Bilderdijks Toneelwetten
Theorie en Praktijk
In 1779 publiceerde de toen 23-jarige mr. Willem Bilderdijk zijn vertaling van Sofokles' Koning Oidipoes. Tien jaar later volgde De dood van Edipus, Treurspel: het oirsprongkelijk van Sofokles nagevolgd. De Voorredes hierbij bevatten zijn theoretische inzichten omtrent het door hem hooggeschatte genre tragedie. Treurspel - dat was iets Vorstelijks. Voorbeelden waren de klassieke oudheid (Sofokles) en het Franse classicisme (Corneille, Racine, Voltaire). Daar vond men een chronologisch, causaal en eenvoudig verlopend dramatisch gebeuren, daar heerste eenheid van handeling, eenheid van tijd en plaats. Het gegeven werd tot het essentiële teruggebracht, daar was harmonie, mede dankzij de versvorm.
Bij zijn vertalingen van het Griekse origineel wendde hij echter niet de jambische trimeter aan, maar koos hij in navolging van de Fransen de alexandrijn. ‘Gij, Kadmus' nageslacht’ - zo begint Edipus, Koning van Thebe:
Gij, Kadmus' nageslacht, mijn waardige Onderdanen,
Hoe zit ge dus bij een versmeltende in uw tranen,
Het hangend hoofd bekranst met offerblad?
Een wolk van wierookdamp vervult de gansche stad.
Dat was Vorstelijk, dat was sereen.
Geen proza dus, o neen. Dat riekte naar het moderne burgerlijke toneelspel, dat hij fervent afwees. Die auteurs, schreef hij in 1779, ‘verwaarlozen den Koningklijken weg, door de Ouden gebaand’. Wat zal hij zich geërgerd hebben bij het zien van Diderots Vader des Huisgezins, waar een persoon in eigentijdse kleding op de voorgrond heen en weer loopt, terwijl op de achtergrond trictrac gespeeld wordt en jongelui met elkaar flirten. Of bij Kotzebues Menschenhaat en Berouw, waarin een wegens overspel gescheiden jonge vrouw door haar echtgenoot weder aanvaard wordt. Schiller was hem een gruwel, hij gunde hem een plaats in het dolhuis. Geen wonder, als hij moest lezen hoe een bende jongelui rovend, moordend en verkrachtend door het land trok. Terwijl Diderot en Kotzebue zich nog redelijk aan de drie eenheden hielden, trok Schiller er zich niets van aan. Het is begrijpelijk dat ook Shakespeare in Bilderdijks ogen geen genade kon vinden. Zijn Nederlandse toneelschrijvende tijdgenoten wisten er eveneens niets van te maken (wat zeker onrechtvaardig was tegenover bijvoorbeeld Jan Nomsz). Er was maar één hoop: dat er eens iemand zou komen die een handleiding schreef voor de aankomende dramatische dichter.
Die iemand was hijzelf. In 1808 verscheen de verhandeling Het Treurspel en het leerdicht Het Tooneel. 1808 was voor hem een creatief en vruchtbaar, maar ook psychisch en fysiek slopend jaar. In één jaar liet hij behalve de genoemde teksten ook drie drama's het licht zien: Floris V, Willem van Holland en Kormak. ‘Wreede slapeloosheid’, ‘woedende folteringen’, ‘krankbed’, ‘de jammerlijkste maand mijns levens’ - met die woorden schetste de koortsachtig werkende dichter de situatie van een eruptief scheppende kunstenaar.
In de 29 jaar die sinds de Voorredes verlopen zijn, hebben de inzichten inzake toneel van de nu 52-jarige Bilderdijk geen verandering ondergaan. Nog steeds is de Griekse oudheid, zijn de Franse classicisten het voorbeeld. Als getuige is Lessing erbij gekomen, wiens interpretatie van Aristoteles' vrees-medelijden-stelling hij graag overneemt. De overige Duitse auteurs wijst hij beslist af, en Shakespeare is wel een te waarderen karakterkenner, maar van toneelschrijven wist hij niets. Hij vermeldt niet dat het juist Lessing was, die Voltaire kleineerde om Shakespeare ten voorbeeld te stellen. Nog steeds ook worden de schrijvers van het burgerlijk drama - een bastaard tussen treurspel en blijspel - naar huis gestuurd. Elk realisme is verfoeilijk. De ware tragedie ontstaat uit het poëtisch enthousiasme, uit de dichterlijke bezieling. De dichter is een schepper, hij creëert een eigen wereld, waar wij verheven worden tot een hogere sfeer, waar wij uitstijgen boven het gewone. De tragedie vormt de krachten van de ziel, zij zuivert het hart. Aldus duidt Bilderdijk het begrip catharsis.
Geen bankiers, kooplieden en kleine neringdoenden mogen het toneel op, geen schoolmeesters en dominees, geen prostituees en ongehuwde moeders, ook geen personen van lage adel, ja zelfs geen prinsen in hun dagelijkse doen, alleen personen van hoge stand, vorsten en helden. Er is maar één uitzondering: de boerendochter Jeanne d'Arc. Maar boeren, voerlui en joden worden alleen toegelaten in de klucht. Aan Molière en Langendijk wordt de deur gewezen. Hun blijspelen populariseren de ondeugd, maken onzeker omtrent zedelijke principes. Blijkbaar miste Bilderdijk de gave van de bevrijdende, gulle lach, hij had geen gevoel voor humor, de glimlach Molières bleef hem vreemd. De tragedie daarentegen voert ons naar een wereld waar de hoogste morele waarden gerealiseerd zijn. Zij is een leerschool.
Bilderdijks religieuze overtuiging dat de Hemel ons lot bepaalt - ‘de Hemel maakt ons lot, daar is geen keeren aan’, heet het in Kormak - en dat het daardoor zijn ongrijpbaar karakter verliest en wij ons moeten overgeven, heeft hij in een ontroerend beeld verwoord: de mens is ‘als een dorrend herfstblad, door Gods adem gedreven’.
Dat de tragedie de uitbeelding van het tragische is, heeft de dichter niet uitdrukkelijk geformuleerd. Toch blijken Floris en Kormak tragische figuren te zijn: de een valt voor een waarde die nog verwezenlijkt moet worden, de ander voor een waarde die niet meer verwezenlijkt kan worden. Het tragisch dilemma - het ti draso van Orestes: zal hij Apollo's gebod opvolgen en Klytaimnestra, de moordenares van zijn vader, doden of zal hij zijn natuurlijk gevoel gehoorzamen en haar sparen? Beide beslissingen zijn verkeerd. Doodt hij haar niet, dan blijft Agamemnon ongewroken, doodt hij haar wel, dan zullen de furiën, zijn schuldgevoelens, hem vervolgen. Zoiets heeft Bilderdijk niet ten tonele gevoerd. God beslist, niet de mens.
Zover de theorie, waarin geen sprake is van de midde-