Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 15
(1998)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
‘Geliefde vriendin en zuster in de Heere!’
| |
[pagina 7]
| |
hopen dat het u niet zal verveelen, mijne jonkheid en onervarendheid te recht te helpen door uwe ondervinding en de innemende manier, waar op gy my daar mede wel wilt voorlichten. [...] ik ben wel bewust hoe eindeloos veel my nog ontbreekt om den naam, die wy haast openlyk hopen te dragen, waardig te zijn. En ik kan u alzoo niet verzwygen, hoe zeer my ieder woord dat ik van u hoor of lees hier in behulpzaam is’ (23.8.1822; G 6-2). Over de uiterlijke omstandigheden van de gewichtige stap die de Da Costa's en Capadose op 20 oktober 1822 te Leiden zetten, is uit diverse bronnen voldoende bekend, maar over de gevoelens der vrouwen lezen we alleen in deze correspondentie. Na thuiskomst deelde de jonggedoopte mee: ‘by ons aankomst alhier vond ik myne waarde Mama en Zuster die my het hartelijkst onthaal dede, en zynde gegaan by myne Schoonmoeder ontving ik het zelfde. Toen was het lieve Mevrouw dat ik my waarlyk gelukkig gevoelde, maar welk eene dankbaarheid ben ik niet aan de voorzienigheid verschuldigd. God verlichte myn oogen. Ik zag het licht dat tot de zaligheid geleit. Jesus Christus wierdt ook myn Verlosser ook myn Zaligmaker. [...] Hy heeft zyn oog op my gevestigd[.] dit bewys heb ik nu wederom in 't onthaal myner familie’ (4.11.1822; G 6-3). Boven: B.-M. hs. G 6-1. Onder: B.-M. hs. G 1-2.
Aan mevrouw Bilderdijk scheen het na het vertrek toe, of zij nog niet recht ontwaakt was ‘uit een droom, die ons gedurende uw verblyf hier als in een betere Wareld verplaatst had’ (11.11.1822; G 1-4).
Tijdens een bezoek van mevrouw Bilderdijk aan Amsterdam, begin september 1823, moet erover gesproken zijn, elkaar in het Frans te schrijven.Ga naar voetnoot9 Mevrouw Da Costa nam het initiatief. In haar eerste Franse brief vroeg zij pardon voor de taal ervan, ‘mais comme vous m'avez donnez cette permission je le saisis avec plaisir[,] m'exprimant plus facilement dans cette langue’. Wel excuseert zij zich voor ‘les fautes qui s'y trouveront autant d'orthographie, que de stile mais que vous regarderez au coeur qui la dicta’ (29.9.1823; G 7-3). Het corresponderen in het Frans zette zich voort tot januari 1827, toen mevrouw Da Costa de laatste brief in die taal schreef. Daarna werd weer op het Nederlands overgaan, met uitzondering van nog één brief van anderhalf jaar later, geschreven door mevrouw Da Costa. Er waren wel onderbrekingen in het gebruik van het Frans, de meeste veroorzaakt door mevrouw Bilderdijk. Bij ziekte, uitputting of droefheid was haar namelijk de Franse taal te belastend: ‘Vergeef, myne beste, dat ik U | |
[pagina 8]
| |
deze reis in het Hollandsch schryve, [...] my dunkt ik kan my in myne zwaarmoedige stemming met het fransch zoo niet vereenigen, en voor deze keer is het myn hart een behoefte in het hollandsch met U te spreken. Laat echter de etiquette daar, [...] schryf my zonder eenige gêne in de taal die U het aangenaamst is’ (23.10.1823; G 1-14). Dat deed mevrouw Da Costa niet; zij voegde zich naar de oudere vriendin, die zich, na ontvangst van twee Hollandse brieven, nogmaals de voorkeur van de afzendster herinnerde: ‘Me souvenant que Vous preferez correspondre en français, ma chere amie, Vous voudrez bien m'excuser de ne pas vous répondre en Hollandais. [...] pourvu que je puisse m'entretenir avec vous, il m'est très agréable et même utile d'écrire ainsi, car ne le parlant pas journellement, je pourrai bien en perdre l'habitude’ (24.11.1823; G 1-17). Voor dit laatste echter hoefde zij volgens mevrouw Da Costa niet bevreesd te zijn ‘avec des expressions si sublimes [et] un style aussi parfait. Je vous avoue franchement qu'apres la lecture de votre lettre j'en étais tout afait extasé’ (28.12.1823; G 7-6).
