Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 5
(1988)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bilderdijk over de toonbankGa naar voetnoot*U herinnert zich ongetwijfeld hoe een jaar geleden op deze plaats prof. P.J. Buijnsters een inspirerend pleidooi hield onder de titel ‘De toekomst van de Bilderdijkstudie’Ga naar eind1.. Als een van de nog nagenoeg braakliggende onderzoeksterreinen wees hij aan de geschiedenis van de ontvangst en waardering van Bilderdijks werk. Op dat uitgestrekte gebied waag ik vandaag een klein verkenningstochtje, waarvan ik hoop dat het als begin, hoe bescheiden ook, Buijnsters de voldoening zal geven dat zijn appel weerklank heeft gevonden. De vraag die ik hier aan de orde stel, luidt: Hoe werd Bilderdijk verkocht? Gingen zijn werken in redelijke aantallen over de toonbank of was het slechts een zeer beperkte kring die zijn onomstreden literaire kwaliteiten genoot? Nu zal het u niet onbekend zijn dat ons uit de eerste helft van de negentiende eeuw maar zeer weinig uitgevers- en nog minder boekhandelsarchivalia zijn overgeleverd. Tot dit weinige behoort evenwel een door haar omvang en volledigheid unieke bron, te weten de vanaf de oprichting in 1801 bewaard gebleven klantenadministratie van de Middelburgse boekhandel Van Benthem (nu nog bestaande onder de naam van Van Benthem en Jutting)Ga naar eind2.. Ik wil daarom met u gaan bekijken hoeveel Bilderdijken Van Benthem verkocht. Natuurlijk gebeurt dit in het besef dat de afzet van slechts een van de boekhandelaren in een middelgrote provinciestad (ca. 15000 inwoners) een smalle basis is voor gevolgtrekkingen omtrent ‘de’ populariteit van Bilderdijk. Aan de andere kant: Van Benthem was niet de eerste de beste. Al in het jaar van zijn vestiging vinden we ruim twee derde van de Middelburgse intellectuele en sociale elite in zijn klantenboeken vertegenwoordigd en op allerlei gronden is de veronderstelling gewettigd dat zeker de helft van de literatuur die in Middelburg werd verkocht haar weg vond via zijn toonbankGa naar eind3.. Bovendien moeten we het Middelburg van het begin van de negentiende eeuw niet onderschatten: het was nog altijd de hoofdstad van het tweede gewest en de brain drain naar Den Haag die een gevolg zou zijn van de bestuurlijke centralisatie had nog maar net een aanvang genomen. Vooralsnog is er daarom geen reden om te veronderstellen dat het koopgedrag in Middelburg significant heeft afgeweken van dat van andere steden in het westen en midden van ons land. Van dit Middelburgse koopgedrag geeft Van Benthems administratie ons een niet volledig maar in grote trekken wèl representatief beeld. Voor de jaren 1806, 1807 en 1808 is precies nagegaan wat er van Bilderdijk bij Van Benthem is gekocht; vanaf het jaar dus dat Bilderdijk weer terugkeerde in het vaderland tot het jaar dat Zeeland om zo te zeggen in ballingschap geraakte doordat het gewest werd ingelijfd bij Frankrijk. Ook alle andere aankopen op het gebied van de poëzie zijn geïnventariseerd ten einde over vergelijkingsmateriaal te beschikken. Voordat ik u de resultaten ga presenteren, wil ik graag mijn dank uitspreken aan Tilleke Mul, studente Nederlands te Utrecht, die uit de ca. 12000 