Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 2
(1985)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Julius Willem Bilderdijk (1798-1818)Ga naar voetnoot*Willem Bilderdijk wordt niet zelden afgeschilderd als een onverbeterlijke hypochonder, voor wie het leven op aarde een ondragelijke last betekende. Natuurlijk, in zijn werk en in zijn brieven komen talrijke klachten voor die geen reële grond lijken te hebben. Toch heeft Bilderdijk in vele opzichten wel degelijk reden tot klagen gehad. Hij en zijn gezin werden geteisterd door armoede, ziekte en dood. Van de vele kinderen uit zijn eerste en tweede verbintenis, het is bekend, hebben er slechts twee de vader overleefd. De vroegtijdige dood van Julius Willem, de oudste zoon van Bilderdijk en Katharina Wilhelmina Schweickhardt, heeft de ouders meer aangegrepen dan welk ander onheil ook. Vandaar deze beschouwing over het korte leven van hun meest geliefde zoon, op basis van brieven en andere documenten uit het Bilderdijk-Museum en de handschriftencollectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Julius Willem ca. 1805, crayon.
Julius Willem Bilderdijk werd op 16 juni 1798 te Berlijn geboren. Kort daarop vestigde Wilhelmina zich met de kleine te Hildesheim. De gezondheid van het ventje baarde de ouders zorgen: het rechtervoetje bleek een weinig binnenwaarts gebogenGa naar eind1.. Op doktersadvies wordt er een speciale schoen voor hem vervaardigd. In 1800 trok mevrouw Van Heusden, zoals Wilhelmina zich noemde, na de dood van een tweede zoontje, naar Peine, dat dichter bij Brunswijk lag. Na de officiële scheiding kon zij zich in 1802 met Julius bij Bilderdijk voegen. Over de eerste levensjaren van de kleine Julius te Brunswijk is weinig bekend. Een school schijnt hij aldaar nog niet bezocht te hebben. Uit het gedicht ‘De Lente, aan mijn zoontjen’ kan men opmaken, dat zijn moeder het onderwijs verzorgdeGa naar eind2.. Wanneer Bilderdijk in maart 1806 dan eindelijk weer naar Holland terug kan keren, volgt er een correspondentie tussen hem en Wilhelmina, waarin ook regelmatig de kleine Julius opduikt. Hij maakt zich zorgen over de gezondheid van zijn vader, en toont zich bevreesd, dat de regen in de postwagen zal dringen. In de zomer van 1806 komt Wilhelmina met haar twee zoontjes, Julius Willem en Alexis Isaac, te Leiden aan. Alexis sterft begin september; van de zes kinderen die Bilderdijk en zijn Wilhelmina tot dan toe gekregen hebben, is alleen Julius overgebleven. Men kan zich voorstellen dat het hiermee gepaard gaande leed zich niet tot de ouders beperkt zal hebben: het moet ook op het kind van invloed zijn geweest. Julius is dan een knaapje van acht jaar geworden. Uit deze tijd zijn enige briefjes van zijn hand bewaard gebleven; ik vermoed dat het eerste te dateren valt in het najaar van 1806. Het luidt: Lieve Papa! | |
[pagina 10]
| |
