Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 20
(2003)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
NapoleonGa naar voetnoot+Ga naar eind1.1[regelnummer]
Neen, Dichtkunst, 't is te lang gezwegen;Ga naar eind2.
Wat toeft gij? grijp, ô grijp de Luit!
't Heelal zij 't erfdeel van den degen,
De roem is de edelste oorlogsbuit.
Laat de ijdle Faam uit duizend monden
De daden van een' Held verkonden,
Zij schenkt de ware glorie niet:
De onsterflijkheid der aardsche Goden,
En 't ambrozijn, hun aangeboden,
Is de adem van 't betoovrend lied.
2[regelnummer]
Doch wacht u, onbedachte vingeren,Ga naar eind3.
Der Goden dischlier aan te slaan!
Ontziet u, bliksems uit te slingeren
Die wat hen aanroert doen vergaan!
Jupijn beschrij' des Arends vleugel,
Hij siddert voor den zonneteugel;Ga naar eind4.
En Fredrik op den Koningstroon
Moge aarde en hemeltrans verwonderen;
Omstraald van bliksemen en donderen,
Bezwijkt hij voor den Heldentoon.Ga naar eind5.
3[regelnummer]
Van hier, ô gij, vermeetle slaven,
Die nabootst wat gij niet gevoelt!
Die meent, ten wolken op te draven,
Terwijl ge in slijk en modder woelt!
Wat zoudt gij Heldendaden zingen,
Die 't Heldenhart niet door kunt dringen?
Die niet van eigen vlammen blaakt?
Neen, d'aardschen dampkring uitgeschoten,
Het aardrijk met den voet te stooten,
Zie daar, het geen den Dichter maakt!
4[regelnummer]
Zal 's Aadlaars borst van wellust zwellenGa naar eind6.
In 't midden van zijn steile vlucht,
Zoo 't zwermend kroost der waterwellenGa naar eind7.
Zijn lof durft brommen door de lucht?
Neen, durft met hem gelijke pennen
De zon in 't brandend aanschijn rennen,
En dan, verheft u in zijn' kring!
Gij, Stichters van ontzagbre Rijken,
Waar is hij, die u kan gelijken?
Dien voegt het, dat hij u bezing’.
5[regelnummer]
Wie durft, door 't bruisend hart gedreven,
Op Pindarus’ verheven baan,
Door stormen en orkanen zweven,
En lachen val en afgrond aan? -
Op 't klappren van zijn zwanenschachten
Het aardrijk onder zich verachten,
Verzinken zien in 't peilloos niet;
En, fier op eeuwige lauwrieren,
Den eerkrans door een handGa naar eind8. versieren,
Die geen verwelkbre bloemen biedt?
6[regelnummer]
Napoleon! diens borst kan gloeien;
Zij voelt zich 't recht op heerschappij:
Zij vordert, waar heur zangen vloeien,
Des aardrijks eerbied af als gij.
Hij nader’, die haar durv’ braveeren!
Hij valt met 's warelds opperheeren
Verpletterd, suizlend, in het stof.Ga naar eind9.
Napoleon! zie daar uw’ Dichter!
Die zinge u, schrikbre Rijkenstichter!
Die borst heeft adem voor uw lof.
7[regelnummer]
't Olympisch Pisa drijv’ zijn rossenGa naar eind10.
Jupijn ter eer’ door 't stuivend zand:Ga naar eind11.
De Gauler sloop’ de wapentrossen,
Op 't eeuwig Kapitool geplant:Ga naar eind12.
Wie ziet in 't ledig ruim der hemelen
Het deinzend licht der starren wemelen,
Wanneer de God des daags verschijnt?Ga naar eind13.
Napoleon! Gij treft mijne oogen,
En al wat groot heet, is vervlogen!
Gij schittert, en 't Heelal verdwijnt!
8[regelnummer]
Maar leer me, ô Zon, uw licht te malenGa naar eind14.
Dat de oogen blindt en nederslaat: -
Dat 's Dichters scheppende Idealen
Als zwarte dampen achterlaat!Ga naar eind15.
Natuur, aanbid, aanbid haar luister,
En sidder van het heilloos duister
Des woesten baaierds, dat zij brak! -
Van 't stofdoorwriemlend slangenbroedsel,
Dat, zelf elkanders roof en voedsel,
Zijn angels in uw’ boezem stak!Ga naar eind16.
9[regelnummer]
Natuur! ô welk een dag van glorieGa naar eind17.
Na zulk een nacht vol ramp en nood!
Hier valt de veder der Historie
De grijze Fabel in den schoot!
Hier ziet men 's aardrijks woesten reuzen
Op nieuw de bekkeneelen kneuzen,Ga naar eind18.
En Jupiter ten troon hersteld!
Juich, aardrijk! juicht, ô stervelingen!
Hier moogt gij 't gloeiend Péan zingen,
De gruwbre Python ligt geveld!
