Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 1
(1984)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermdBilderdijk en Groen van PrinstererGa naar voetnoot*In hetzelfde jaar waarin Bilderdijk zijn opzienbarend privaatcollege in de vaderlandse geschiedenis te Leiden begon, liet de bijna zestienjarige Groen van Prinsterer zich aan de Leidse universiteit als student in de rechten en de letteren inschrijven. Maar het zou nog enige jaren duren, voordat de jongeman zich onder het gehoor begaf van de zo beruchte paradoxale, maar toch ook beroemde dichter en geleerde. Daar voor het kandidaatsexamen in de rechten bestudering van de vaderlandse geschiedenis verplicht wasGa naar eind1., volgde Groen het desbetreffende college van Siegenbeek. Maar Tydeman riep de studenten toe: ‘Gaat toch niet die flauwe colleges van Siegenbeek horen, hoort Bilderdijk!’ Toen vader Groen vernam dat zijn zoon aan die oproep gehoor wilde geven, betuigde hij daarmee zijn instemming. Hij gevoelde, zo schreef hij, ‘dat het voor u van veel belang en aangenaam wezen moet een zoo beroemd man, als Bilderdijk is, van nabij te kennen en te hooren; het zou dus jammer wezen [...] de gelegenheid gemischt te hebben, welke zich thans aanbiedt, en daarom raad ik u van dezelve te profiteren, te meer, omdat de zwarigheden daartoe aanmerkelijk verminderen door de wijze waarop gij voornemens zijt, in vereeniging met uwe medestudenten op uwe hoede te zijn tegen den verleidelijken invloed van de zucht tot paradoxen, welke aan den heer Bilderdijk algemeen wordt toegeschreven.’Ga naar eind2. Op 18 januari 1821 berichtte Groen zijn vader, dat | |
[pagina 7]
| |
Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876), schilderij circa 1823 door Charles Howard Hodges. Museum Swaensteijn, Voorburg. Uit: G.J. Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, Goes 19772, p. 19.
(Foto: UB Amsterdam) hij de dag tevoren voor het eerst Bilderdijks college had bezocht; ‘mais j'attendrai encore quelque temps pour vous donner des détails, pour ne pas prononcer des jugemens téméraires’Ga naar eind3.. Welke indruk Bilderdijks persoon op hem gemaakt had, schreef hij dus ook niet. Maar een beetje vreemd zal die wel geweest zijn, want Bilderdijk verscheen vaak in nachtgewaad, had gewoonlijk een doek om zijn hoofd, en begon dikwijls met de verklaring niet te weten, of hij wel in staat zou zijn het college te houden. Waarschijnlijk had Groen wel iets over deze wonderlijke gewoonten gehoord. Bilderdijks uiterlijk was niet altijd aantrekkelijk. Jeronimo de Vries, de jongere, bekende in een brief aan Groen, 24 januari 1872Ga naar eind4., dat hij als kind voor Bilderdijk, ‘ofschoon hij mijne geboorte bezong, den grootsten schrik ter wereld had; ja, zijne liefkozingen met die zwarte wenkbrauwen en dien akeligen lach waren voor een kind afgrijselijk!’ Toch was hij volgens het getuigenis van een van zijn leerlingen, J.T. Bodel Nijenhuis, ‘een vriendelijk humaan man’Ga naar eind5.. Groen volgde Bilderdijks college van 17 januari 1821 tot mei 1822. Het persoonlijk contact bleef echter niet tot die colleges beperkt. Hij ging ook wel gewoon bij Bilderdijk op bezoek. In zijn Dagboek uit het voorjaar van 1822 vertelt hij uitvoerig over een visite, die hij hem samen met Sebald J.E. Rau had gebracht. Bilderdijk verklaarde bij die gelegenheid, dat het droogleggen van de Haarlemmermeer ‘voor Holland verderfelijk en de oorzaak van deszelfs geheelen ondergang’Bilderdijk in de jaren '20 van de 19de eeuw, buste 1832 door Louis Royer. Bilderdijk-Museum, Amsterdam.