Verrukt was mevrouw Da Costa over de zedelijke en godsdienstige uitstraling van mevrouw Bilderdijk en haar correspondentie. Uit een brief van een jaar na hun kennismaking: ‘ach hoe gelukkig ben ik bemind te worden van eene zoo voortreffelijke vrouw. God geve dat ik my ten allen tyden uw vriendschap waardig zal maken[.] gy weet nog niet lieve mevrouw hoe teder ik u toegenegen ben en hoe zeer ik u hoog acht[.] U na te volgen is myn eenig doel’ (20.9.1823; G 7-2). Mevrouw Bilderdijk ware zichzelf niet geweest, had ze deze lof onweersproken gelaten: ‘Sans douter un instant de la sincérité de Vos expressions de grace, ma tendre Amie, cessez de me combler d'éloges que mon coeur est intimement convaincu ne devoir qu'à Votre amitié préoccupée: Helas! quand je rentre en moi-même en presence de Celui qui sonde les coeurs, combien je me sens accablée des réproches que me fait mon ame dans le sentiment de son indignité; et c'est moi, ma chere de qui vous voulez qu'on imite l'exemple?’ (4.10.1823; G 1-12). De belangrijkste functie van deze brieven was elkaar in geloof en liefde te versterken. ‘On a besoin quelquefois, ma bonne Amie, d'une certaine secousse d'electricité, (pour ainsi dire) dans le moral,’ aldus mevrouw Bilderdijk (20.5.1824; G 2-11). Uiteraard was de brief voor zulk een geestelijke opmontering een geschikt medium, bij gebrek aan gewenste mondelinge mededeling. Heerlijk zou het zijn, indien zij in dezelfde stad woonden, is de steeds weerkerende verzuchting. Mevrouw Da Costa bij voorbeeld schreef: ‘het is ons zoo nodig de een door de andere gesticht te worden en ik voel er zoo een behoefte toe myn hart in de boezem eener getrouwe vriendin uit te storten. Myne vrienden of liever bekenden alhier zyn zeker in een groot getal maar eene oprechte vriendin[,] eene zuster wier gevoelen overeenstemmen met de onze[,] o! deze zyn zoo weinig te vinden’ (5.11.1823; G 7-4). Geplande ontmoetingen werden echter veelal door guur weer, een zwakke man of een ziek kind verijdeld. Slechts bij uitzondering, bij voorbeeld bij de doop van Moeder en Zuster Belmonte in oktober 1823, reisde mevrouw Da Costa naar de Bilderdijks te Leiden of, later, Haarlem. Vaker kwam mevrouw Bilderdijk naar Amsterdam. Na zo'n bezoek klonk in de brieven het pijnlijke gemis door: ‘de stille aandoening en de leegte die gy my nalaat is onuitspreeklyk. Hoe schielyk zyn die genoegelyke dagen vervlogen waarin ik geheel myn hart in het uwe uitstorten [kon] en gy my dagelyksch de tederste blyken uwer vriendschap gaf. O gelukkige dagen kom terug’ (15.9.1823; G 1-11). Doch ook op afstand was mevrouw Bilderdijk voortdurend in het gezin Da Costa aanwezig. Telkens wanneer mevrouw Da Costa schreef, scheen het haar toe, dat haar vriendin antwoordde ‘avec cette douce voix qui me penetre si profondement’ (19.2.1824; G 7-7).
