Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 12
(1995)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd‘Aan Cats’ (1806): Bilderdijks verborgen boodschapGa naar eind1.Als eenzame, ziekelijke jongen las Willem Bilderdijk de bijbel, de Heidelbergse Catechismus en Jacob Cats. Hij heeft dit zelf meegedeeld in een waarschijnlijk omstreeks 1806 opgetekende levensbeschrijving.Ga naar eind2. Bilderdijk was toen ongeveer vijftig jaar oud en aan het einde van zijn ballingschap gekomen, en achtte de tijd rijp om het testament op te maken van zijn wisselvallige jeugd. Een ongelukskind was hij, zijn leven één ellendige aaneenrijging van gemiste kansen en noodlottige wendingen. Maar hij had zich erbij neergelegd. Verbitterd wellicht, in elk geval gelouterd en wijzer, was hij er in 1806 meer van overtuigd dan ooit tevoren dat hij op de beslissende momenten van zijn leven juist had gehandeld. In 1780, 1787 en 1795 had hij zijn plicht gedaan, de stem van zijn geweten gevolgd, zijn zelfgevoel laten spreken.Ga naar eind3. Zijn standvastigheid schreef hij ten dele toe aan de lectuur uit zijn jeugd. In 1806 was de verbannen literator en advocaat, wiens literaire en maatschappelijke carrière eens zo roemvol was begonnen, een zonderlinge denker van formaat. Van zijn geweldige eruditie had hij gedurende de afgelopen jaren noodgedwongen gebruik gemaakt om zich in zijn levensonderhoud te voorzien. Zo bracht hij tijdens zijn ballingschap een viertal dichtbundels uit, naast een vertaling van het leerdicht l'Homme de champs van de toenmalige Franse coryfee Delille.Ga naar eind4. In Brunswijk gaf hij, zoals bekend, bovendien op tal van vakgebieden onderwijs. Geldgebrek was één reden waarom Bilderdijk in deze periode zo'n enorme arbeid verzette. Maar hij kon het werken en studeren niet laten. Daarenboven werd hij gedreven door een hevig verlangen om dienstbaar te zijn aan zijn medemens, om kennis over te dragen, om de fakkel, die hij zelf met pijn en moeite in zijn jonge jaren had aangestoken, door te geven aan een jeugdiger generatie. En de waarheid die hij in 1806 ten behoeve van de nog onschuldige jeugd wilde verdedigen tegenover de schijn-Aufklärung - tegenover de valse geleerdheid van hoerige neologen, onbeduidende schreeuwers en godslasterende volksmenners -, was die van de catechismus, de bijbel en Vader Cats. Dat Bilderdijk in 1806 juist deze geestelijke peetvaders uit zijn jeugd opsomde, was uiteraard een gevolg van zijn behoefte om ten overstaan van de buitenwacht zijn lijfspreuk semper idem (‘altijd dezelfde!’) te bevestigen. Hij was altijd al goed christen geweest, leek hij te willen beweren. Maar er is meer aan de hand dan deze vergefelijke falsificatie van een niet bijzonder vroom verleden. Bilderdijk wenste zich in de aangehaalde passage van zijn levensbeschrijving vooral voor te doen als christen-filosoof, zichzelf portretterend als een leergierig kind dat Vader Cats en de bijbel las. Juist door de zeventiende-eeuwse dichter te noemen, heeft hij de sleutel aangereikt tot een goed verstaan van wat hij bij tijd en wijle zijn wijsgerig ‘systhema’ heeft genoemd. | |
