn. Een simpele vergelijking met Le Brun maakt dat duidelijk. Het enthousiasme is bij hem de adelaar die de Pindarussen (als Ganymedessen) naar de vlammende troon der goden rooft. Vergelijk hiermee de woeste dingen die in str. 3-5 van onze Ode de dichter overkomen. Bij Le Brun ‘ce vil globe à mes yeux s'abaisse’, ‘vil’ is al ‘laag’, er is dus een dubbelzinnig spel met ‘laag’ van plaats en van moraal; maar toch, de wereldbol doet niets anders dan naar beneden gaan. Bilderdijk geeft een schop en kan, gevleugeld als zwaan, het aardrijk onder zich verachten en zien verzinken in het peilloos niet - als Sarbievski, die hier als voorbeeld diende (bijlage 5). Onder ‘metaphoren’ verstaat Bilderdijk in zijn brief elk niet letterlijk taalgebruik. Het probleem is dan, als gewoonlijk: wat is letterlijk en hoe moet ik de afwijking noemen. In de eerste twee regels van de eerste strofe, wordt de Dichtkunst aangeroepen, als Muze. Ze is dus een personificatie. Maar van welke soort? Ik denk aan metonymia: de personificatie staat voor haar bereik (als Mars voor oorlog), want de dichtkunst is het vermogen tot dichten. Zij heeft te lang gezwegen, maar in plaats van haar mond te openen om te gaan zingen, grijpt ze de luit, om de dichter te begeleiden. Dit is klassiek genoeg, het gaat me nu om de pindarische vermenging van beeldspraak: zingen en tokkelen. De degen laat het heelal na, synekdoche voor het leger én voor de vorst die iets als buit kan nalaten, namelijk het heelal. Maar de roem is de edelste oorlogsbuit, die echt het heelal omvat. ‘De ware glorie’ is de onsterfelijkheid van aardse mensen die tot goden gepromoveerd zijn in de uitademing van het geïnspireerde lied, dat geurige godenspijs is. Jupiter zit schrijlings ‘op des Arends vleugel’. Dit is pindarischer dan Pindarus, Abraham Cowley, de dichter van de Pindariques Odes (1668) schrijft in zijn voorbericht: ‘If a man so should undertake to translate Pindar word for word, it would be thought the one Madman had translated another.’Ga naar eind25. Vergelijk de Isthmische Ode 17, 17-9: de mensen vergeten al wat niet voortgetrokken door luisterrijke woordenstromen de hoogste lof der kunst bereikt. Galimatias, zei Voltaire ervan. | |
§8 Een spel der verbeeldingStrofe 17 begint met de uitroep ‘Verbeelding sta!’ Zo'n correctie is typisch pindarisch: de verbeelding sleept de dichter op zijn zegewagen zo mee dat hij dreigt door te draven. In de ‘Tiende Pythische Ode’, 51 e.v., corrigeert Pindarus zichzelf (verg. zijn ‘stason’ met Bilderdijks ‘sta’): Houd de riem, boor het anker in de bodem vanaf de plecht, de weghouder van het rif. De bloesem van de lofzang immers sleept zijn woorden mee, als een bij! Welnu, is de Poëzie, in de woorden van Kant: ‘ein blosses unterhaltendes Spiel mit der Einbildungskraft’!Ga naar eind26. Of is zij meer? Het antwoord hangt af van de tegenstelling waarin Bilderdijk het begrip ‘verbeelding’ gebruikt. In deze Ode staat het doordraven van de verbeelding tegenover de zekerheid van de geopenbaarde waarheid. Door dit conflict ging het mis met het epos over de Ondergang der Eerste Wareld, begonnen in 1808, en opgegeven halverwege de vijfde van de geplande zeventien of twintig zangen, in het vreselijke jaar 1810, toen de keizer het land overnam. Bilderdijk gaf wat er was in 1820 uit. De koning zelf had Bilderdijk gevraagd ‘eenen stouten greep in 't onzachlijk vak des Heldendigts te doen’.Ga naar eind27. Hij bidt aan het eind van zijn tweede Aanroeping (later ingevoegd): Verlosser! Zie, zie neêr op dit vermetel pogen!
Begunstig 't, is 't iets meer dan Dichterlijke logen;
Maar stijgt het stouter dan eens Christens Godvrucht past,
Verstoor het uit genade, en leg mijn' waanzin vast!