zou zijn. Men deed beter het in verscheidene kleine meren te verdelen om de kracht van het water te breken. Maar ‘men heeft hier te lande de natuur altijd gedwarsboomd in plaats van haar te volgen’. Hij sprak ook over het roken, dat hij hoogst nadelig vond, en vervolgens weidde hij uit over de Mozaïsche wetten. ‘Zoo sprak de Heer Bilderdijk met ons op zijn gewone d.i. leerzame en onderhoudende wijze.’Ga naar eind6. Groen was medeondertekenaar van de door J.P. de Fremery opgestelde brief aan Bilderdijk, 1 mei 1822, waarin zijn acht leerlingen hun erkentelijkheid betuigden voor Bilderdijks onschatbare voorlezingen en even onschatbare gesprekken, en hem op kiese wijze zijn honorarium aanboden. ‘Niet alleen hebt gij ons in de [...] geschiedenis van ons vaderland rondgeleid en ons derzelver samenhang juist en treffend voorgesteld; niet alleen hebt gij ons van zoovele andere wetenschappen en soorten van kennis [...] uit den schat van uw genie en geleerdheid de belangrijkste inzichten en denkbeelden ruimschoots medegedeeld; maar, wat het voornaamste is, gij hebt ons geleerd dat al die wetenschappen op den godsdienst moeten steunen of volmaakt met dezen overeenstemmen en alleen dienstbaar zijn aan de ware en hooge bestemming van den mensch.’Ga naar eind7. Bilderdijk schreef in zijn bedankbrief van 2 mei 1822: ‘wat kon ik dan de Algoedheid dank zeggen, het gemoed mijner hoorderen derwijze van die beginsels en van die zucht te hebben mogen vervullen, die gij wel van mij hebt willen hooren, overwegen en aannemen.’Ga naar eind8. | |
[pagina 8]
| |
Ter gelegenheid van Groens dubbele promotie op 17 december 1823 kwam Bilderdijk hem persoonlijk feliciteren. Dit bezoek leidde nog tot een klein incident, want toen, lezen we in een brief van Dirk van Hogendorp aan Da Costa, 26 december 1823Ga naar eind9., heeft Siegenbeek ‘ons niet verbis maar facto geleerd, wat zeggen wil, wegsluipen als een hoenderdief; zodra hij Bilderdijk zag, ‘verbleekte hij en aardig was het om te zien, hoe hij langs de muren met spoed wist te kruipen om de deur te vinden en Bilderdijk te ontwijken’. Welke invloed heeft Groen van Bilderdijk ondergaan en hoeveel? Volgens C. Tazelaar meer dan uit Groens eigen getuigenis valt op te makenGa naar eind10.. Het komt mij echter voor, dat Groens mededelingen hierover zeer evenwichtig zijn. Bilderdijk is voor Groen een stimulans geweest om gangbare opvattingen niet klakkeloos over te nemen, maar kritisch te bekijken. Hij is daarbij tot zelfstandige conclusies gekomen. Groen voelde zich in zijn jeugd in het geestelijk klimaat waarin hij was opgevoed, best thuis. Naar hij zelf verklaard heeftGa naar eind11., was hij liberaal en Christen, met de leus: medio tutissimus ibis. Naar gelang van de thermometer conservatief-liberaal of liberaal-conservatief. Hij deelde in de zelfgenoegzaamheid van zijn tijd. Maar juist Bilderdijks paradoxale, zo dwars tegen de geest man de tijd ingaande opvattingen hebben hem geprikkeld zowel de gangbare als de daarmee in strijd zijnde meningen aan een nader onderzoek te onderwerpen. Hoe nuttig hij dit achtte, toonde hij aan in zijn op 25 oktober 1821 voor de studentenvereniging Tandem fit surculus arbor gehouden lezing over de paradoxenGa naar eind12.. Het is dwaasheid, zei hij, zich bij alles wat oud