Rond Sint Nicolaas 1806 zou de bekende Goliath-brief geschreven zijn, gericht aan Julius den Hanenpoot, op het kleurrijke couvert aangeduid als ‘dat heertjen dat zoo mofs praat’Ga naar eind4.. Daarmee zijn we ook terecht gekomen bij het door professor Bosch uitgegeven prentenboek, met de bekende fraaie tekeningenGa naar eind5.. Op één van die prentjes heeft Bilderdijk met profetische blik zijn zoontje in een kom laten rondvaren. Het onderschrift luidt: ‘Hanenpoot vaart stout en fier, In een scheepjen van papier.’Ga naar eind6. De ramp met het kruitschip, 12 januari 1807, zal het ventje danig verschrikt hebben. Het gezin vertrekt naar Den Haag, en Wilhelmina reist al spoedig met Julius door naar Gouda. Op 28 januari schrijft deze van daar aan zijn vader: Julius is goed oover gekomen en het heeft een beetjen gestooten maar niet zoo erg als de post wagen en Julius zijn hond kwartier over acht uuren en het was als of het nog Dag was en Julius zijn hond heeft veel geblaft en Zondag wil Mama komen want Mama verlankt naar Papa en het is hier heel mooi der komen veel seepenIn de zomer van 1807 verblijft Bilderdijk enige tijd met Julius op ‘Meer en Bosch’, het buiten van Valckenaer. Van hieruit worden weer enige briefjes met Wilhelmina gewisseld. De gastheer schenkt Julius een kist met timmergereedschap; de negenjarige schijnt reeds enige technische vaardigheden ten toon gespreid te hebben. Regelmatig maken de ouders zich zorgen over zijn gezondheid. Op 15 oktober 1807 schrijft Bilderdijk vanuit Den Haag aan Meinard Tydeman: ‘Doodsangsten hebben wij tot mijnent uitgestaan over mijn lieven Julius en schoon hij thans weder vrij wel is, heeft mijn hart geen rust over hem. [...] 't kind is altijd denkend, zwak van zenuwen, en alleraandoenlijkst van lichaam en van geest beide.’Ga naar eind8. Een jaar later wordt Julius in een gedicht van zijn vader een ‘al te weeke spruit’ genoemdGa naar eind9.. In oktober 1809 breekt voor de elfjarige een nieuwe periode aan. Hij komt als leerling in de kost bij de classicus dr. Epkema, rector van het gymnasium te Hoorn. Van daaruit schrijft hij vele brieven naar huis. Epkema licht de ouders regelmatig in over de vorderingen van hun zoon. Na een week kan hij reeds mededelen: ‘Hy is een allerliefst kind, die de aandacht en liefde van elk hier in huis tot zich trekt door zijne bevallige zachtheid.’Ga naar eind10. Diezelfde dag schrijft hun zoon: ‘Julius hoopt dat Papa en Mama overtuigd zijn, dat Julius Papa en Mama zeer lief heeft. Vaar wel lieve Papa en Mama, goedennacht! -’Ga naar eind11. Twee dagen voor Kerstmis geeft Epkema wat uitvoeriger zijn indrukken weer: Julius is gehoorzaam, stil, en spreekt nooit tegen. Hij is dienstvaardig, behulpzaam, gezellig en vergenoegd. Hij overhaast zich niet, en is soms wat al te voorzichtig. De jongen blijkt een bijzondere aanleg voor ‘het mechanieke’ te hebben, en maakt goede vorderingen in het damspel. Zijn denkvermogen is zeer goedGa naar eind12.. De Kerstvakantie brengt hij door bij zijn ouders, te Amsterdam, de Paasvakantie ook. Op 23 mei 1810 schrijft Wilhelmina hem een lange brief vol moederlijke vermaningen en wijze raad. Julius' gezondheid komt regelmatig ter sprake: aan zijn wat misvormde voet draagt hij een ‘machine’, waar meer dan eens een instrumentmaker aan te pas moet komen. Zo nu en dan klaagt hij over hoofdpijn, en pijn in de haren (?). Het onderwijs verloopt naar wens; op 11 juli schrijft Epkema: ‘Julius heeft op 't Examen wel voldaan.’Ga naar eind13. Aan het feit dat de jongen nu gepromoveerd is tot de eerste klasse zal hij echter weinig genoegen beleven. Kort tevoren immers heeft Lodewijk Napoleon afstand moeten doen van de troon. Diezelfde 11 juli schrijft Julius aan zijn ouders: ‘het deed Julius zeer leed toen Julius las het welk Mama geschreeven heeft van den Koning, te meer om dat Julius weet hoe veel Papa en Mama van hem hielden, en hoe veel hij van Papa en Mama hield.’Ga naar eind14. Voor de familie Bilderdijk breekt nu, zoals men weet, een zeer sombere tijd aan. De vader kan het onderwijs van zijn zoon niet langer bekostigen; na de zomervakantie keert Julius niet naar Hoorn terug. Op 30 november 1810 schrijft Bilderdijk aan H.W. Tydeman: ‘Mijn kleine is hier altijd vol hoofdpijn, en drok in allerlei mechanieke bezigheden.’ In februari 1811 heet het: ‘Intusschen leef ik van droog brood en gerstenwater, mijn vrouw en kind van aardappelen met azijn, en ontbloot van kleeding en linnen.’Ga naar eind15. De gegevens over Julius worden schaars. Op 2 december schrijft Bilderdijk aan Meinard Tydeman: ‘De bloed is te beklagen, daar zijne studie in eens, in den aanvang afgebroken is, en, voor zoo verr' de oogenschijn gaat, onherstelbaar.’Ga naar eind16. Op 6 juli 1813 lezen we in een brief aan | |
[pagina 11]
| |
Julius Willem ca. 1810, schilderij door J.B. Scheffer.
de jonge Tydeman: ‘Mijn Zoon Julius heeft 10 weken aan de anderendaagsche koorts gelegen en is uitgeteerd tot op het gebeente. [...] De oorzaak dier koorts, de omstandigheden waarin zij hem aantastte, de geheele toestand zijns lichaams in 't gewichtig tijdpunt van de pubertas, alles ontrust mij boven verbeelding.’Ga naar eind17. In november 1813, wanneer de onafhankelijkheid van Nederland wordt hersteld, breekt voor Julius weer een nieuwe - en laatste - levensfase aan: op zee. Uit een brief van Bilderdijk aan H.W. Tydeman blijkt, dat de jongen geheel naar eigen keuze gehandeld heeft. Op 1 januari 1814 schrijft de vader: ‘Ik heb, met de opheffing van de Hollandsche vlag, mijn zoon Julius niet kunnen weêrhouden van dienst ter zee te nemen. Sedert 5 à 6 weken is hij aan boord en nu zeer tevreden. God, die hem dien weg opleidde buiten iemands toedoen, beware hem en volvoere zijn werk!’Ga naar eind18. De gezondheid van de vijftienjarige blijkt echter te wensen over te laten. In een brief van maart 1814 staat te lezen: ‘Mijn Zoon is sedert 4 weken mij van zijn boord, ziek aan koorts en felle wintervoeten en winterhanden, t'huis gekomen en lijdt daar nog aan.’Ga naar eind19. Drie maanden later: ‘Na al het opereeren, heeft mijn Zoon uit zijn rheumaticq gezwel in de zijde een diepe holligheid naar onder den arm behouden, die geweldig lekt en al zijne krachten verwoest. Met dat alles heeft hij volstrekt weer aan boord willen gaan. Daaglijks komt hij thuis om verbonden te worden en bezwijkt genoegzaam onder weg. Echter wil hij. Wat daarvan worden moet, weet God.’Ga naar eind20. Bilderdijks pogingen, zijn zoon benoemd te krijgen tot adelborst der 2e classe, worden bij Koninklijk Besluit van 18 november 1814 beloondGa naar eind21.. Op 12 april 1815 wordt hij geplaatst op de brik The Ferreter, onder kapitein luitenant Courtsen, die voor Delfzijl de mondingvan de Eems moet bewakenGa naar eind22.. De jongen is echter op 9 juni aan boord van een ander schip naar Medemblik vertrokken, hetgeen blijkt uit het bewaard gebleven Memorie Boekje, van Julius Willem Bilderdijk. Adelborst der 2de Classe. aan Boord Z.M. Brik van Oorlog de Daphne. 1815.Ga naar eind23. (een brik is een schip met twee vierkant getuigde masten, waarvan de achterste van onderen een bezaanzeil voert). | |
[pagina 12]
| |
Katharina Wilhelmina Schweickhardt, pastel.