in deze periode door Van Benthem aan vele honderden klanten verkochte boeken de voor ons relevante aankopen heeft geselecteerd en geordend. Bilderdijk, zo zegt Kruseman, sprekend over juist deze jaren, bracht zijn uitgevers nauwelijks winst: ‘De uitgevers zochten hem niet, hij moest zijn uitgevers zoeken. Bilderdijks werk ter perse nemen was een offer van persoonlijken eerbied. Het zou de vraag kunnen zijn of de sombere gemoedsstemming van deze geniale persoonlijkheid niet voor een deel te wijten is aan de schriele waardeering, zoo niet miskenning, die zij in het eerst vond bij het geslacht waaronder zij leefde [...]’Ga naar eind4.. Los van de vraag naar de oorzaak van Bilderdijks sombere gemoedsstemming lijkt het de moeite waard om na te gaan of er inderdaad een schrille discrepantie heeft bestaan tussen de vrijwel eenstemmige bewondering die de dichter toentertijd in de kritiek genootGa naar eind5. en de belangstelling die het publiek voor hem aan de dag legde. Welnu, indrukwekkend zien Van Benthems verkoopcijfers van de respectieve werken er inderdaad niet uit. De oogst van 1806 is:
(De eerste twee werken waren uitgegeven in 1805, de overige in 1806.) In 1807 vinden we:
(Alle werken zijn in 1807 uitgegeven.) Met betrekking tot het laatste werk moet ik een probleem signaleren. De lijst van intekenaren bij De ziekte der geleerden vermeldt liefst 29 Middelburgers, verhoudingsgewijs een exceptioneel aantal. Van deze 29 hadden er 22 een rekening bij Van Benthem lopen maar slechts bij enkelen van hen staat het werk daaronder geboekt. Vermoedelijk heeft dit te maken met de procedure van de intekening. In ieder geval is duidelijk dat het succes van De ziekte der geleerden heel wat meer te danken zal zijn geweest aan het feit dat de opbrengst ten goede kwam aan de slachtoffers van de Leidse kruitramp dan aan de dichterlijke kwaliteiten: de overgrote meerderheid van de intekenaren kocht zelden of nooit poëzie, en zeker geen poëzie van deze moeilijkheidsgraad. Het jaar 1808 tenslotte levert opGa naar eind7.:
Bij het laatste werk moet natuurlijk de aantekening gemaakt worden dat het relatieve succes ervan mogelijk minder te danken is geweest aan Bilderdijks treurzang op de ramp dan aan Siegenbeeks ‘Historisch tafereel’ ervan. Voordat de zojuist gegeven aantallen aan een nadere beschouwing worden onderworpen, kan al worden ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacobus Faro, ‘Landman onder IJzendijke’ (in Zeeuws-Vlaanderen), was een van de weinige boeren onder Van Benthems klanten. Zijn poëtische belangstelling spreekt uit deze in 1808 geboekte aankopen: Bilderdijks Ziekte der geleerden, van Delille Het mededogen, dichtwerk van Rietberg en Barbaz en een deel van de Kleine dichterlijke handschriften. Elders in het klantenboek van dit jaar staat nog Blairs Lessen over de redenkonste en fraaye letteren op zijn rekening.
constateerd dat ofschoon Bilderdijk in deze jaren bij Van Benthem geen eclatante successen boekte, wel vrijwel alle werken die hij het licht deed zien tenminste één koper vondenGa naar eind8.. De enige uitzondering is de in de zomer van 1808 verschenen editie van Ibn Doreid, en misschien speelt hier een rol dat het de tweede druk was.
