Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 10
(1993)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermdEen gift van Abraham KuyperIn zijn lezing over ‘Vijftig jaren “Bilderdijk Museum”’, gehouden op zaterdag 21 december 1957 op de jaarvergadering van de Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ en later gepubliceerd in het Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum,Ga naar eind1. heeft de VU-historicus prof. dr. A. Goslinga ook aandacht besteed aan de grote Bilderdijk-herdenking van oktober 1906, die voorafging aan en de stoot gaf tot de oprichting van de Vereniging op 25 juli 1907.Ga naar eind2. Hij kon daarbij gebruik maken van de notulen, correspondentie en andere archivalia van de zogeheten Bilderdijk-Commissie die de herdenking voorbereidde.Ga naar eind3. Op basis van dit materiaal gaf hij een schets van de werkzaamheden van de Commissie en ging hij vooral in op de conflicten tussen de Commissieleden, onder wie zich ‘soms rare kostgangers’ bevonden. Zo moest de classicus dr. H.C. Muller als voorzitter plaats maken voor jhr. A.W.G. van Riemsdijk, zoon van de toenmalige directeur van het Rijksmuseum. Op enkele punten kan Goslinga's relaas nu worden aangevuld, en wel met behulp van een aantal brieven uit het archief van dr. Abraham Kuyper, die bij de herdenking optrad als officieel feestredenaar. Een deel van deze brieven wordt door Goslinga wel vermeld in noot 17 van zijn artikel, maar het is de vraag of hij van hun inhoud kennis heeft genomen. Was dit wel geschied, dan zou een zo curieus feit als daaruit naar voren komt zeker niet onvermeld zijn gebleven.Ga naar eind4. Wie Goslinga's niet onvermakelijke schets leest, verbaast zich dat de Bilderdijk-Commissie er ondanks alle interne strubbelingen toch in slaagde zo'n indruk- | |
[pagina 12]
| |
Het Zondagsblad, 5-10-'06
Albert Hahn wekkend program van activiteiten voor te bereiden. De Commissie immers bracht niet alleen tal van bilderdijkiana bijeen voor een tentoonstelling over Bilderdijk, maar verzorgde ook de uitgave van een fraai gedenkboek dat bij Höveker en Wormser te Amsterdam verscheen, en organiseerde tevens enkele feestelijke bijeenkomsten die op 1 en 2 oktober 1906 in Amsterdam werden gehouden. Op maandagochtend 1 oktober werd in het Rijksmuseum het door Charles van Wijk vervaardigde borstbeeld van Bilderdijk onthuld met een rede van prof. Jan te Winkel. 's Avonds vond in de grote zaal van het Concertgebouw de officiële herdenkingsbijeenkomst plaats, waar Abraham Kuyper onder grote bijval van het publiek zijn rede Bilderdijk in zijne nationale beteekenis uitsprak, ‘met een gloed en een redenaarstalent, dat bij een man op zijn leeftijd groote bewondering wekte’, zoals het liberale Handelsblad schreef. Op dinsdagmiddag 2 oktober werd in het Stedelijk Museum de Bilderdijk-tentoon-stelling geopend door de voorzitter van de tentoonstellings-commissie, J.F.M. Sterck. De tentoonstelling was voor f 0,25 te bezichtigen (‘Beknopte Gids f 0,10’) en zou wegens de publieke belangstelling tot 15 november worden verlengd. Ook koningin Wilhelmina vereerde haar met een bezoek. Op de avond van 2 oktober ten slotte werd in het Concertgebouw een ‘kunstavond’ aan Bilderdijk gewijd, waaraan werd meegewerkt door het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg, en door bekende artiesten als Albert Vogel, Eduard Verkade en Louis Bouwmeester.Ga naar eind5. Een zo ambitieus program moest wel de nodige financiële risico's met zich meebrengen en inderdaad deelde de penningmeester in de vergadering van de Bilderdijk-Commissie van 20 oktober 1906 in hotel Krasnapolsky mee, dat de begroting een tekort van f 700,- vertoonde. Goslinga concludeert hieruit, dat dit het gehele tekort was en meent dat dit deficiet veroorzaakt werd door de subsidie die de firma Höveker en Wormser had gevraagd voor de uitgave van het gedenkboek. Het is de vraag of deze interpretatie juist is. De wel zeer summiere notulen geven op dit punt geen duidelijkheid