Bilderdijk en Cats vóór 1806In 1806 was Bilderdijks denken in hoge mate georiënteerd op de meer traditionele waarden en waarheden van het christendom. Hoewel dit een op zichzelf belangwekkend gegeven is, ga ik er verder niet op in. Dat de werken van Vader Cats de geur ademden van het kloeke, Dordtse calvinisme van de Gouden Eeuw zal Bilderdijk in elk geval ertoe hebben aangespoord om op latere leeftijd zijn jeugdige voorliefde voor die dichter weer op te halen. Voorzover de bronnen de aard van zijn jeugdige | |
[pagina 9]
| |
waardering laten vaststellen, betrof die waardering evenwel niet de orthodoxie en vroomheid van Vader Cats. In 1776, juist in een periode dat men hem op een uitgesproken voorliefde voor het christendom niet betrappen kan, had hij in een ‘Dichtkundig onderzoek’ Cats geprezen vanwege zijn geleerdheid, zijn geoefend verstand, zijn morele beginselen en zijn kennis van het menselijk hart.Ga naar eind5. Bilderdijk hield van ouderwetse schrijvers met hun recht vaderlandse moraal, en heeft in Cats boven al een connaisseur herkend van de eerbare liefde (hij vergeleek in deze verhandeling Cats overigens met minder eerbare, klassieke erotici als Moschus en Anacreon). Uitzonderlijk was Bilderdijks voorkeur niet. Van Goens had Cats in de jaren zestig al geprezen; Feith, die later een uitgave van Cats' werken zou bezorgen, heeft hem in de zeventiger jaren bewonderd, evenals Van Alphen.Ga naar eind6. Pas jaren later, in 1795, duikt bij Bilderdijk de naam van Jacob Cats weer op.Ga naar eind7. Hij blijkt de verzen van zijn geestelijke peetvader goed genoeg te kennen om hem, in een brief aan zijn schoonzuster Maria Petronella Elter-Woesthoven, naast Bredero en Vondel uit het hoofd te citeren. Het betreft een passage over het reizen in het buitenland, afkomstig uit de Spieghel van den ouden en nieuwen tijdt, die hij ‘3 maal in een minuut, als of 't een Ave Maria was’, opzei.Ga naar eind8. Na begin 1796 nog en passant te hebben verwezen naar het Tooneel der mannelijke achtbaarheid,Ga naar eind9. vraagt hij tegen het einde van hetzelfde jaar zijn schoonzuster om toezending van Houwelyck en Trou-ringh, die hij op verzoek van een Londense uitgever in het Engels of het Frans wil vertalen.Ga naar eind10. Dat hij het zedige Houwelyck juist in samenwerking met zijn nieuwe liefde wilde overzetten, is een saillante bijzonderheid. Hij schreef over dit project aan zijn hartsvriendin in twee in het Italiaans gestelde brieven, gedateerd 9 en 11 november 1796 - dat wil zeggen enkele dagen nadat hij in smart en vertwijfeling zijn ‘Gebed’, de beroemde navolging van Fénelon, op schrift had gesteld.Ga naar eind11. Uit een brief van Samuel Elter van maart 1797 weten we dat de gevraagde edities van Houwelyck en Trouringh inderdaad zijn verzonden, naast octavo-uitgaven van onder meer Sinne- en minnebeelden, Self-strydt, Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt, Ouderdom en Buyten-leven.Ga naar eind12. Bilderdijk reageerde op de toezending met de mededeling dat hij de octavo's niet als de beste uitgaven beschouwde. Maar, zei hij, aangezien ‘ik slechts 2 woorden van ieder regel nodig heb om hem te zeggen’, konden de edities wel volstaan.Ga naar eind13. Ofschoon hij naar eigen zeggen zóveel van Cats hield dat hij diens gedichten vrijwel uit zijn hoofd kon opzeggen, heeft Bilderdijk hem in 1795 blijkbaar niet belangrijk genoeg gevonden