De brieven dienden niet alleen ter stichting en vertroosting. Regelmatig begeleidden ze ook kleine attenties. Mevrouw Bilderdijk zond bij voorbeeld bessensap - ‘er van gebruikende zal ik aan u denken hoe gy de minste van myne wenschen voorkomt,’ dankte mevrouw Da Costa (20.9.1823; G 7-2) -, of beschuitjes - ‘Zoo U die beschuit op den duur zoo bevalt, hoe licht konde ik U er van tyd tot tyd wat overzenden,’ bood mevrouw Bilderdijk aan (23.10.1823; G 1-14). De teruggezonden mand of doos werd wederom door mevrouw Da Costa gevuld, bij voorbeeld met gebak voor Lodewijk Willem Bilderdijk: ‘me resouvenant qu'il aimait au déjeuner une tranche de gateau et ne sachant si lon peut en avoir de cette espece a Leide, j'ai pris la liberté d'en placer un dans la boëte que je renvoye’ (9.11.1824; G 8-8). Nauwgezet lette mevrouw Bilderdijk erop dat op hoogtijdagen als Kerst en verjaringen van huwelijk, doop of geboorte, een brief in Amsterdam aanwezig was. Soms stuurde ze een dichtstuk van eigen hand mee, met het verzoek geëxcuseerd te zijn voor ‘tous les défauts, qui doivent nécessairement s'y trouver, puisque je ne me suis pas orienté sur le Parnasse Français au-point d'y marcher en toute sureté sans faire quelques glissades. Aussi n'est-ce qu'a l'amitié préoccupé que je hazarderais d'offrir cette production peu correcte’ (10.12.1825; G 3-8). De van Vrouwe Bilderdijk bekende Franse poëzie - voorzover ik zie onuitgegeven - is stellig ontstaan onder invloed van de correspondentie met mevrouw Da Costa.Ga naar voetnoot10 De ontvangster hield de verzen niet voor zich alleen, maar deelde de inhoud ervan aan anderen mee: ‘Wy brachten gisteren een zeer aangename avond door met onze vrienden De Clercq, en wy herlazen te zamen U[w] schoon vers. stille tranen van hemelsche aandoening vloeijde over hunne oogen’ (17.2.1823; G 6-6). Zo'n mededeling verschaft een onverwachte blik op de doorwerking van mevrouw Bilderdijks religieuze poëzie. Ook haar gedrukte werk zond mevrouw Bilderdijk aan de Amsterdamse vrienden. Bij zending van het eerste deel van ‘Rodrigo’, waarvan het onderwerp door Da Costa was aangereikt, schreef ze: ‘quand l'ouvrage paraitra en entier, j'espere Vous l'offrir d'un extérieur plus digne de vôtre bibliotheque’ (21.2.1824; G 2-1). Mevrouw Da Costa reageerde met: ‘je l'ai lu et je vais le relire car j'en suis enchantée [...]. Je languis apres le second volume. Cet ouvrage sera le plus bel ornement de ma bibliotheque fait par mon amie que j'aime si tendrement’ (17.3.1824; G 7-8). Uit diezelfde boekerij ontving mevrouw Bilderdijk wel eens enige werken ter lezing. Vier maanden na de kennismaking zond zij Scotts ‘Waverley’ en ‘Kenilworth’ retour. In het pakket voegde zij een stukje muziek bij, maar mevrouw Da Costa kon het niet gebruiken. Ze was niet in de gelegenheid het ‘in chorus’ te zingen (1.12.1822; G 1-4).Ga naar voetnoot11 Ook werden teksten van enkele | |
[pagina 9]
| |
cantiques uitgewisseld.Ga naar voetnoot12 Mevrouw Da Costa leverde bij voorbeeld een afschrift van wat ze in dat genre had gelezen, of ze verzocht, bij te grote drukte met het gezin, aan mevrouw Bilderdijk de teksten zelf over te schrijven. Tenslotte leenden de vriendinnen elkaar soms preken, waarop dan in een volgende brief werd teruggekomen. Zo schreef mevrouw Da Costa dat de leerredenen van Van der Palm haar niet hadden gesticht. Zij waren meer in de stijl van verhandelingen dan dat het evangelische verkondigingen mochten heten. Maar, bekende ze, ‘het is aan my niet daarover te oordeelen’ (22.11.1823; G 7-5).