en door langdurige overeenstemming van begrippen aangenomen is, neer te leggen. Wanneer wij, uit zucht tot nabootsen, of om ons de moeite om zelf na te denken te sparen, of onder de invloed die het gezag der meningen op ons uitoefent, ons oordeel aan dat van anderen aanpassen, worden niet alleen juiste, maar ook valse meningen verbreid die niemand betwijfelt omdat zij reeds lang gegolden hebben. Komt er nu een buitengewoon vernuft dat van kindsbeen aan niet naar anderen gevormd maar oorspronkelijk gebleven is en zich bij niemands gezag, hoe groot ook, neerlegt, dan zal hij veel zeggen dat aan anderen wonderlijk voorkomt, omdat het van de gangbare mening verschilt. Men moet niet alleen van een bepáálde mening, maar ook van de tegenovergestelde kennis nemen om tot een vaste overtuiging te kunnen komen. Ook die tegenovergestelde mening moet men niet als een papegaai napraten zonder er iets van te begrijpen. Want dan zal men haar niet goed overbrengen, zodat de toehoorders een verkeerde indruk krijgen en van de zegsman geloven, wat deze nooit heeft geleerd. Immers, hoe zou het anders komen, dat men zo vaak beschouwingen over Bilderdijk hoort, om welke ieder die beter weet, lacht, de door alle aanwezigen, door de redenaar in het bijzonder, vereerde man, die zelf deze soort van verdedigers het zwijgen opleggen en de verzen van Vergilius toeroepen zou: Niet aan zodanige hulp noch aan zodanige vrienden heb ik behoefte. Want hij wordt daardoor dikwijls veroordeeld door hen die, zo hij zich had willen verdedigen, hem tot in de wolken zouden hebben verheven; daardoor wordt zijn zeer nuttige omgang door vele studenten verwaarloosd, daardoor leest men zijn werken niet, ofschoon daarvan zo schone vruchten te plukken zijn. Er was wel enige moed nodig geweest voor deze verdediging van Bilderdijk. Want Groen hield die lezing een maand nadat Kemper en Siegenbeek zich in openbare redevoeringen tegen Bilderdijk gekeerd haddenGa naar eind13.. Hierop doelde Groen dan ook met zijn aankondiging te zullen spreken over een zeer actueel onderwerp, namelijk de tweedracht die vooral in onze dagen hier in Leiden is ontstaan. Immers, toen men zekere wonderlijke begrippen die met de mening der meesten niet strookten, of om het gewone woord hiervoor te gebruiken, toen men paradoxen is begonnen te leraren, toen is de kwestie ontstaan en met de grootste ijver besproken. Terecht heeft Gerretson opgemerkt, dat Bilderdijk Groen de waarde leerde van de paradox als denkfictie, de fictieve twijfel als de methode van denkonderzoek, die voor Groens bij uitstek kritische geest de meest aangewezene bleek te zijnGa naar eind14.. Door dit kritisch tegen elkaar afwegen van tegenstrijdige meningen kwam Groen ook tot een meer genuanceerde beschouwing dan de gangbare van de kwestie tussen Turkije en Griekenland, zoals blijkt uit zijn Bedenkingen tegen een oproeping tot ondersteuning der GriekenGa naar eind15., waarin hij zich niet onverdeeld aan de zijde van de Grieken schaarde. Hij vroeg 23 december 1826 aan professor C.J. van AssenGa naar eind16., of hij een exemplaar, niet daarvan, zoals Gerretson ten onrechte bij deze brief aantekent, maar van een door hem eerst anoniem uitgegeven geschrift Over den oorlog in PortugalGa naar eind17. ‘aan onzen grooten Bilderdijk zou durven bieden. Ik zou het wenschen wegens de betrekking, die ik ook op hem, als op een bewonderden leermeester heb, van wien ik zooveel voortreffelijks, zooveel onvergetelijks heb gehoord. Maar wie ofschoon van zijne eigene mening voor het oogenblik overtuigd, zou niet wantrouwen aan zichzelf, wanneer hij in 't minst van hem verschilt van opinie? Wie zou niet bevreesd zijn voor een genie, 't welk als het verpletteren wil, zoo gemakkelijk verpletteren kan.’ Hij had in dat stuk, zoals hij in zijn AutobiografieGa naar eind18. meedeelt, ‘de waarschijnlijke gevolgen, nu of later, van den onvermijdelijken strijd der beginselen’ geschetst. In een brief van 9 december 1830Ga naar eind19. deelt J. Hora Siccama aan Groen mee veel van diens inzichten aan Bilderdijks invloed toe te schrijven. ‘Immers gij zeidet mij eens, dat ook gij vroeger aan twijfelingen waart overgegeven, tot gij, dit waren, geloof ik uwe eigene woorden: “Bilderdijk leerdet kennen die u met eene vaste hand, uit dien kring wegrukte en op de hoogte plaatste, vanwaar gij nu de dingen overziet”.’ Hij geloofde echter niet, dat Groen door Bilderdijks welsprekendheid bedwelmd was. ‘Het mag zijn, dat Bilderdijks diepe overtuiging van verachtering en verval bij het menschelijk geslacht, ook waar hij in zijne beschouwing eenzijdig werd, een weinig te sterk op uwe denkwijs heeft gewerkt, dat hij het is, die u, door aan- | |
[pagina 9]
| |
Pagina uit Groens dagboek over het bezoek aan Bilderdijk (vgl. noot 6). Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage.
(Foto: Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage) wijzing van de rampen uit het ongeloof geboren, heeft doen gelooven, dat het onderzoek van waarheid ondergeschikt moet zijn aan de oogenblikkelijke behoeften des menschen. Maar ik heb mij ook sints lang, vooral uit uwe GedachtenGa naar eind20., kunnen overtuigen, dat uwe inzigten zich allengs, beide in 't godsdienstige en staatkundige, verre boven die van Bilderdijk hebben uitgebreid.’ In 1873 wijst Groen nog op Plato als een tempering van Bilderdijks invloed op hem. ‘Van Bilderdijkianisme was bij mij geen zweem. Door deze contrarevolutionaire felheid ben ik niet medegesleept. Van waar dit? In de geheele oudheid was mijn lievelingsauteur Plato. De lezing en herlezing zijner Dialogen heeft mij gevrijwaard tegen de overrompeling eener zeldzame genialiteit. Christenwijsgeer is het tegendeel van sofist, maar het apodictische van Bilderdijk geleek naar sofistischen trant. Veel en daaronder ook het geüsurpeerde van schitterende reputatiën heb ik van hem geleerd; maar de toon van eigen onfeilbaarheid gaf mij, bij het herdenken aan de dialogen der Atheensche Academie, tegen de overmacht ook van zijn Ipse dixi, een uitstekend en gansch niet overtollig behoedmiddel aan de hand.’Ga naar eind21. Aangaande zijn bekering van een verstandelijk tot een levend geloof schreef Groen 20 november 1831 aan A.G.A. van RappardGa naar eind22., dat deze zich de indruk van Bilderdijk niet sterker moest voorstellen dan hij geweest is: ‘Hij heeft mij meer afgeschrikt van het ongeloof dan wel gebragt tot het geloof.’ Groot was Groens waardering voor Bilderdijk als dichter. Hij correspondeerde met Van Assen, J. Kappeyne van de Coppello, H.J. Koenen en anderen over Bilderdijks verzen. De Avondschemering beviel hem beter dan de Naklank. ‘Mijn eerbied voor Bilderdijk’, schreef hij 22 februari 1830 aan KoenenGa naar eind23., ‘is in vele opzigten bijna onbegrensd, schoon hij mij in sommige opzigten een raadsel gebleven is. Als dichter weet ik naauwelijks iemand, die met Bilderdijk vergeleken zou kunnen worden.’ In dezelfde brief beweerde hij, dat hij zich nimmer de heerlijke uren zal beklagen, waarin hij Bilderdijk over de historie van het vaderland mocht horen spreken, en Koenen merkte na de verschijning van de eerste delen van Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands in zijn brief aan Groen van 12 december 1834Ga naar eind24. op, niet te begrijpen, hoe Groen met zulk een ingenomenheid van Bilderdijks college placht te spreken; immers van Bilderdijks warme navolgers had hij dit kunnen verwachten, maar Groens oordeel was onbevangen, waarom hij veel stelt op rekening van hetgeen Bilderdijk er nog zal bij gesproken hebben, van het nieuwe en onverwachte en van de energie van de voordracht. Waarschijnlijk terecht. Want het is juist die vaderlandse geschiedenis, waarop Groen later doorlopend kritiek heeft gehad. Al dadelijk na de inzage van het eerste deel bekende hij aan Koenen, 24 december 1832Ga naar eind25., dat hij zich Bilderdijk als historicus al te groot had voorgesteld. Twee dagen later schreef hij aan Van AssenGa naar eind26. n.a.v. het tweede deel: ‘Doch ook de bloote inzage van dit deel heeft mij overtuigd, dat de schrijver dit gedeelte der geschiedenis niet zóó grondig heeft bestudeerd, als ik tot nu toe had gedacht’, en 23 maart 1834 betuigde hij eveneens aan Van AssenGa naar eind27.: ‘Mijn vertrouwen op Bilderdijk als historicus is alles behalve onbepaald, sedert ik in de gelegenheid was om zijn eerste deel [...] te toetsen aan het werk van MoreauGa naar eind28. wiens gevoelen op de kalme beschouwing en overdenking eener menigte van authentieke stukken berust.’ Groen had door zijn werk aan het Koninklijk Huisarchief intussen kennis van de bronnen genomen. Het is dan ook vooral in zijn Archives, dat hij zijn oordeel over Bilderdijks behandeling van de vaderlandse geschiedenis uitspreektGa naar eind29.. Men zou, zegt hij, zich niet erg bekommeren om de roem van Bilderdijk, indien men beweerde, dat ‘le récit superficiel, entremêlé d'observations acerbes et d'invectives parfois très-inconveniantes’, dat men heeft uitgegeven onder de naam van Geschiedenis des Vaderlands, een werk zijner waardig is. Misschien is het, ondanks al de gebreken van ‘cette composition informe et bizarre’ geoorloofd te zeggen, dat Bilderdijk, onvergelijkelijk, subliem dichter, ‘le génie de l'histoire’ had; want een genie als hij heeft altijd iets universeels. Maar Bilderdijk, in de meeste wetenschappen ver boven de middelmaat, bezat toch in geschiedenis niet de graad van wetenschap, die onontbeerlijk is om een menigte van onnauwkeurigheden en dwalingen te vermijden; en dan spreken wij van ernstige en fundamentele dwalingen, die aan de competentie van de schrijver doen twijfelen. Men moet echter wel rekening houden met het speciale doel van | |
[pagina 10]
| |
Slot van de brief, Leiden 1 mei 1822, door ‘Uw' dankbre leerlingen’ De Fremery, Groen van Prinsterer, Brugmans en anderen. Bilderdijk-Museum, Amsterdam.