en kunnen ook zo gelezen worden dat de door de uitgever verlangde subsidie van f 700,-, waarvan in dezelfde notulen sprake is, nog bij het tekort van f 700,- moest worden opgeteld. Dit laatste kan ook het geval zijn geweest met de onkostenvergoeding die de Commissie aan Kuyper besloot toe te kennen. Een en ander zou betekenen dat het totale tekort aanzienlijk hoger moet zijn geweest dan het bedrag van f 700,-, dat in de notulen wordt vermeld. Dit vermoeden van een hoger tekort wordt versterkt door het enige financiële stuk dat de Commissie heeft nagelaten, namelijk de ‘Rekening van de Ontvangsten en Uitgaven voor de Bilderdijk-Tentoonstelling’, die bij dit artikel is afgedrukt. Uit deze afzonderlijke Rekening kan men opmaken dat voor de verschillende onderdelen van de Bilderdijk-herdenking met deelbegrotingen werd gewerkt. De mogelijkheid bestaat dus dat het genoemde tekort van f 700,- betrekking had op een specifiek onderdeel en niet op het geheel van de herdenking. Op zichzelf geeft deze wat speculatieve reconstructie nog te weinig houvast om af te wijken van Goslinga's zienswijze, maar dit verandert als men de brieven in het Kuyper-archief erbij neemt. Op 26 oktober 1906 namelijk schrijft Van Riemsdijk als voorzitter van de Bilderdijk-Commissie een brief aan Kuyper, waarin hij allereerst zijn dank betuigt voor diens optreden als feestredenaar op de ‘schoone avond’ van 1 oktober en vervolgens overgaat tot de bespreking van enkele zakelijke kwesties. Van Riemsdijk schrijft dan:
‘Wij hebben de eer Uwe Excellentie aan te bieden de recette van dien avond na aftrek der kosten - d.i. f 2000, en ik verneem gaarne van Uwe Excellentie hoe U over deze som wenscht te beschikken. Voorts komen wij met een tweede verzoek tot U. Mogen wij Uwe Excellentie f 250 aanbieden ter bestrijding der kosten door U gedurende Uw verblijf in de hoofdstad gemaakt. Ik hoop dat Uwe Excellentie het ons niet euvel heeft geduid, dat wij zoo achter Uw rug om en zonder Uwe goedkeuring daarop gevraagd te hebben, een gesprek hebben gevoerd met den directeur van het Hotel de l'Europe. [...] Waar Uwe Excellentie zich ook voor de zaak in het algemeen heeft geïnteresseerd wil ik U toch even mededeelen, dat wat het finantiëele betreft de zaak beter kon zijn geloopen. De tentoonstelling, de onthulling der buste, en dier aankleve de groote reclame, voorts de dure 2e avond, dat alles heeft zijn finantiëele eischen ook gesteld. Het tekort bedraagt f 3700. Daar staat tegenover, dat wij genoegen van ons werk hebben beleefd, en dat men weet voordat men begint dat dergelijke feesten een extra en aanhoudend kloppen bij den minister van finantiën noodig maken.’
In dit opmerkelijke schrijven trekken verscheidene punten onze aandacht. Allereerst kan men eruit opmaken dat het tekort van de herdenking inderdaad veel hoger was dan Goslinga op grond van de notulen aanneemt, en voorts dat de Commissie blijkbaar met Kuyper de regeling getroffen had dat de opbrengst van de ‘eerste avond’ aan hem zou worden uitgekeerd. Of deze afspraak uit zakelijk oogpunt wel zo verstandig was - zeker nu bleek dat de recette van deze avond zo hoog was,Ga naar eind6. terwijl op de andere evenementen verlies werd geleden - kan hier in het midden worden gelaten, maar zij was blijkbaar | |
[pagina 13]
| |
gemaakt en Van Riemsdijk had geen gronden om daarop terug te komen. Hoe dit zij, niet minder opmerkelijk dan de inhoud van Van Riemsdijks brief was het antwoord van Kuyper. Kuypers brief is niet bewaard gebleven, maar uit de daarop volgende brief van Van Riemsdijk valt op te maken dat Kuyper begrip had getoond voor de financiële problemen van de Commissie, waarop Van Riemsdijk hem in zijn eerdere brief - vermoedelijk niet zonder opzet - had geattendeerd. Van Riemsdijk schreef namelijk op 31 oktober 1906 in een korte dankbetuiging:
‘Namens de Bilderdijk-Commissie heb ik de eer U hartelijk dank te zeggen voor Uwe vorstelijke gift. Tengevolge daarvan is ons tekort aanmerkelijk geslonken.’