10[regelnummer]
Wat kronkelt hij in blauwe kringen
Van Noordmeir tot Tyrrheensche zee,
Wat klemt en sleept hij in zijn ringen
't Gestarnte van den hemel meê!Ga naar eind19.
Eén Febus (klinkt, ô Heldensnaren!)
Eén Febus steigert uit de baren:Ga naar eind20.
De wraakboog flikkert in zijn vuist,
En 't monster ligt in bloed en etter
Voor 's jonglings fieren voet te pletter,
Door éénen bliksempijl vergruisd.
11[regelnummer]
Waar zijn wij?Ga naar eind21. Bij Sabéa's stammen,
Met geurige kaneel omscheld?Ga naar eind22.
Wat rook van uitgeblaakte vlammen
Doorwalmt het amberaamendGa naar eind23. veld!
Wat Fenix stijgt van deze altaren,
Wat Fenix rijst na duizend jaren
Uit grooten Karels heilige asch!
Stijgt eerbiedvol, ja stijgt, mijn klanken!
Herrijs met Hem, ô troon der Franken,
Maar, grooter dan ooit zetel was!
12[regelnummer]
Gebergten, boort door lucht en wolken!Ga naar eind24.
Beschanst uw kruin met eeuwig ijs!
Verheft u, saamgespannen volken!
En gij, ô vlam des afgronds, rijs!
Vergeefs 't Heelal in bloed gedompeld,
| |
[pagina 12]
| |
Heruitgave (1824?), pp. 3-6.
| |
[pagina 13]
| |
Met dood en slachting overrompeld!
Vergeefs! De ontembre Held houdt stand.
Hij spreekt, en de aarde schokt haar tronen!
Hij spreekt, en 't regent Vorstenkronen!
En 't Noodlot vliegt hem van de hand.
13[regelnummer]
De Nijlgod rolt bebloede stroomen:Ga naar eind25.
De Kison wentelt bloedig zand:
De Donau lekt bebloede zoomen:
De Po, de Tiber ligt aan band.
Zal de Oder thands den loop bepalen
Dier meer dan dertig zegepralen? -
Dier vlam, die alles overmag? -
Vloeit sneller, vloeit, ja vloeit, mijn zangen!
Reeds heeft hij 't Frankisch juk ontfangen,
En de Oostzee draagt de Keizersvlag!
14[regelnummer]
Wat buigt ge u neêr, ô roekeloozenGa naar eind26.
Die 't vlammend krijgslot tegenstreeft!
Bezwijken kan hij zonder blozen
Die zonder wroeging strijdt en sneeft.
Maar neen, verkrompen van zijn roede,
Verspilt ge u-zelv’ in ijdle woede,
Geslingerd door berouw en spijt;
Als de adder, in 't gebloemt’ vertreden,
Die nog, met platgekneusde leden,
Den wandlaar naar de hielen bijt.
15[regelnummer]
Zie, aardrijk, zie uw scepters duiken!
De ontzaglijke Aadlaar is niet meer:
Een nieuwe tijdkring gaat ontluiken:
Reeds daalt hij uit de wolken neêr!
Gij, Vorsten, op den troon geboren,
Doorziet wat de Almacht heeft beschoren!
Aanbidt, en treedt uw zetels af!
Doet de aarde met u nederknielen;
Of - sterft als vrijgeboren zielen,
En bonstGa naar eind27. met kroon en rijk in 't graf!
16[regelnummer]
Reeds schittert in een’ gloed van stralenGa naar eind28.
Een scepterstaf van meer dan goud!
Geen aardkreits kan zijn’ glans bepalen,
Geen arm van aardomzwalpend zout!
Is 't waar, herrijst na zoo veel eeuwenGa naar eind29.
Het eeuwig Godsrijk der Hebreeuwen,
En krimpt de Maan haar horens in?Ga naar eind30.
Verschijnt de middagzonGa naar eind31. in 't Oosten,
Om Hagars zwervend zaad te troosten
Van d’ overmoed der Muslamin?
17[regelnummer]
Verbeelding, sta! en gij, valt open,
Gij, poorten! die de toekomst sluit!Ga naar eind32.
Een aard, met zoo veel bloed bedropen,
Schiet palmen en olijven uit!
Het zwaard, gekromd op menschenschonken,
De spies, van 't bloed der Helden dronken,
Doorklieven 't land als ploeg en spâ;
En 't klateren der schriktrompetten
Verkondigt blijde vredewetten,
En 't eind van 's Hemels ongenâ!
18[regelnummer]
Spoedt aan, ô heuchelijke dagen,
Ten koste van wat bloed het zij!
Spoedt aan in 's Hemels welbehagen!
Herstelt des aardrijks Monarchij!Ga naar eind33.