Vanaf dit moment ontwikkelt zich een levendige correspondentie tussen Julius en zijn moeder, vooral over praktische aangelegenheden. Bilderdijk zelf stuurt de zeevarende zoon op 22 juni een brief die eindigt met de woorden: ‘Vaarwel; ontfang den vaderlijken zegen, die U verzellen zal; en reis met God, die nooit iemand verlaat dan die Hem verliet, en die U met eer en genoegen weder in onze armen zal brengen. Amen! - Nogmaals vaarwel! en gedenk, dat gy de hoop zijt, aan wie het geluk des levens hangt van Uw tederbeminnenden Vader, Bilderdijk.’Ga naar eind24. Op 9 juli vertrekt de Daphne van Texel. Twee dagen later schrijft Bilderdijk aan H.W. Tydeman: ‘Mijn zoon is in zee en kruist op de Franschen.’Ga naar eind25. Julius schrijft zijn ouders op 5 augustus vanaf de Noordzee bij Schotland een geruststellende brief: hij zal op 15 september weer in het vaderland terugkerenGa naar eind26.. Via Texel zeilt de Daphne naar Hellevoetsluis, waar de brik de 16e september voor anker gaat. Inmiddels is er op de 14e een officieel stuk opgesteld, waaruit blijkt dat de Secretaris van Staat voor het Departement van Marine ‘Heeft goedgevonden en verstaan’ Julius Willem, aan boord van de Daphne, ‘van den verderen dienst op dien bodem, uit hoofde van zijn ligchaamsgestel, weinig betoonde ambitie en de geschiktheid voor den Zeedienst geduurende de laatste kruistogt, te ontslaan’Ga naar eind27.. Het lijdt geen twijfel, dat de gezondheid van Julius inderdaad te wensen overlaat, maar de rest van de argumentatie onttrekt zich aan onze waarneming. Bilderdijk ziet in het gebeuren echter de zoveelste aanval op zijn persoon. Tussen 30 oktober en 2 novemberAdres van de brief van 6 juli 1815, handschrift van Katharina Wilhelmina Schweickhardt.
schrijft hij aan H.W. Tydeman: ‘Mijn Zoon is niet geëmbarqueert noch naar O.-Indien, noch naar elders, maar buiten dienst. Immers is hij mijn Zoon, en derhalve alles tegen hem. - Ik heb er niet te min den Koning over gesproken, wien men wijs gemaakt had dat hij maar één voet had en daarom niet dienen kon. - Ik heb geantwoord, wanneer mij dit voorkwam, dat zijn slechtste voet nog beter dan mijn hoofd was, maar dat wil niemand hooren of aannemen: waarschijnlijk, om dat ik het zeg. Ten overvloede heb ik ook den Heer Falck daarover gesproken.’Ga naar eind28. Terwijl Bilderdijk pogingen doet om Julius gerehabiliteerd te krijgen, is deze zelf alweer naar zee gegaan, zoals blijkt uit een brief van 8 januari 1816: ‘Met verwondering zullen Papa en Mama mijn afreis vernomen hebben; ik kan mij verbeelden hoe lang Papa en Mama over mijn vertrek peinzen, doch hoop ook al weer dat Papa en Mama zich ook wel zullen troosten, en bedenken dat ik niet vergenoegder kan zijn als op zee.’Ga naar eind29. De brief, meegegeven aan een Hollandse visser, is geschreven op de Noordzee, tussen de Hollandse en de Engelse kust, waarschijnlijk aan boord van een koopvaardijschip. Over deze reis is niets bekend. In mei is Julius weer in Amsterdam. Eind juli gaat hij in Den Helder aan boord van het fregat Hoop en Fortuin, onder kapitein Gordon, met bestemming China. Het vertrek laat nog enige maanden op zich wachten. Ook nu wisselt Julius regelmatig brieven met zijn moeder, die tevens voor haar echtgenoot het woord voert. Kapitein Gordon blijkt een vriendelijk man, het leven op het schip bevalt Julius zeer goed. Wilhelmina verklaart | |