Niet te laag, niet te hoog, de middenweg van Icarus. Kon Bilderdijk niet meer louter uit teleurstelling over de verbanning van zijn geliefde vorst, ontmoedigd door de ondergang van het land? Nee, ook omdat hij in zijn eigen fantasieën niet meer geloofde.Ga naar eind28. In de Voorrede van zijn uitgaaf (van 1820) klaagt hij over de ingezogen tegen-dichterlijke Fransche denkwijze die: alle behoefte van hooger wareld, zoo ze eenigzins opkoomt, verdooft en in slaap sust; noch zelf de in zwang gaande Theorien, die schier alles wat dichterlijk is, van de Dichtkunst uitsluiten, en haar inderdaad tot een laf en nietig spel dier Inbeelding verlagen. Maar aan het eind van zijn betoog moet hij toegeven dat zijn epos niet anders is dan ‘een bloot dichterlijke omwandeling in de Wareld van verbeelding’. De Ondergang der Eerste Wareld is opgezet als het vervolg van Miltons Paradise Lost. De twee proëmen van het epos zijn zo prachtig, dat ik me bij lezing voor het eerst kon voorstellen hoe Paradise Lost een Engelsman in de oren klinkt. Het behandelt het leven van Adam en Eva na de val toen hun vrouwelijke afstammelingen zich lieten bezoeken door ‘de zonen Gods’ op grond van Gen. 6:1-4: De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de mensen kwamen en zij hun (kinderen) baarden; dat zijn geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. Bilderdijk nam zich voor die mannen een naam te geven en beschreef een bijbelse gigantomachie. Hij maakt van de ‘zonen Gods’, kinderen die Adam en Eva in hun paradijselijke staat verwekt hadden en die dus niet besmet waren door de erfzonde. Hij baseerde zich daarvoor op een hevig apocrief boek, 't zogenoemde ‘boek van Enoch’. De moeilijkheid van het epos zit in het mythologisch apparaat, de machine. De onechtheid van de antieke mythologie was aan het eind van de zeventiende eeuw al in de Querelle des Anciens et Modernes aan de orde gesteld, en was door het toegenomen nationalisme en bijbehorend prestige van de volkstalen alleen maar toegenomen. Er ontstond behoefde aan meer degelijke kost, | |
[pagina 21]
| |
ja zozeer, dat tegen beter weten in de zogenaamd oeroude zangen van de Kelt Ossian verwelkomd werden als een minder frivool alternatief voor de klassieke verhalen. Uit behoefte aan meer geestelijke wezens verwelkomde Bilderdijk ook de openbaringen uit de geestenwereld van Swedenborg. In dit licht moeten we de klassieke mythologie zien tot en met couplet 16: de pindarische adelaar wijst de lezer al meteen de weg: dit wordt een antieke ode, met, wel ja, Jupijn, de gigantomache, de lier van Febus Apollo en de Arabische Fenix. In couplet 16 verlaat de dichter de heidense machine voor bijbelse taal: ‘Godsrijk der Hebreeën’, ‘Hagars zwervend zaad’. En meteen roept hij zijn verbeelding tot de orde. Het probleem luidt als volgt: voor een calvinist telt alleen de bijbelvertelling. Katholieken, die in het onbijbelse vagevuur geloven, kunnen zich heel wat spookverhalen veroorloven (de geest van Hamlets vader is katholiek) en daarbij hadden ze nog genoeg wonderen van allerlei heiligen, die voor het kritische, filologisch geschoolde oog van de protestanten, niet meer waren dan fantasie, ‘ein Spiel mit der Einbildungskraft’. | |
§9 De kosmische reisIk heb bij mijn bijlagen een gedicht van Boëthius gevoegd (bijlage 4), in de eigen vertaling van Bilderdijk, dat de reis van de ziel door het heelal beschrijft, en een al bijna even beroemd gedicht van de jezuïet Sarbievski (bijlage II, 5) over de kosmische reis van de dichter met twee voorbeelden van de ‘enthousiaste’ stijl van Bilderdijks oudere tijdgenoot, de neoclassicistische dichter Le Brun Pindare (1729- 1807). Samen helpen ze de Ode aan Napoleon in het juiste licht te stellen. Ik zal de gedichten van Boëthius, Sarbievski en Le Brun snel doornemen. Ik begin met Boëthius' Consolatio, een filosofisch boek dat hij in de gevangenis heeft geschreven wachtend op zijn terechtstelling, die plaatsvond in 525. De Consolatio Philosophiae is een van de meest gelezen werken van toen tot nu; er is onlangs een vertaling