(Foto: G.A. de Zeeuw, Amsterdam) dit werk; het is een korte samenvatting van de voornaamste feiten, gekruid met pikante opmerkingen, en bestemd als leidraad voor particuliere lessen. Bilderdijk had de oorlog verklaard aan ‘cette histoire stéréotypée qui avoit possession des esprits’. Hij wilde uitdagen tot een nieuw onderzoek. Uit ‘cette ardeur de polémique’ kan men de doorlopende en heftige kritiek op Wagenaar verklaren. Deze had grenzen gesteld aan het onderzoek en die moesten worden doorbroken. Zo gezien heeft Bilderdijks werk grote verdiensten, het heeft echter zijn tijd gehad, het is een museumstuk geworden. Maar Bilderdijk heeft wel het prestige van onfeilbaarheid, waarin de publieke opinie zijn bescherming had gevonden, vernietigd. ‘La science longtemps stationnaire, [...] reprit sa marche par l'impulsion du doute.’Ga naar eind30. Bilderdijks oordeel ten aanzien van zijn tegenstanders is ook niet altijd zo bedaard en onbevangen geweest, dat het anderen tot richtsnoer zou mogen strekken. Want hij verheerlijkte wat men gewoonlijk misprees, haalde door het slijk wat men bewonderde, ‘idéalisant, en bien ou en mal, les objets de ses sympathies ou de ses répugnances, son zèle à refouler l'erreur lui fit outrepasser les bornes de la vérité’Ga naar eind31.. Ook ten aanzien van de staatkunde verschilden hun inzichten. Betreffende de middeleeuwen bestond wel overeenstemming. De graaf had onverdeeld het souvereine gezag, de Staten hadden geen eigen gezag. Terwijl Bilderdijk echter de monarchale regeringsvorm als de enig juiste beschouwde, had Groen alleen maar vóórkeur voor de monarchie, maar dan getemperd door de controle van het parlement. Reeds 10 juni 1831 verklaarde hij in een brief aan KoenenGa naar eind32. geen voorstander uitsluitend voor het monarchale beginsel te zijn; ‘naar mijn inzien is eene republiek even wettig als eene monarchie en moet het principe van legitimiteit op alle soorten van regeringsvorm worden toegepast’. Bakhuizens bewering, dat een kenmerkend dogma van Groen zou zijn: het beginsel van de staat door God zelf gegeven is monarchie, en de hoogste ontwikkeling van de staat is terugkering tot dat beginselGa naar eind33., werd dan ook ten stelligste door hem ontkendGa naar eind34.. Bilderdijk dacht er zo over, Groen niet. Groen verwijt Bilderdijk ook in zijn Ongeloof en Revolutie, dat deze te weinig het verschil heeft gezien tussen wezenlijke monarchie, gelijk zij op eigen en veelzins beperkt gezag der vorsten berust, en autocratie, welke onder de naam van monarchaal bewind uit de anarchie als onvermijdelijk gevolg ontspruit. ‘Vergramd over den telkens terugkerenden geest van godverzaking en opstand, heeft hij inzichten en wensen gekoesterd, en zou hij, tot bedwang van het kwaad naar middelen hebben kunnen grijpen, die ik althans van revolutionairen oorsprong en strekking niet gaarne vrijpleiten zou.’Ga naar eind35. Tijdens de adresdiscussie in 1873 deed de conservatief W. Wintgens in de Kamer een felle uitval tegen Groen en de antirevolutionairen, en noemde die richting de school van Bilderdijk. Het antirevolutionaire lid J.W. van Loon repliceerde met de opmerking, dat Wintgens Groen en de zijnen niet getroffen had, maar zijn hamer had uitgeworpen tegen de contrarevolutionaire of reactionaire partij. ‘Dit treffend laconisme slaat den spijker op den kop’, schreef Groen in zijn Nederlandsche GedachtenGa naar eind36.. En iets verder lezen we: ‘In 1821 ben ik toehoorder van Bilderdijk geweest. In 1828 gematigd liberaal. Nagenoeg met de conservatieven, zooals nu de heer Wintgens, homogeen. Eerst in 1829 werd ik in de atmosfeer der revolutie antirevolutionair, terwijl ik de contra-revolutionaire velleïteiten vermeed en bestreed. Reeds toen ontbrak er wel iets aan mijne bilderdijkiaansche orthodoxie.’Ga naar eind37. Kort na Bilderdijks verscheiden