[pagina 13]
| |
rond 12 augustus: ‘mijn liefste bezigheid is het een en ander voor U te bezorgen of U iets te zenden.’Ga naar eind30. De kleine Lodewijk Willem, het nu vier jaar oude broertje, wil dat Julius spoedig thuiskomt om het tuig van zijn ‘bokjen’ te reparerenGa naar eind31.. Op 16 oktober schrijft Bilderdijk aan Meinard Tydeman: ‘Mijn Julius is op reis naar Sina, en wel te vreden, Gode zij dank, aan wien, en aan geen deugnieten van Ministers, ik hem opdrage.’Ga naar eind32. De Hoop en Fortuin ligt dan echter nog steeds in het Nieuwe Diep. Op 1 januari 1817 meldt de Amsterdamsche Courant dat het schip diezelfde dag van Texel uitgezeild is met bestemming Batavia. Aanvankelijk heeft de Hoop en Fortuin met tegenslag te kampen; eind januari schrijft Julius vanuit Noorwegen, dat de wind tot dusver niet gunstig is geweestGa naar eind33.. Op 14 maart vaart het schip nog steeds op de NoordzeeGa naar eind34.. Inmiddels is Julius, door toedoen van de heer Falck, weer tot adelborst benoemd, een besluit dat wordt ingetrokken wanneer blijkt dat Julius zich zonder verlof van het Ministerie bij de koopvaardij heeft begevenGa naar eind35.. Op 26 april schrijft Julius uit Lissabon, dat hij tot dusver toch een voorspoedige reis heeft gehad. Hij is enthousiast over de krijtrotsen van Dover, en over Portugal: ‘Hoe schoon is die landstreek, hoe vrugtbaar en bloeijende is hier alles!’Ga naar eind36. Over zijn fysieke toestand heet het onder meer: ‘Ik word tegenwoordig recht gezond.’ Deze brief zal de ouders pas in juni bereiken; de familie Bilderdijk is inmiddels naar Leiden verhuisd. Op 7 mei schrijft Bilderdijk naar Batavia een brief vol godsdienstige overwegingen, die eindigt met de woorden: ‘Vaarwel, mijn Zoon, volhard steeds in uw edele beginsels, wees uw-zelven gelijk, en door getrouwe plichtbetrachting en zedelijke wandel uw afkomst en voorvaderen waardig; en mogen wy u welhaast weder aan ons Vaderlijk en moeder hart drukken! Uw tederbeminnende Vader, Bilderdijk.’Ga naar eind37. Wilhelmina voegt er een ander schrijven bij, met als slot: ‘Lodewijk zend U duizend kusjens. Wy omhelzen U met ongelijkbare tederheid. Vaarwel, lieve goede Julius, vaarwel! God zij, en blijve U bij met zijne genade! nog eens vaarwel! en denk veel aan ons die U zoo innig liefhebben. Uw altijd tederbeminnende moeder. K.W. Bilderdijk.’Ga naar eind38. Deze brieven zal Julius pas op 12 december te Batavia ontvangen. Van daar schrijft hij op 9 januari 1818 een brief, die een afscheidsbrief zal blijken te zijn. Nog maakt hij het goed, en dankt God dat hij zich in ‘zoo een heet klimaat zoo wel bevind!’Ga naar eind39. Het slot luidt: Ik hoop en wensch maar dat gij U in mijn afzijn zult Troosten en vergenoegd zijn zonder te denken de Reis duurt zoo lang. In dien gij