Bij herhaling werd over de echtgenoten geschreven, over hun welzijn of ziekten en hun correspondentie. Ook bevatten die brieven regelmatig vragen en berichten aangaande de derde in het verbond, Capadose, wiens astmaaanvallen tot bezorgdheid leidden. Maar meer nog kwamen de oude mevrouw Belmonte en haar dochter Esther (Henriëtte in de brieven) ter sprake.Ga naar voetnoot13 Op een uitnodiging van mevrouw Da Costa bij hun doop aanwezig te zijn, antwoordde mevrouw Bilderdijk: ‘C'est avec le même empressement qu'aurait un voyageur fatigué d'une route pénible a s'approcher d'une fontaine d'eau pure afin de desalterer sa soif brulante, que j'accepte, ma douce Amie, votre invitation pour assister a l'heureux évènement’ (3.12.1824; G 2-13).Ga naar voetnoot14 Lodewijk Willem Bilderdijk is voortdurend op de achtergrond van de correspondentie aanwezig. Uit tal van citaten zou kunnen blijken welke gevoelens er tussen de vrienden te Amsterdam en de jongen bestonden. Reeds na een zeer vroeg bezoek aan Leiden kon mevrouw Da Costa hem niet vergeten: ‘och ik bidde u omhels hem hartelyk voor my, hy is myn broeder in den heere en myn hart bemind hem als zoodanig’ (14.11.1822; G 6-3). Na een van Lodewijks logeerpartijen te AmsterdamGa naar voetnoot15 liet hij bij mevrouw Da Costa ‘un grand vide’ na: zij beminde hem ‘en tendre mère’ (14.6.1824; G 8-2). Drie maanden later werd mevrouw Bilderdijks voorstel eens over te komen, dan ook verwelkomd met het verzoek vooral Lodewijk mee te brengen: ‘Sa presence ne me cause aucun embarras et j'ai tant envie de le voir et de l'embrasser’ (29.10.1824; G 8-7). Het was misschien vooral het verlangen naar een eigen kind dat uit mevrouw Da Costa's woorden sprak. Eerst op 26 december 1824 werd haar eersteling Willem Daniël geboren. Dadelijk op het vernemen van het bericht van de geboorte, was Lodewijk een en al belangstelling. Op de komst van een tweede kind reageerde hij met ‘vreugdetranen’; hij zond beide kinderen ‘een tedere broederkus’ (12.3.1826; F 44-2). Een der laatst gewisselde brieven meldt, dat Lodewijk diep getroffen was door het sterven van de kleine Esther, ‘zijn tedergeliefd zusje dat “te veel van een Engeltjen had om lang in de woesteny van deze aarde te blijven”’ (5.1.1830; F 48-1). Het zouden zijn eigen woorden zijn geweest.
Zwangerschap, geboorte, ziekte en overlijden zijn de meest besproken thema's in de briefwisseling. Mevrouw Da Costa's dagboekjes melden ons de data waarop zij hoop op het moederschap begon te koesteren.Ga naar voetnoot16 Maar ook zijn er veel aantekeningen die spreken van een vervlogen hoop. Mevrouw Bilderdijk wist wat het betekende, kinderen op jonge leeftijd te moeten verliezen.Ga naar voetnoot17 Over de dood in 1818 van haar eersteling Julius is zij nooit heengekomen.Ga naar voetnoot18 Zij sprak uit ervaring, toen ze mevrouw Da Costa voorbereidde op ‘tant d'angoisses et de douleurs déchirantes auquelles une Mère sensible est si souvent exposée: en verité il n-y-a des souffrances pour elle que dans les objets de son amour’ (21.2.1824; G 2-1). Op Kerstdag 1822 schreef ze dat het alleen aan God bekend was, waarom zij ‘by een onuitspreeklyk rust en vreugdegevoel [...] over den zaligen overgave van myn onvergetelyken Julius’ toch zo diep bedroefd bleef: ‘Eén oogwenk nadenkens toont my de valschheid aan van het denkbeeld van verlies! dat immers was zyn dood niet’. Ze verweet