om zijn werk - al was het maar één octavo-deeltje - mee te nemen in ballingschap. Of heeft hij juist omdat ze zo vertrouwd waren de boeken van zijn peetvader in de kast laten staan? Van de voorgenomen vertaling is trouwens niets tot stand gekomen. Waarschijnlijk is Bilderdijk ook pas na de toezending door Elter werkelijk geïnteresseerd geraakt in Vader Cats. Maar erg opvallend is zijn belangstelling vóór 1806 niet. In de in 1798 geschreven voorrede tot de bundel Mengelpoëzy (1799) brengt hij kort de ‘slaperige eenvormigheid’ van Cats' verzen ter sprake.Ga naar eind14. Vervolgens wordt in ‘Het Buitenleven’ uit 1803 - Bilderdijks vertaling van l'Homme des Champs van de abbé Delille - de Sinneen minnebeelden aangehaald, naar aanleiding van twee versregels over de vlinder: ‘Hovaardig, dartel ding, uit niet tot iet gerezen, / En dat zichzelf vergeet, met d'oorsprong van zijn wezen.’Ga naar eind15. Inderdaad komt in het werk van Cats het zinnebeeld voor van de vlinder, onder de spreuk ‘Komt niet tot yet, 't is elcx verdriet’.Ga naar eind16. Uit de periode rond 1803 stamt ook een prachtige parodie op Cats' emblematisch dichtwerk, de in de bundel Poëzij (1803) opgenomen ‘Houwelycx-prent door Jacob Cats (Uit een oud Handschrift, onlangs gevonden)’.Ga naar eind17. Vervolgens is het weer een tijdje stil rond Vader Cats.Ga naar eind18. En dan voert Bilderdijk in 1806 plotseling zijn voorganger uitvoerig ten tonele, niet alleen in het hierboven vermelde testament, maar tevens in een in Brunswijk geschreven gedicht, getiteld ‘Aan Cats’. Het is gedateerd 1806 en werd uitgegeven in het vierde deel van de bundel Poëzij (1807).Ga naar eind19. | |
‘Aan Cats’, 1806Hoe luidt de inhoud van het gedicht? De aanhef geeft al meteen blijk van een intense liefde voor het werk van Cats, dat Bilderdijk op de onwaarschijnlijk jonge leeftijd van anderhalf jaar zou hebben gelezen:Ga naar eind20. Mijn oudste en beste vriend, die van mijn vroegste dagen
Mijn zoetste troost in 't leed, mijn tederst welbehagen
In kalmte en blijdschap waart! aan wien ik alles dank,
Wat in mijn ouderdom, mistroostig, lijdend, krank,
My 't leven draaglijk maakt, met Godsdienst, eer, en zeden!
(vs 1-5)
Cats heeft hem gevormd, hem zijn gevoel gegeven voor het schone, zijn hart aan zichzelf ‘ontdekt in 't altijd rustloos woelen’, en zijn geest de ‘zucht tot kennis ingestort’ (vs 6-11). Deze Cats nu wil Bilderdijk vóór zijn dood nog plechtig dankzeggen. Cats, vertelt Bilderdijk, was de leidsman uit zijn jeugd, in morele, religieuze en wijsgerige zin. Wat was het een prachtige ervaring, roept de dichter uit, toen Uw Dichterlijk Heelal het eerst ontsloten werd!
De wareld nam voor my een nieuw, een ander wezen!
't Werd me alles zinnebeeld, door u getrouw te lezen.
(vs 32-34)
Deze passage verklaart zichzelf; zij verwijst naar de emblematische poëzie van Cats, met name in de bundels Sinne- en Minnebeelden en Spiegel van den ouden en nieuwen tijdt. Op de titelpagina van de laatste bundel staat vermeld: ‘Elck spiegele hem selven’. Hierop doelt Bilderdijk ongetwijfeld als hij voortgaat met: 't Bracht alles zich op my, mijn innig zelfgevoel,
Mijn drift, mijn neiging t' huis. Mijn zoetst, mijn eenigst doel
Werd, my te erkennen in mijn wil, en denkvermoogen.