van verschenen van R. Brouwer. Boëthius is de laatste heidense filosoof en de eerste christelijke theoloog. Maar in de Consolatio komt geen christendom voor. Het is de allegorische figuur de Philosofie die hier troost, en niet de kerk. Het proza wordt afgewisseld met versjes. Het gedicht is gebaseerd op de reis van de ziel in de Phaedrus van Plato (247 B), die reist naar de wereld van de Ideeën.Ga naar eind29. Ik heb dit gedicht opgenomen omdat het gaat over het inzicht dat de gevleugelde ziel zich verwerft aan het eind van zijn kosmische reis - maar nog niet om het inzicht van de dichter. Het volgende gedicht is van de jezuïet Sarbievski (1595-1640) met dezelfde reis en een wat meer filosofische, stoïsche les: de kleinheid van de aarde en de ijdelheid van het streven naar macht. Maar hier is het de dichter, de Vates, vs. 74, die door enthousiasme bezield door het heelal vliegt en het inzicht in de kosmos verwerft in zijn hoedanigheid van dichter. Sarbievski beschrijft dus de extase van de dichter. De extase is een typische trek van de dichters uit de contrareformatie geworden, te vergelijken met de barokke vlucht van heiligen en engelen op Romeinse fresco's.Ga naar eind30. Een expert in deze vlucht is de Beierse Balde, die de plotselinge verplaatsingen: ‘waar ben ik, in Egypte? Nee, al weer thuis’, wel eens parodieert. De verheven ode moet, in navolging van de glimlachende Horatius, een beetje ironisch zijn. Sarbievski en Balde hebben dan ook de pindarische vlucht geïroniseerd, Le Brun en Bilderdijk deden dat niet. Tenslotte fragmenten van de Eerste Ode ‘Sur l'enthousiasme’ en van de Drieëntwintigste Ode van Le Brun, bijgenaamd ‘Pindare’.Ga naar eind31. Ik heb hem uitgezocht omdat ik vind dat Le Brun verwant is met Bilderdijk, ook wat de keus van de onderwerpen en de titels van zijn gedichten betreft. Zijn bijnaam ‘le Pindare’ heeft hij te danken aan zijn sublieme stijl, maar ook omdat hij zich de rol van publiek dichter had aangemeten. Le Brun biedt goed vergelijkingsmateriaal, omdat hij zo'n vijler is. Het resultaat is, anders dan bij Bilderdijk, schools. Wie weten wil wat ‘le beau désordre’ van een pindarische ode is, wat de gemeenplaatsen zijn over het enthousiasme, hij kan bij hem terecht. Men moet zich de dichter voorstellen, zittend op een bed met vuile lakens, in een vuile japon met schone manchetten, en overal, op het bed en op de grond liggen de Griekse, de Latijnse klassieken en Racine en Corneille, open om nagekeken te worden op de juiste uitdrukking. Hij had de moderne vergetelheid absoluut niet verwacht zoals blijkt uit zijn 23ste Ode. Pindarus heet bij Horatius een zwaan, die over de wereld vliegt - maar niet naar de hemel. Pas in de renaissance werd de kosmische reis van de dichter uitgewerkt, uit een contaminatie van twee tradities: de platoonse waar Boëthius van getuigt, en de horatiaanse traditie van de verheven, pindarische dichter.Ga naar eind32. Het grote voorbeeld voor elke kosmische reis in dichterlijk enthousiasme is de Hymnus Deo Optimo Maximo van de klassieke dichter Vida geworden, bisschop van Alba, die een reis door het heelal beschrijft in een extatische, van Lucretius geleerde, stijl.Ga naar eind33. Het laatste voorbeeld is de parodie van Rimbaud in zijn ‘Bateau Ivre’ - althans van een dichter die zijn Sarbievski kende. Voor de neoplatonici van de renaissance betekende enthousiasme weer letterlijk entheos, van God bezield zijn. Dat konden ze menen omdat de neoplatonici dolgraag, naast de geïnspireerde Heilige Schrift, ook nog de antieke heidense literatuur als goddelijk geïnspireerd wilden opvatten - pas dan immers zou de oudheid pas echt herboren kunnen worden, opgenomen in het christendom. Ook de heidense dichters konden dus entheos, bezield zijn door God, en waarom zou Apollo een christelijke dichter niet mogen bezielen... hoewel, de heidense poëzie bleef een spel. Dan was er meer kans op goddelijke bezieling als je je strikt aan de leer van de kerk hield - iets wat de dichtende barokke paus Urbanus VIII dan ook met klem aanraadde. Maar