zichzelf die onoverwinnelijke rouw: ‘Duister is my dit en onverklaarbaar, dan uit beginsels van eigenbelang, en dat behoorde althans een moederhart vreemd te zyn’ (24.12.1822; G 1-5). Mevrouw Da Costa verzuchtte in reactie hierop: ‘Och moge ik nimmer op zulke proeve gesteld worden[;] hoe vreese ik my niet alzoo te gedragen’ (13.1.1823; G 6-5). Mevrouw Da Costa's verlangen naar het moederschap klinkt sterk door in berichten over de verlossing van mevrouw De Clercq (‘welk een zegen, dan laate wy berusten in den wil des Allerhoogste!’: 24.5.1823; G 6-7) of mevrouw Carbasius' zwangerschap (‘une felicité suprême l'attend et je concois dans toute son étendue la joie quelle éprouvera’: 29.9.1823; G 7-3). Bij haar eigen vierde mislukte zwangerschap gevoelde ze een ‘douleur profonde’. Ze hield zich evenwel voor: ‘sais-je si deja je suis digne de porter le titre sacré de Mère? mon coeur[,] mon Esprit, sont-elle assez eclairé afin que je puisse diriger l'education d'un objet aussi cher?’ (19.2.1824; G 7-7). In 1824 spraken de brieven ook van hoop die in vervulling zou gaan. Mevrouw Bilderdijk kon zich goed voorstellen hoe heerlijk het was, samen met moeder en zuster bezig te zijn met al die ‘petits riens qui ont rapports au praeparatifs pour recevoir le petit étranger’ (13.9.1824; G 2-6). Haar vriendin leefde als in een roes: ‘J'ai peine de tranquilliser assez mes emotions a la perspective de devenir mêre. je me figure deja les petites caresses[,] les soins que je vais lui rendre’ (16.10.1824; G 8-6). Na een bezoek huiswaarts kerend, was mevrouw Bilderdijk in de trekschuit met het orneren van een kussentje bezig geweest. Haar man, die haar met dat werkje uit de schuit had zien stappen, had deze situatie vergeleken met eenzelfde van dertien jaar eerder, voor de geboorte van Lodewijk. ‘Helas!’ waarschuwde ze in een brief waarin ze dit meedeelde, ‘un temps vient, ou nous ne vivons que dans les souvenirs! ceux-ci sont bien doux, mais il-y-en-a tant tous remplis d'amertumes! et sont ils moins avantageux pour le salut de nos ames? - assurement, non!’ (8.11.1824; G 2-9). Uiteraard bood mevrouw Bilderdijk aan, tegen het uur der verlossing te komen bijstaan. Een brief aan haar man - zij waren gewoon in het Engels te corresponderen - van vijf dagen na de geboorte, geeft ons een zeldzaam kijkje in het jonge gezin: ‘I have prevailed on them to feed the child now and then with a light pap of biscuits, which I am going to prepare for it. [...] I fear it will not be practicable nor prudent to leave this house these two or three days; for our friends not accustomed to the situation of a lying-in woman, alarm themselves at every momentary change’ (31.12.1824; C 43-8). Langer dan enige dagen kon zij echter niet in Leiden worden gemist. Op 13 januari 1825 was mevrouw Bilderdijk met haar man getuige van Willem Daniël's doop in het Waalse Weeshuis. Bilderdijk schonk, als peetoom, een zilveren | |
[pagina 10]
| |
papschuitje.Ga naar voetnoot19 Vrouwe Bilderdijk had zich geïnspireerd gevoeld tot een lang gedicht,Ga naar voetnoot20 waarin de moeder bij de wieg wordt geschetst, haar vriendin naderbij wenkend: Approchant doucement du paisible berceau
Ta main d'un coeur ému soulève le rideau;
En invitant l'amie à qui tes jouissances
Portèrent si souvent trève de ses souffrances,
A reposer son oeil sur ce gage d'amour,
Qui change en paradis ton terrestre séjour.
[...]