Wat was, hield me een tafreel van 't gene ik was, voor oogen;
(vs 35-38)
Zoals Cats in zijn voorrede tot de Spiegel meedeelt, kunnen spreekwoorden ‘mits de spitse haerder scherpheyt, krachtelijck door-dringen in de gemoederen der menschen, latende in deselve als sekere weer-hake, dienstigh tot opweckinge van dieper bedenckinghe [...]’.Ga naar eind21. Cats moedigde de verwerving van jeugdige zelfkennis aan. Uiteraard gebruikte hij daarbij niet de Bilderdijkiaanse term ‘innig zelfgevoel’, evenmin als de formulering van vs 39: ‘Heel 't lichaam werd me een beeld van 't onlichaamlijk ik’. Op deze laatste versregel komen we zo direct nog terug. Bilderdijk gaat voort met de beschrijving van een haast mystieke ervaring; hij is nu drieëneenhalf jaar oud. Door Cats geleid kwam hij ‘Tot hem, in wien ik my en | |
[pagina 10]
| |
Uit het door Bilderdijk gecorrigeerde exemplaar van Poëzy 4 (1807). Bibliotheek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Amsterdam, B 085-II.
't wezen aller dingen / Vond afgeteekend: bron en oorsprong van 't bestaan, / In alles uitgedrukt, in alles na te gaan!’ (vs 42-44). Hij leerde zichzelf en zijn ellendige levensloop zien als een noodzakelijk aspect of onderdeel van de door God geschapen, beste aller werelden. Vervolgens ontdekte hij in het ‘Godlijk woord’ zaken die hij er niet eerder in had opgemerkt. Hij verwierf inzicht in de christelijke godsdienst, de diepe waarheid erkennend van ‘schuld en straf’ en ‘Genade en zoen’ (vs 64-65). De nevel die eens alles overdekt had, klaarde toen plotseling op. De kleine Willem aanschouwde een God die zich met hem verzoend had. Bovendien zag hij het heilig geestendom: Ja, 'k zag my in een kring van Geesten opgeheven;
Hier, aangetrokken, daar, weldadig voortgedreven,
Ginds, wederhouden door een niet weêrstreefbre macht;
En hel en hemel in dat evenwicht gebracht,
Waar uit de vrijheid spruit van 't willen en begeeren.
(vs 73-77)
Aldus leerde hij de onmacht kennen van het kwaad en voelde hij dat zijn eigen wilsvermogen en ‘kracht der deugd’ hersteld waren (vs 79-80). Als gevolg van deze nogal intellectueel aandoende bekering zag Bilderdijk tevens een ‘nieuw verschiet’, een wereld die hij voordien niet had waargenomen, waarin ‘alles door één gloed’ werd bezield, en de mensheid zich als één geheel aan hem voordeed. Hij zag ‘alles door elkaâr en in elkaâr genieten’; hij zag ‘Liefde, als 't heiligst vuur door alles uitgebreid’, een liefde wier vlam door heel de schepping scheen en waarvan ook hij in zijn hart een vonkje voelde branden (vs 90-94). Cats werd nu ook in moreel opzicht zijn gids en vertrouwensman (een spiegel voor zijn ziel, zegt hij), wiens vaderlijke vermaningen zijn ‘lichaam rein bewaarde’ en hem 's levens zaligheid ‘Alleen verwachten deed van 't kuische huwlijksbed’ (vs 109-112). Aan Cats dankte hij zijn opvatting dat niets op aarde heiliger is dan de echtkoets, dat het huwelijk een verbintenis is die nimmer geschonden mag worden (vs 122-127). Ook in literair opzicht werd Cats zijn leidsman. Cats was een dichter die evenals hij de waarheid schilderde, maar die hij door ‘grootscher stijl en trant’ had overtroffen, zoals Vergilius eertijds zijn leermeester Ennius (vs 128-140). Van Cats tenslotte leerde hij (nog steeds als driejarig jongetje) om niet te buigen voor de afgoden der eeuw (vs 145-176). | |