Hoe moeten we nu deze verkoopcijfers interpreteren? Absoluut genomen zijn ze zeer bescheiden maar voor een juiste taxatie ervan dienen ze natuurlijk afgezet te worden tegen de aantallen die andere auteurs halen. Ik beperk me daarbij tot de poëzie, waarbij niet meegerekend kerkboeken, toneelwerk en klassieken in de oorspronkelijke taal. In 1806 vinden we in Van Benthems klantenboek aan poëzie in het totaal 56 verschillende titels vermeld, te zamen goed voor 142 verkochte exemplaren. De meest succesvolle titels waren:
Het is duidelijk: de aantallen waarin Bilderdijk wordt verkocht steken schamel af bij de cijfers voor de beide lijkzangen op de voormalige stadhouder. Aan de andere kant, Feiths Proeve van eenige gezangen komt ook niet hoger dan vier. En al helemaal niet tot de bestsellers kunnen worden gerekend Feiths Brieven aan Sophie dat twee kopers vindt of Loots' Voortreffelijkheid van den mensch, zijn De Batavieren en Hendrik Harmen Klijns Johan van Oldebarneveldt die elk één keer worden aangeschaft. Ook het jongste deeltje in de bekende reeks Kleine dichterlijke handschriften gaat maar in één exemplaarGa naar eind9.. In dit licht bezien doet Bilderdijk het zeker niet slecht. Wanneer we de gelegenheidswerken buiten beschouwing laten, moet hij alleen de vlag strijken voor de merkwaardig populaire Delille. Bovendien moeten we verdisconteren dat er van Bilderdijk vier titels werden verkocht (de een half jaar na elkaar verschenen en los verkrijgbare delen van de Nieuwe mengelingen tel ik dan afzonderlijk) en dat is relatief veel. Van Van Alphen werden drie verschillende werken verkocht (elk in één exemplaar)Ga naar eind10., van Feith, Loots en enkele anderen twee, maar veruit de meeste auteurs komen slechts met één titel voor. Alleen Delille met maar liefst negen werken overklast Bilderdijk ook in dit opzichtGa naar eind11.. Bezien we tot slot het totale aantal exemplaren per auteur dan blijkt uiteraard Delille veruit de meest verkochte dichter bij Van Benthem te zijn: te zamen 33 keerGa naar eind12.. Bilderdijk volgt op grote afstand met 11 exemplaren, maar is op zijn beurt weer royaal de meerdere van nummer drie, Feith, die we zes maal genoteerd vinden. De overigen komen niet tot noemenswaardige aantallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zeer forse rekening voor een scholier had ‘de Jonge Heer Moens van de Lat[ijnsche] school’. Mogelijk gaat het om Adriaan Moens (1791-1854) uit Zierikzee, die later wethouder in zijn geboorteplaats en een verdienstelijk amateur-regionaalhistoricus zou worden. Zijn opleiding vergde de aanschaf van Lucanus en andere klassieken, zijn interesse ging meer uit naar Bilderdijk en Delille.
Voor 1807 en 1808 zal ik dezelfde tellingen verkort uitvoeren. In 1807 geeft het klantenboek 53 titels op in 119 exemplaren. (Voor De ziekte der geleerden houd ik me aan de opgaven in het klantenboek.) Aan de top staan:
Boven aan de ranglijst staan weer twee gelegenheidswerken, nu naar aanleiding van de ontploffing van het Leidse kruitschip. Daarònder domineert Bilderdijk, zij het met Elisabeth Maria Post als verrassende concurrente. Zij laten auteurs als Spandaw, Barbaz (die twee kopers vindt voor zijn luimige dichtstuk Amsteldam bij nagt beschouwd) en Kinker (één belangstellende voor zijn Brieven van Sophie) ruimschoots achter zich. Ook qua aantal titels wordt het veld aangevoerd door Bilderdijk met vier; van geen van zijn confraters vinden we er meer dan tweeGa naar eind13.. In de totaalscore staat Bilderdijk dan ook bovenaan met 20 exemplaren; de nummers 2, 3 en 4 zijn achtereenvolgens Scharp, Arntzenius en Post, van wie geen andere werken zijn verkocht dan de in het staatje vermelde. Tenslotte 1808. In dit jaar iets meer titels, namelijk 65, en een onwaarschijnlijk hoog aantal verkochte exemplaren: 456. Dit laatste getal is echter uitsluitend te danken aan twee Zeeuwse rampen die lokale muzenzonen de lier deden grijpen: de overstroming van Vlissingen in januari 1808 en het verscheiden van de geliefde Middelburgse predikant Hugenholtz in de zomer van dat jaar.