Toi, fille d'Israël, dont les Pères jadis
En leurs antiques moeurs, ne se disaient bénis;
Qu'en voyant de leur sang la fugitive source
En leur postérité renouveler sa course:
[...]
o Dis moi, mère, épouse, et fidèle Chrétienne,
Est-il felicité comparable a la tienne?
In de eerste brief na haar herstel schreef mevrouw Da Costa: ‘Que ne donnerait-je pas de vous avoir auprès de moi afin de pouvoir jouir ensemble des petites Causes et de l'avancement de ce Chèr petit. Vous l'aimez aussi ma chêre n'est ce pas? de tout votre coeur, oui, je l'ai vu à l'attendrissement qui etait peinte sur votre visage lorsque vous le teniez sur le bras avec la tendresse d'une Mêre’ (15.2.1825; G 9-1). De maanden daarna brachten slechts goede berichten; het kind groeide zienderogen en ontwikkelde zich volgens de moeder aardig: ‘quel plaisir vous auriez avec nous le voyant sourire et s'efforcer deja a vouloir s'exprimer. Quand le matin Son Pere fait la lecture dans la Bible ou bien la priére; je le mets sur la table[;] il est lors impossible de retenir nos larmes en voyant lexpression sur sa petite phisionomie’ (17.5.1825; G 9-3). Nadat mevrouw Bilderdijk in een eerdere brief reeds had gesteld dat alle uren van een moeder haar telgje toebehoorden, dat het dus geheel niet kwalijk werd genomen, wanneer deze wat minder zou schrijven, zette zij in vijf pagina's uiteen hoezeer vrouwen te beklagen zijn ‘qui ne vivant que pour les vains amusemens du monde, sacrifient le pur et vrai bonheur, la joie sans égale, de voir de jour-en-jour le dévélopement admirable de leurs Enfans dans tous des intéressans details; qui ne connaissent pas le charme dont elles se privent en abandonnant a des mains mercenaires le devoir si sacré et si doux de soigner ces tendres tiges dans leur épanouissement délicat et précaire! [...], quelles doivent un jour être les reflexions déchirantes de ces mères dénaturées et cruelles, qui pour de frivoles amusemens, et ce qui est pire encore, pour se conformer au gout d'un siecle affréné, risquent la vie et le bien-être de ses gages précieux’ (30.8.1825; G 3-4).Ga naar voetnoot21 Voor de eerste verjaardag van Willem Daniël stuurde mevrouw Bilderdijk een mutsje, blijkbaar reeds het tweede: ‘J'espere, que le petit bonnet ci-joint, ira mieux a la jolie tête du cher petit, que l'autre; faites moi l'amitié de le lui faire porter quelquefois pour l'amour de moi’ (26.12.1825; G 3-8). Reeds de volgende dag schreef de moeder terug: ‘quoiqu'il fut deja vers le soir je le lui ai pourtant encore essayé un moment et il lui alloit a merveille’ (27.12.1825; G 9-9).
Daarna kwamen moeilijke jaren. In maart 1826 werd een kindje geboren en ten grave gedragen. Mevrouw Bilderdijk bevond zich in oktober aan de rand van het graf. In december overleed moeder Belmonte. Extra moeilijk werd die winter nog door een onenigheid met Capadose, waarin mevrouw Da Costa een rol speelde.Ga naar voetnoot22 Kon mevrouw Da Costa voorjaar 1827 nog allerlei verkwikkends met betrekking tot Willem Daniël meedelen (‘dagelyks roept hy na zyn Groot Papa Bilderdyk’: 5.4.1827; E 30-4), in september lag het kind met hoge koorts en stuipen te bed. De moeder had de handen vol; de nieuwstijdingen kwamen nu van Da Costa zelf. Met heel haar hart was mevrouw Bilderdijk verlangend bij te staan, door op te passen of wat dan ook. Tegen stuipen adviseerde ze wijnruit, tegen wurmen een ‘lymig lavement’. Nauwelijks was de kleine weer wat aan de beterhand, of de vader kwam ziek te liggen, volgens