De boodschapWaarom schreef Bilderdijk in 1806 deze merkwaardige dichterlijke autobiografie? De Brunswijkse balling was in zijn jaren van afzondering Cats steeds meer gaan waarderen. Ongetwijfeld had de zeventiende-eeuwse raadpensionaris veel betekend voor de jonge Willem, die alles las wat hij in handen kon krijgen en met name in de moralist Cats een steun en toeverlaat vond. Maar in de dichterlijke hommage uit 1806 gaat het niet zomaar om een ode op de zedelijke leidsman uit zijn jeugd. Cats is voor Bilderdijk een vertegenwoordiger geworden van de ware filosofie, een groot kenner en liefhebber van een oudere, door de nieuwerwetse schijnfilosofie verduisterde wijsbegeerte. Die wijsbegeerte of kennis heeft Bilderdijk weer in ere trachten te herstellen. Via de onberispelijke Cats heeft hij geprobeerd de wereld, en dan vooral de jeugd, te vertellen tot welk diep inzicht hij gedurende zijn vijftig ongelukkige maar intellectueel gezien zeer vruchtbare jaren was gekomen. Nu had Bilderdijk in de periode vóór 1806 drie belangrijke wijsgerige invloeden ondergaan. Ten eerste was hij vertrouwd geraakt met enkele geschriften van de Duitse filosoof G.W. Leibniz, met name de Theodicée, de Nouveaux essais sur l'entendement en de Monadologie. Ten tweede was hij in meer of mindere mate thuis in werken van ‘illuministische’ aard, dat wil zeggen in diverse, vaak moeilijk te identificeren geschriften op het gebied van de gnostiek, de theosofie en het neoplatonisme.Ga naar eind22. Tenslotte was hij goed op de hoogte van de literaire traditie van de Renaissance. Hij waardeerde bijvoorbeeld de neoplatoonse elementen in de erotiek van Janus Secundus en beschikte vóór 1795 over een aardige collectie emblemata-literatuur uit de zestiende en zeventiende eeuw - waaronder natuurlijk Vader Cats.Ga naar eind23. De drie genoemde invloeden, Leibniz, het illuminisme en de Renaissance, komen samen in het gedicht ‘Aan Cats’. Zo is het niet moeilijk om Bilderdijks belangstelling voor het emblema te verbinden met zijn voorkeur voor de filosofie van Leibniz, met name voor de Monadologie. Bij Cats gaat het om allerlei verschijnselen in het dagelijks leven die een algemene boodschap verbeelden, bij Leibniz om zogenaamde monaden of geestelijke substanties die elk het gehele universum weerspiegelen. In beide gevallen wordt - althans in Bilderdijks interpretatie - een dieper liggende waarheid verondersteld en aangekondigd, een goddelijke waarheid, ‘In alles uitgedrukt, in alles na te gaan!’ (vs 44). Onmiskenbaar Leibniziaans is ook Bilderdijks inzicht dat zijn eigen lichaam een beeld is ‘van 't onlichaamlijk ik’ (vs 39). Deze versregel is een fraaie parafrase van de wat meer prozaïsche § 62 van de Monadologie: Hoewel elke geschapen monade heel het universum voorstelt, stelt zij zo nog duidelijker het lichaam voor waarmee zij in 't bijzonder is verbonden [...]. En omdat dit lichaam heel het universum uitdrukt door de samenhang van heel de materie in de ge- | |
[pagina 11]
| |
vulde ruimte, stelt de ziel ook heel het universum voor in de voorstelling van dit lichaam, dat haar op een bijzondere wijze toebehoort.Ga naar eind24. Omdat het lichaam uitdrukking is van de ziel, is ook het lichaam een beeld van het universum. Door zichzelf te leren kennen als één individuele monade tussen ontelbare, begreep Bilderdijk dat ook zijn levensloop voorbestemd was, dat het aan hem toegemeten, onevenredig grote aandeel in 's werelds ellende noodzakelijk deel uitmaakte van die prachtige, kosmische symfonie van monaden, die God van den beginne had georkestreerd. Moeilijker vast te stellen is het verband tussen ‘Aan Cats’ en de illuministische invloeden die Bilderdijk in de loop der jaren had ondergaan.Ga naar eind25. Rond de eeuwwisseling waren illuministische geschriften als het in 1775 gepubliceerde Des erreurs et de la vérité van L.C. de