geene andere zorgen hebt laat dan deeze U ook niet neer drukken, en in plaats van met neerslagtigheid aan mijn afzijn te denken, denk liever met vreugde aan mijn terugkomst. Deze brief bereikt de ouders in de zomer, en daarna horen ze lange tijd niets meer. Hun ongerustheid neemt toe. Begin 1819 bereikt hen de onheilstijding. Dat blijkt uit een briefje van de vader aan Luzac, door deze gedateerd op 11 januari 1819: ‘Lieve Vriend! Het is zoo! hy is geweest! Uw bedroefde Bilderdijk.’Ga naar eind40. Nadere informatie is te vinden in een brief van kapitein Gordon aan de heer Ouwerkerk de Vries, koopman te Amsterdam en mogelijk de eigenaar van het schip: ‘De Jonge Bilderdijk, op onze reize van Batavia, na China, al zeer ziek geweest zijnde, is zeedert ons vertrek uit China, op nieuw weer ingestort. In de beginsel van Aug: nam zijne ziekte, eene zeer ernstige wending. hij konde, door de teering verzwakt, niets meer inhouden, En leefde schier alleen van Hollandsche wijn, en Seltzerwater. Hij is zagt, ontslapen, den 26 Augustus, om 4½ uur s'achtermiddags. Wij waaren toen, tusschen de Eijlanden Kangelang, en Groot Solombo, bij de oost kust van Java. De dag daarna, op Docters begeeren, is hij begraven; in een kist, en met alle die fatsoen, die de naam die hij draagde, van elk Hollander regt had, te vorderen, en hem in ons klein bestek bijgezet kon worden.’Ga naar eind41. De ouders zijn ontroostbaar, en, zoals bekend, vrouwe Bilderdijk is de slag niet meer te boven gekomen. Op 20 januari 1819 schrijft Bilderdijk aan Valckenaer: ‘Waardste Vriend! Vijfmaal heb ik begonnen aan U te schrijven, maar het niet kunnen ten einde brengen. De Heer Louis Luzac heeft op mijn verzoek U de hartverscheurende tijding gemeld, die ik overtuigd ben dat ook U getroffen heeft. Maar oordeel van den toestand van my, en van dien mijner zoo aandoenlijke vrouw, die sedert deze afreis geen duur gehad heeft, maar de gezondheid en bijna ook 't verstand en geheugen zoo wel als ik verloren heeft wegens eindelooze en onverpoosde bekommernis, en voor wie ik thans beve dat zy my en mijn kleine niet ontvalle. Wat my betreft, gy weet hoe ik over dit leven denk, en misschien ben ik meer verpletterd dan eigenlijk bedroefd over de dood des braven en goeden jongelings, wiens toekomstig leven hier op de wareld ik zeer zwart inzag. Ik versteen my tegen mijn gevoel, - uit aandoening voor mijne vrouw die, zonder dat, bezweken ware; en misschien wel tevens uit een soort van woede die na aan de wanhoop grenst. Had ik mijn Lodewijk niet, ô hoe zoude ik uitbarsten en my tegen God mooglijk verzetten, maar dit vertedert en brengt my te rug. - Jammerlijk, alles valt om my en wordt weggerukt; en ik, in alle zwakheid, ziekten, krankten, ik moet een leven voortsleepen, waarvan niemand, niemand, de bitterheid kent.’Ga naar eind42. In de zomer van 1819 ontvangt Bilderdijk de bezittingen van zijn overleden zoon. Op 16 juli geeft hij in een brief aan Valckenaer een zeer gedetailleerde, en daardoor navrante beschrijving van wat hem uit Indië | |
[pagina 14]
| |
Julius Willem, silhouet.