de protestanten waren bang voor geïnspireerde dichters, want ze vreesden de talloze dwepers, de wederdopers, de quakers en talloze andere profetische sekten, en de chiliasten. Daniël Heinsius vond in het eerste kwart van de zeventiende eeuw nog goddelijke waarheden in Hesiodus - maar zijn collega Gerard Vossius hielp hem uit de droom: poëzie komt niet voort uit goddelijke inspiratie, maar gewoon uit het intense gevoel dat de dichter bezielt als hij zijn verzen uitstort.Ga naar eind34. De inspiratie wordt dus niet ontkend; en juist Bilderdijk kon in extase dichten, zodat zijn vrouw wel eens een lamme arm kreeg van het opschrijven. Bilderdijk noemt niet God, of de Heilige Geest, als bron van zijn enthousiasme. Milton deed dit indertijd wel in de aanhef van zijn Paradise Lost: hij riep de | |
[pagina 22]
| |
‘Heavenly Muse’ aan, die bij de Schepping aanwezig was, om hem te helpen met zijn moeilijke onderwerp. En de Muze aanroepen was te banaal. Het werd dus, hier en in De Ondergang der Eerste Wareld, wat mager de Dichtkunst. | |
§10 Dichterroem‘Er waren voor Agamemnon ook grote helden, maar alleen Agamemnon is vereeuwigd dankzij Homerus’, zong Horatius (IV, 9). Het argument is een truc om heersers geld uit de zak te kloppen: alleen de dichter kan zijn Maecenas vereeuwigen, want alleen de dichter schrijft voor de eeuwigheid. De uiterste consequentie van dit idee is dat de dichter boven de heerser staat, want hij maakt hem beroemd. Dat zegt Bilderdijk meteen in de eerste strofe en het is de grondtoon van zijn ode. In de tweede strofe noemt hij een absoluut tegenvoorbeeld de Pruisische koning Frederik de Grote, die zichzelf een dichter waande. Agamemnon en Achilles zijn voor ons fictionele figuren, er is geen persoon van die naam die buiten de de beroemde dichter Homerus om beroemd kan zijn. Pindarus zag het als zijn taak hardlopers en boksers te vereeuwigen, die op een van de spelen een wedstrijd gewonnen hadden. Daar had hij gelijk in, we zouden hun namen niet kennen zonder zijn gedichten. Maar voor ons blijven ze niet meer dan namen. Het wordt anders als Pindarus heersers als Hierom van Syracuse verheerlijkt, die ook uit historische bron bekend zijn. De historicus laat zich bij zijn objectieve afweging van de verdiensten van historische figuren uiteraard door de feiten en zijn eigen geweten leiden, en maalt niet te zeer om de lof der dichters. Zo was het bij Napoleon. | |
§11 DweperijIn De Ondergang der Eerste Wareld roept Bilderdijk in het proëmium de Dichtkunst aan, om de klanken te scheppen die Milton waard zijn, en bidt om Gods zegen bij zijn onderneming. Ook in deze Ode is het de Dichtkunst die hem inspireert - niet zoiets heidens als de Muze, niet zoiets afgezaagds als de Muze. Bilderdijk is, net als al die anderen die het adjectief divinus uit de uitdrukking furor divinus schrapten, in een tautologie terechtgekomen. De dichtkunst is het dichterlijk gevoel, en waar komt dat vandaan? Uit het dichterlijk gevoel. De inspiratie kan voor hem niet anders meer zijn dan echt gevoel, tegenover vals. Slechte dichters worden door Bilderdijk ‘dweepers’ genoemd, Schiller was er zo een volgens hem. Bilderdijk hoeft dus niets anders te doen dan zichzelf een goede dichter te vinden om van waar enthousiasme bezield door de kosmos te vliegen. En hij vond nogal dat hij tot de goede dichters behoorde, maar, helaas, Le Brun vond dat evenzo. Dichterlijke geestdrift kent niemand dan hij, die tot dichter geboren is.Ga naar eind35. In de ideale wareld, die hij zich verr' boven de zinlijke wareld, waarin wij verkeren, niet inbeeldt, maar schept; in den bruischenden stroom der aandoeningen, waar hij door bezield is, bestaat zij... Poëzij is uitstorting van gevoel tijdens het dichten: Die dit niet beproefd heeft, die niet weet, wat de onweerstaanlijke dronkenschap des gevoels is, die men Poëzij noemt. J.P. Guépin Dr. J.P. Guépin, classicus, comparatist, werkte aan de Universiteit van Leiden en is onder veel meer bekend als auteur van literair-wetenschappelijke, alsook van meer literaire essays. |
|