Bleek bij de vorige jaren al dat gelegenheidspoëzie - vooral die naar aanleiding van droevige gelegenheden - de meeste aftrek vond, hier zien we hoezeer daarbij het hemd nog weer nader was dan de rok en Vlissingen nader dan Leiden. Buiten deze categorie legt Bilderdijk het af tegen Siegenbeeks Ilias-vertaling en tegen wederom DelilleGa naar eind14. maar in zijn totaalscore overtreft hij beiden verre, zeker wanneer we ook Floris de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schilder Pieter Gaal (1769-1819) kocht in deze tijd elk jaar wel een of twee werken van Bilderdijk. In 1808 waren dat Mengelingen dl. 4, Odilde en (elders genoteerd) Floris de Vijfde. Gaal had in zijn jonge jaren te Den Haag les gehad van Hendrik Willem Schweickhardt, de vader van Katharina Wilhelmina.
Vijfde, dat met zeven exemplaren voor een toneelstuk zeer goed verkocht werd, op zijn poëtisch saldo bijboeken. Wanneer we dit alles overzien, dringt zich het vermoeden op dat aan de daarstraks aangehaalde voorstelling van Kruseman enige overdrijving niet vreemd is. Als het waar zou zijn dat de uitgevers van Bilderdijk meer door ideële dan door commerciële motieven werden gedreven, dan moet dit a fortiori hebben gegolden voor alle uitgevers van andere dichters, uitgezonderd alleen zij die treurzangen op kleine en grote rampen in het licht gaven. Krusemans suggestie dat Bilderdijk door het kopende publiek ten achter werd gesteld bij zijn broeders en zusters in Apollo wordt door Van Benthems administratie over deze jaren in ieder geval niet bevestigd: zijn verkoopcijfers lagen per bundel al relatief hoog - gemiddeld zo'n vier exemplaren - en zijn totaalscore is zeker veruit de grootste. Mogelijk was hij in de onderzochte periode wel erg makkelijk princeps - het was een tijdvak van poëtisch dood tij. Maar ook wanneer we dat in aanmerking nemen kan de conclusie moeilijk een andere zijn dan dat de markt voor poëzie beperkt was. Dit stemt overeen met het weinige dat we weten over oplagecijfers: voor dichtbundels vaak niet meer dan een paar honderd exemplarenGa naar eind15.. Het stemt ook overeen met de bevinding dat Van Benthems klanten aanzienlijk meer geld over hadden voor romans dan voor poëzieGa naar eind16.. In zoverre had de dichter Bilderdijk inderdaad wel enige reden voor zijn ‘sombere gemoedsstemming’. Maar het kleine poëziepubliek werd door Bilderdijk meer dan door welke van zijn confraters ook gebombardeerd met nieuwe titels. Een moderne uitgever zou waarschijnlijk niet toelaten dat een auteur dusdanig zijn eigen markt overvoerde. Het ziet er naar uit dat zich in Middelburg inderdaad een verzadigingseffect heeft voorgedaan. Geen enkele koper verzamelde alle of bijna alle 13 poëtische werken; zeven is het maximum, één koper ook slechts schafte vijf titels aan, drie kochten er vier, een handvol vond drie of twee genoeg en maar liefst 24 van de in het totaal 34 Bilderdijkkopers volstonden in deze drie jaar met de aanschaf van slechts één werk.