Ja, moeten wij door stroomen waden,
In zeeën van ellenden baden,
Tot dat die groote dag verschijn';
Wij lijden, dragen, hopen, zwijgen!
Hij zal, hij zal ter kimme stijgen,
En 't menschdom zal gelukkig zijn.Ga naar eind34.
5-11-1806
[19[regelnummer]
Napoleon! zie duizend tongen
Uw naam verbreiden over de aard!
Van Oost tot West uw lof gezongen!
Maar zijt gij ook de mijne waard?
Is 't heil der aard uw hoofdbedoelen,
En kunt gij u gelukkig voelen
In 't dienstbaar zijn aan zulk een plan?
Uw hart besliss' dit door uw daden;
Zoo die geen andre zucht verraden,
Welaan, ontfang mijn hulde dan!]
| |
[pagina 14]
| |
Nadere AanteekeningenDe strophen 14b en 15 luidden in eersten aanleg anders; Kollewijn, Bilderdijk, I, 380, deelt ze uit het handschrift mede: 14b.[regelnummer]
Maar neen! gij buigt, gij geeft u over!
Aan wien? Een' Godheid? of een' Roover?
Aanbidt, of wederstaat en valt!
Laat de aarde met u nederknielen,
Of sterft als vrijgeboren zielen,
In wie het bloed der Helden walt!Ga naar eind1.
15.[regelnummer]
Gij twijfelt?Ga naar eind2. - Gij, ten troon geboren!
Gij, Vorsten! - Neen, dien naam ten hoon.
Wat lot het aardrijk. zij beschoren,
Waar schoorde lafheid ooit een' troon?
De Moed vest zetels, Monarchijen;
De Moed alleen schraagt Heerschappijen;
De Lafheid delft haar eigen graf.
Beef, aardrijk, beef! uw scepters duiken.
Een nieuwe tijdkring gaat ontluiken;
Een meer dan menschelijke staf!
Er was bovendien eerst nog een 19de strophe ten besluite; deze is reeds medegedeeld bij het gedicht. B. zelf deelde ze in een veel jongere her-uitgave (1824?) mede, en verhaalde ter toelichting:
Dit stuk dus voleindigd zijnde, werd aan een man van vermaardheid en gezag in de Nederlandsche letterenGa naar eind3. medegedeeld, die het laatste Couplet wat aanstootelijk vond en het ried te veranderen. Hierop werd het dan ook werklijk in 't volgende veranderd, dat echter ook niet genoegzaam vrij geacht wierd van aanleiding tot de zelfde of soortgelijke opvatting als het vorige: Napoleon, ontvang een hulde,
Van Oost tot West u toegebracht.
Doch, schoon uw lof 't Heelal vervulde,
Uw Rechter is het Nageslacht.
Verpletter, donder, bliksem neder,
Van Veldstruik tot den hoogsten Ceder:
De Godheid bliksemt voor u heen.
Maar gijzelGa naar eind4. 't krijgszwaard in de scheede,
Het aardrijk wacht, het smeekt de Vrede;
Zij mangelt aan uw krijgstrofeên.
Het laatste Couplet werd derhalve geheel onderdrukt, en het Stuk, om in geene tegengestelde aanstootelijkheid te vallen, wanneerGa naar eind5. het op 's Konings wil ter perse gelegd worden moest, voorzien van een klein berichtjen, hetgeen wij hier achter voegen, door den zelfden Geleerde opgesteld en den Dichter ten dien einde vriendschappelijk met deze regels toegezonden:
Zie daar, mijn Vriendê schoon gebrekkig uitgedrukt, wat ik bedoelde: - Het standpunt des Lezers te bepalen, en bij sommige uitdrukkingen hem te beletten wat meer of wat anders te denken, dan in de ziel des Dichters was. P. De Held, die zijne oorlogsbaan opende met daden, waardig die des grootsten Veldheers met roem te sluiten: die den Nijl en de Jordaan van den schrik zijns naam deed gewagen: - Napoleon - die aan het monster des schrikbewinds den laatsten doodsteek gaf, en met eenen wenk de maatschappelijke orde herstelde: voor wien oorlog voeren en zegepralen niet dan hetzelfde is, welke menigte, welke dapperheid, welke vorsten of volkeren zich tegen hem verzetten: - die de gedaante van Europa vormt en verandert, gelijk de konstenaar eenen wasklomp herkneedt: die, 't geen in onze dagen onmogelijk scheen, eene nieuwe Wereldmonarchij schept! - Zie daar het waardig voorwerp der Pindarische Ode! Geen Dichter, wie hij zij, indien hij waarlijk Dichter is, kan daarbij koel blijven; onwillig klinkt zijne lier, en golft zijn boezem van onbekende vervoeringen: het Raadsbesluit des Eeuwigen schijnt hem toe de barensstond te genaken, en zijne uitzichten verliezen zich in de gulden droomen der toekomst! |
|