werd toegezonden: ‘Eindelijk is het goed van onzen dierbaren Julius aangekomen, en heeft, als ik wel vreesde, de verteerende smart mijner vrouw bitterlijk vernieuwd en onbegrijpelijk aangezet. Wy hebben er echter het geschrift waarvan ons gesproken was, in gevonden. Doch dit is 't ook alles: want van drie potten met gember en andere O.I. confituren waren er 2 gebroken, en de 3e half leeg geloopen, waardoor alles met de stroop, brokken confituren, en kakkerlakken, doorloopen, doormengd, en doortrokken is, en het weinige dat in den overigen pot was gebleven droog en onzuiver geworden. Alleen zijn Adelborst-kleedtjen, en een Chineesch kistjen met O.I. inkt, en een paar Chineesche schoenen, zijn gaaf; ook eenige schriften de stuurmanskunst rakende, die zeer net en fraai geschreven zijn. Zijn orlogie is aan brokken, en die brokken mede door alles verstrooid; en het is of men met de geheele kist een kaatsspel gehouden had. Van alle zijn mathematische instrumenten is alleen zijn octant te rug, 't overige met alle beddegoed &c. ontbreekt, zekerlijk op 't schip (als men trouwens wel verwachten mocht) gestolen. Echter zijn er blijken van een zekere hartelijkheid en belangstelling by het inpakken, door kleine aanteekeningen op papiertjens waar 't een of ander ingewikkeld geweest is. Wat van staal of koper was ('t octant alleen uitgezonderd) is alles door en door verroest. - De Doctor van 't schip is by ons geweest, en heeft ons de wijze van zijn sterven gemeld, die zeer zacht geweest is. Andere bijzonderheden by gelegenheid mondeling! - Intusschen beef ik te denken over 't geen de toekomst mijner vrouw my voor oogen stelt.’Ga naar eind43. Nog diezelfde zomer verschijnt het dichtwerk Ter Nagedachtenis van Julius Willem Bilderdijk, op zijnen zeetocht overleden den XXVIn van Oogstmaand MDCCCXIIX, met verzen van de ouders, en bijdragen van Wiselius en Da Costa. Binnen dit bestek kan ik op deze bundel niet nader ingaan. Wel wil ik wijzen op het merkwaardige motto op het titelblad, in het Hebreeuws, dat door M. van Hattum werd geïdentificeerd als Genesis 37:35. Men heeft Jacob de met bloed besmeurde rok van zijn zoon Jozef gebracht en brengt de vader in de waan, dat zijn zoon overleden is. Vers 35b luidt nu: ‘Want ik zal rouw bedrijvende tot mijnen zoon in het graf nederdalen.’ Maar Bilderdijk kan aan de dood van zijn zoon niet getwijfeld hebben. Julius is niet ouder geworden dan 20 jaar. Bij het volgen van zijn korte levensloop krijgt men indirect ook weer een wat scherpere kijk op vader en moeder, op het gezin Bilderdijk. Het is vooral Wilhelmina die het contact met haar zoon onderhoudt. De brieven betreffende de gymnasium-periode te Hoorn, en de jaren aan boord van schepen doorgebracht, geven bovendien informatie over aspecten van het dagelijks leven in die tijd. Het meest opvallend vind ik echter het gewone van de brieven: Julius Willem is een onopvallende, oppassende jongen, die zeer gesteld is op zijn ouders. Wilhelmina laat zich in haar brieven kennen als een hartelijke, bezorgde, lieve moeder met de praktische geest die haar echtgenoot totaal ontbeerde. De diepe genegenheid die uit al deze documenten spreekt, heeft na bijna twee eeuwen nog niets aan kracht ingeboet. Dat maakt de brieven van, aan en over Julius Willem Bilderdijk, hoe prozaïsch zij soms ook zijn, tot ontroerende documenten.
Peter van Zonneveld Peter van Zonneveld is sinds 1975 wetenschappelijk medewerker voor moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Artikelen van zijn hand verschenen onder meer in Forum der Letteren, De Gids, Maatstaf en het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Zelfstandige publikaties zijn de uitgave van het dagboek van Nicolaas Beets en een bloemlezing uit het werk van Bilderdijk: Ik reikhals naar het graf. | |
[pagina 15]
| |
Afgebeelde objecten: Bilderdijk-Museum, Amsterdam. |
|