Daarmee zijn we aangeland bij de kopers. Tot dusver heb ik die term steeds ongedifferentieerd gebruikt maar in feite zijn er twee zeer verschillende categorieën kopers, namelijk ‘gewone’ particuliere klanten en leesgezelschappen. Niet minder dan zeven leesgezelschappen schaften werk van Bilderdijk aan, variërend van één tot zeven titels. Met andere woorden: de kring van Bilderdijk-lezers strekte zich veel verder uit dan die van Bilderdijk-kopers en in tientallen Middelburgse huishoudens moet in deze jaren - al was het dan veelal tijdelijk - Bilderdijk in boekvorm aanwezig zijn geweest. Deze lezers leverden de uitgevers uiteraard weinig profijt op maar mogen niet genegeerd worden wanneer we pogen de belangstelling voor Bilderdijk te peilen. Ook in dit licht beschouwd lijkt het met de door Kruseman gepostuleerde ‘schriele waardeering, zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet miskenning’ wel te zijn meegevallen. De lezers in de leesgezelschappen blijven echter ongrijpbaar als er geen ledenlijsten zijn overgeleverd en voor Middelburg hebben we die helaas niet gevonden. Wèl traceerbaar zijn de 27 particuliere Bilderdijkkopers. Wat voor publiek was dit? Allicht is men geneigd te veronderstellen dat een dichter als Bilderdijk slechts weerklank vond bij een elite van intellectuelen en sociaal hoog gesitueerden. Helemaal ongegrond is deze gedachte niet: de meeste Bilderdijkkopers behoorden inderdaad tot de toplaag en 15 van hen profileerden zich cultureel door het lidmaatschap van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en/of de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. Aan de andere kant kocht bij lange na niet de gehele Middelburgse top ook metterdaad werken van Bilderdijk. Een niet gering aantal regenten, grote kooplieden en intellectuelen toont in z'n boekaanschaf buitengewoon weinig culturele belangstelling en koopt, wat de poëzie aangaat, veeleer Van Epen over de Vlissingse watervloed dan Bilderdijk of een andere dichter van rang. En ook treffen we in de klantenboeken kopers aan die zeker niet tot de toplagen behoorden maar verrassen door het niveau van hun boekaanschaf. De opmerkelijkste onder hen is wel de boer J. Faro, die weinig koopt maar tot dat weinige behoort wèl De ziekte der geleerden (in zijn geval waarschijnlijk een zuiver literaire keus want zijn naam staat niet op de intekenlijst en de aankoop vindt pas een jaar na het verschijnen plaats) alsmede de Lessen over de redenkonste en fraaye letteren van de Schotse Verlichtingsfilosoof Hugh Blair. Ook de grootste particuliere Bilderdijkkopers zijn vogels van zeer diverse pluimage. De trouwste liefhebber betoont zich een kunstschilder, P. Gaal, die vijf Bilderdijken aanschaft. Ex aequo twee en drie staan W.J. Zillissen, rector van de Latijnse school en actief genootschapslid, en de ietwat obscure J.W. Mareeuw, waarschijnlijk een koopman in ijzerwaren. Een maatschappelijke of intellectuele situering van het Bilderdijkpubliek is dus riskant, zo ook trouwens politieke of religieuze generalisaties. Evenmin is het tot nog toe gelukt een gemeenschappelijk patroon te ontdekken in de overige boekaanschaf van deze kopers. Sommigen van hen tonen een grote eruditie, anderen in het geheel niet. Er zijn er die ook verder relatief veel poëzie aanschaffen en er zijn er die geen enkel ander dichtwerk laten noteren of alleen een rouwklacht. Kortom, het voornaamste wat dit tijdrovende deel van het onderzoek vooralsnog heeft opgeleverd is dat we niet voorzichtig genoeg kunnen zijn met veronderstellingen omtrent een min of meer karakteristiek Bilderdijkpubliek. Deze wat onbepaalde slotsom is natuurlijk niet het laatste woord. Graag haal ik daarom nog een keer de spreker van vorig jaar aan: ‘Vaak zal blijken dat wat eerst onproblematisch leek [bij nader onderzoek] bij uitstek raadselachtig wordt.’ Waaraan ik zou willen toevoegen: Gelukkig maar. Want zodra onderzoek geen nieuwe vragen oproept, heeft het immers ook geen toekomst meer. J.J. Kloek
J.J. Kloek is verbonden aan het Instituut De Vooys voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Utrecht. In 1985 promoveerde hij op de dissertatie Over Werther geschreven... Nederlandse reacties op Goethes Werther 1775-1800. |
|