Uitvoeriger en concreter nog was het schrijven dat de penningmeester van de Commissie, mr. C.W. Wormser, vervolgens op 2 november 1906 tot Kuyper richtte:
‘Excellentie! De voorzitter der Bilderdijk Commissie verleende mij inzage van het schrijven van Uwe Excellentie inzake de door hem aan Uwe Excellentie gedane voorstellen. Het zij mij, als penningmeester der Bilderdijk Commissie, veroorloofd Uwe Excellentie recht hartelijk dank te zeggen voor de wijze, waarop Uwe Excellentie over het bedrag van twee duizend gulden heeft willen beschikken, waardoor het tekort voor zoo groot gedeelte gedekt is. Dit Uw besluit heeft er niet weinig toe bijgedragen, aan het Bestuur der Bilderdijk Commissie den moed te geven over te gaan tot de stichting van een Bilderdijk Archief.’
In de notulen van de Bilderdijk-Commissie is niets terug te vinden van Kuypers ‘vorstelijke gift’. Opmerkelijk is dit niet omdat de notulen een grote lacune vertonen en na een vergadering op 27 oktober 1906 (toen van Kuypers schenking nog geen sprake was) alleen nog melding maken van de laatste vergadering van de Commissie op 9 maart 1907. In die tussenliggende maanden slaagde de Commissie erin het resterende tekort te dekken, ten dele met de opbrengst van een inzamelingsactie die zij in december 1906 ondernam, ten dele ook door financiële bijdragen van de Commissie-leden zelf. Dit laatste blijkt onder meer uit de notulen van de vergadering van 27 oktober 1906, waarin Sterck verzocht een mogelijk tekort op de tentoonstelling zelf te mogen aanzuiveren, hetgeen de Commissie onder dankbetuiging aannam en blijkens de hier afgedrukte ‘Rekening’ ook is geschied. In de opheffingsvergadering van de Commissie op 9 maart 1909 kon de penningmeester mededelen, dat alle rekeningen ten laste van de Bilderdijk-Commissie inmiddels waren betaald, op twee kleine posten ten bedrage van f 95,- na. Tevens werd besloten dat de voorlopige opbrengst van de inzameling van december 1906, de somma van f 400,-, aan de uitgever zou worden uitgekeerd als bijdrage in de kosten van het gedenkboek. Alle giften die verder nog mochten binnenkomen zouden worden bestemd voor de oprichting van het ‘Bilderdijk-Archief’, de voortzetting van de Bilderdijk-tentoonstelling in permanente vorm, waartoe de Commissie inmiddels had besloten, daarin aangemoedigd door het zo succesvolle verloop van de tentoonstelling en - blijkens het hierboven aangehaalde schrijven van de penningmeester - ook door de geste van Kuyper. Stellen we ons tot slot de vraag wat Kuyper bewoog op zo royale wijze te reageren op de brief van Van Riemsdijk. Zoals we zagen had deze zijn brief zorgvuldig gecomponeerd. Dat Van Riemsdijk hem na de aanbieding van de recette meteen ook attendeerde op het aanzienlijke tekort, was een subtiele wenk die Kuyper als goed verstaander zeker zal hebben begrepen. Aanvaarding van de recette zou in deze situatie weinig elegant zijn geweest en Kuyper kon des te gemakkelijker afzien van dit financiële voordeel, omdat het contract over de uitgave van zijn Bilderdijk-rede door Höveker en Wormser hem al geen windeieren had gelegd.Ga naar eind7. Ook het grote succes van zijn optreden op 1 oktober, dat door vrijwel de gehele pers als een oratorische triomf was getypeerd, kan Kuyper in een milde stemming hebben gebracht. Toch lijken mij deze overwegingen, hoe plausibel ook, niet meer | |
[pagina 14]
| |
dan bijkomend te zijn geweest. Doorslaggevend zal zijn geweest dat Kuyper als kennerGa naar eind8. en bewonderaar van Bilderdijk, die bovendien verwantschap met hem voelde,Ga naar eind9. en diens betekenis als wegbereider van het calvinistisch réveil van de negentiende eeuw bij meer dan één gelegenheid had benadrukt, de Bilderdijk-herdenking een warm hart toedroeg. Vooral om die reden zal hij bereid zijn geweest de Bilderdijk-Commissie van haar financiële verplichtingen te ontslaan.
J. de Bruijn |
|