dr. Bosscha als gevolg van ongerustheid over het kind. Dirk van Hogendorp belastte zich met de berichtgeving (3.10.1827; D 44). Gelukkig hadden alle aandoeningen van die septemberen oktobermaanden geen nadelig gevolg op mevrouw Da Costa's zwangerschap. Op de geboorte, in januari 1828, van Hannah Rebecca Esther reageerde mevrouw Bilderdijk met: ‘Ach het moederhart hangt op zulk een byzondere wys aan een dochtertjen! Een zoon dunkt my, beminnen wy met meer kracht, maar, in de erinnering en bewustheid van onze eigen zwakheid en grooter afhanklijkheid, lieven wy ons evenbeeld, als ik het zoo zeggen mag, met tederer aandoenlykheid. ofschoon ons het evenbeeld van een dierbaren Echtgenoot even onuitspreeklyk lief is’ (25.2.1828; G 5-9). Het jaar 1829 bracht in juni de geboorte van Abraham. Op het bericht dat de baby niet kon worden gezoogd - ook voor Esthertje was een min genomen - antwoordde mevrouw Bilderdijk met een variant op Job 5 vers 19: ‘uit zes benaauwdheden redt Hy en in de zevende verlaat Hy ons niet’ (29.8.1829; F 47-10). Zulk een vast vertrouwen zou te Amsterdam aan het eind van het jaar op zware proef worden gesteld. De doorkoming van Esthers tandjes had sedert lang een traag verloop. Vanuit Haarlem stuurde mevrouw Bilderdijk gelei ‘van zuivere hartshoorn, en een weinig zeer weinig Rhynsche wyn’, met de vermelding: ‘Hoe gaarne zou ik ze op den duur voor het lieve kindjen maken’ (12.10.1829; F 47-16). Nadat het in november weer wat beter was gegaan, braken op 28 december drie tanden, een kies en een oogtand tegelijk door. Als gevolg ervan liep de koorts hoog op. Terwijl de meeste gebeurtenissen in Hannah's dagboekje met slechts een enkele regel zijn aangestipt, zijn aan Esthers overlijden op 4 januari 1830 enige pagina's gewijd.Ga naar voetnoot23 Ook nu bleef haar lijfspreuk: ‘de Heere toont in myne zwakheid Zyne kracht’. Haar voorzover bekend laatste brief aan mevrouw Bilderdijk opent als volgt: ‘Hartelyk Geliefde Vriendin en Zuster deelgenoote in onze vreugde, ja, deelgenoote in onze droefheid[,] tot u wil ik deze regelen richten en myn diep getroffen harte in het uwe uitstorten. Het behaagde de Almachtige Schepper myn lieveling myn eenig dochtertje terug te nemen. Zwaar is dit verlies voor myn Moederhart, maar verre zeer verre zy het van my te murmureren tegen de gezegende Wille des Heeren[.] my gaf Hy de Genade dit dierbaar kind gansch blymoedig in Zyn Vaderhand overtegeven [...]. Och myne Waarde Vriendin welk een heerlyk uiteinde had de Heere haar beschooren[.] in mynen armen gaf zy de Geest en nu, nu is zy juichende en zingende met alle de Engeltjes in de Hemel’ (4/5.1.1830; G 9-13).Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 11]
| |
In maart 1830 maakte mevrouw Bilderdijk met Lodewijk nog een uitstapje naar Amsterdam. Het werd de laatste ontmoeting met haar jonge vriendin, die de tien laatste jaren van haar moeilijke leven voor haar een dochter en zuster tevens was geweest. Op 9 april werd zij ziek, de zestiende overleed ze. Mevrouw Da Costa noteerde in haar dagboek: ‘Zalig die aldus hunne loopbaan mogen voleindigen, heerlyk was hare overgang’. Toen zij dit schreef, mogen haar gedachten hebben verwijld bij een strofe uit het gedicht dat zij enkele maanden na de eerste ontmoeting ten geschenke had gekregenGa naar voetnoot25: Wat nood, zoo op des zwervers tocht
De weg zich soms verdeelt voor Vrinden?
Wy zyn in aantocht naar één oord;
In wensch en uitzicht, eensgezinden.
M. van Hattum
|
|