Saint-Martin min of meer verplichte kost in de Franse en Duitse salons. De belangrijkste ‘illuminist’, kwalitatief en kwantitatief, was waarschijnlijk de Zweedse visionair Emanuel Swedenborg. En met diens geschriften was Bilderdijk vertrouwd.Ga naar eind26. Nu komt de naam Swedenborg in geen enkele van de tijdens Bilderdijks leven uitgegeven werken voor. Hij heeft zijn belangstelling voor de visionair blijkbaar geheim willen houden. En daarom gebruikte hij Cats als een medium waarmee hij niet alleen de diepzinnige wijsbegeerte van Leibniz verspreidde, maar tevens de esoterische filosofie van Swedenborg. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de (hierboven reeds geciteerde) passage waarin Bilderdijk constateert dat ‘hel en hemel’ in dàt evenwicht zijn gebracht ‘Waar uit de vrijheid spruit van 't willen en begeeren’ (vs 76-77). Deze gedachte is een bondige samenvatting van § 383 van Swedenborgs Vera christiana religio, continens Universam Theologiam Novae Ecclesiae (1771). Het is de moeite waard om een gedeelte hiervan te citeren; ik gebruik daartoe een stijlvolle, bewust archaïserende, Engelse vertaling uit de vorige eeuw: A man, during his abode on earth, walks and is held in the midst between heaven and hell, and thus is in spiritual equilibrium, which is his free-will. Hell is under his feet, and heaven over his head; and whatever ascends from hell is evil and false, and whatever descends from heaven is good and true: a man therefore, from his middle station between those two opposites, and his spiritual equilibrium in consequence, has the power of freely choosing, adopting, and appropriating to himself either the one or the other.Ga naar eind27. Emblematische spiegels en elkaar spiegelende monaden treft men ook bij Swedenborg aan, zij het in de vorm van de zogenaamde ‘correspondentietheorie’. Volgens deze theorie, die op de Duitse, Engelse, Franse en Noordamerikaanse literatuur veel invloed heeft uitgeoefend,Ga naar eind28. correspondeert de natuurlijke wereld (waartoe het menselijk lichaam behoort) met de geestelijke wereld (waartoe de ziel behoort): ‘the whole Natural World’, zegt Swedenborg in zijn Treatise concerning Heaven and Hell, ‘exists and subsists from the Spiritual’, en correspondeert daar dus mee.Ga naar eind29. Ook volgens Swedenborg hangt alles met alles samen, en verkondigt ieder verschijnsel in het ondermaanse een hogere, geestelijke waarheid. Ongetwijfeld zijn er nog meer wijsgerige en esoterische invloeden aan te wijzen in ‘Aan Cats’, dat curieuze vehikel van Bilderdijkiaanse wetenschap. Belangrijk is het gedicht vooral omdat het een boeiend inzicht geeft in Bilderdijks intellectuele bagage omstreeks 1806. Als vertegenwoordigers van respectievelijk de literaire, de wijsgerige en de mystieke traditie heeft hij Cats, Leibniz en Swedenborg uitgezocht. Zij waren aan het einde van zijn ballingschap de door hem erkende geestelijke leidsmannen. Niet dat Bilderdijk een epigoon was. Daarvoor was hij te begaafd, te erudiet en te onafhankelijk. Hij heeft de denkbeelden van zijn uitverkoren drietal beproefd en zelfstandig verwerkt. Vanwege die zelfstandigheid is Bilderdijks ideeënwereld vaak moeilijk tot de bronnen te herleiden. Daarom verbaast het niet dat de verborgen boodschap van het gedicht ‘Aan Cats’ aan latere generaties van bewonderaars en critici vrijwel volledig is ontgaan. Zou dat de meester zelf hebben teleurgesteld? In 1806 had hij niet al te veel illusies meer. Bilderdijk wist dat hij met zijn gedicht ‘Aan Cats’ een schitterende parel voor ondankbare zwijnen wierp.
Joris van Eijnatten |
|