schreef Groen aan Van Assen, 20 december 1831: ‘Wat is hij voor Nederland geweest en hoeveel meer had hij reeds nu kunnen zijn, ware de invloed zijner krachtige taal niet door vooroordeelen van onderscheiden aard, bovenal door de dwaze ingenomenheid met de vermeende voortreffelijkheid onzer tijden tegengewerkt’Ga naar eind38., en vijf dagen later aan Willem de Clercq: ‘Hij heeft gedaan, hetgeen weinigen zijner letterkundige tijdgenooten deden: hij heeft op de rots gebouwd, en wanneer de vlam hooi en stoppelen zal hebben verteerd, blijft er nog in overvloed goud en diamant.’Ga naar eind39. Dàt blijft, ondanks veel kritiek, voor Groen toch het allesovertreffende punt van waardering: Bilderdijks erkenning van Gods souvereiniteit en zijn verwerping van het revolutionaire beginsel van de souvereiniteit van de mens, waarvan hij de gevolgen vooral in zijn gedichten had voorspeld. Of we ons de titel van leerlingen van Bilderdijk laten welgevallen? vroeg Groen in 1843. ‘Neen, zoo er door aangeduid wordt, òf dat we den grooten man, in eenig vak, blindelings gevolgd, òf dat wij in Staatsregt en Historie, ten aanzien van elk hoofdpunt, zijn begrip tot het onze hebben gemaakt. Doch tevens zullen we gaarne en met dankbaarheid openlijk erkennen, dat sommigen onzer ook uit zijn omgang en geschriften veel hebben geleerd; dat we hem hoogachten en eerbiedigen, om zijne onnavolg- | |
[pagina 11]
| |
baarheid, als diepzinnig taalkenner en, in elk geval der poezij veel begaafden en schaars geëvenaarden dichter; om den verbazenden omvang zijner geleerdheid, en vooral ook om zijn moedig wederstaan van de wanbegrippen zijner eeuw; we voegen erbij, dat het vaderland door het opvolgen van sommige zijner lessen en wenken, niet verloren zou hebben, en dat de geschiedenis onzer dagen, in haar droevige en heillooze strekking, het bewijs oplevert, dat de somberheid zijner beschouwing niet de vrucht enkel der overdrijving van een zwartgalligen en bedilzieken grijzaard is geweest.’Ga naar eind40. In 1849 voegt hij daaraan nog toe, ‘dat ook in de laatste jaren, de gebeurtenissen een telkens treffender bewijs van de juistheid zijner inzigten opgeleverd hebben, en dat menigeen dezelfde gedichten, vroeger naar hij dacht, vervelende klaagliederen, leesbaar enkel om de uitnemendheid der dichterlijke vormen, thans, en teregt, niet voor poëzij slechts, maar voor profecij houdt. Een hooger toon, een toon niet der verlegenheid, en verontschuldiging, maar van billijken trots over de verdienstelijkheid van hun verguisden leermeester, mag thans door hen, die leerlingen van Bilderdijk heeten, gevoerd worden, nu de verwonderlijke juistheid is gebleken van hetgeen met een medelijdend schouderophalen als dichterlijken waanzin, ter zijde gelegd, of met vinnig verwijt als rampzalige miskenning van de voortreffelijkheid der tijden, aan de minachting van het algemeen prijsgegeven werd.’Ga naar eind41. Tenslotte Groens getuigenis in Ongeloof en Revolutie: ‘Ik ben, zegt men, en gaarne zeg ik het ook, kwekeling van Bilderdijk. Doch in welken zin? Is het om mij van de plicht der dankbaarheid te kwijten? Ik erken met blijdschap, grote verplichting aan Bilderdijk te hebben; inzonderheid, omdat hij door de hevigheid zijner aanvallen tegen veel, dat ik als ontwijfelbaar beschouwde, mij aan het twijfelen en tot een onbevangen onderzoek gebracht heeft. Is het om te delen in den smaad, die veeltijds, in naam tegen de Bilderdijkse school, inderdaad tegen recht en waarheid, ook tegen Christelijke waarheid gericht is? Ik ben gereed mij op de rol der aangeklaagden, of zoo men wil, der veroordeelden te laten schrijven.’ Maar, laat hij er op volgen, hij wil wel lessen ontvangen, doch tevens van niemand afhankelijk zijn, en zich het nemini me mancipavi ten regel stellen; ‘bij het raadplegen van menigen schrijver naar de Schrift bij uitnemendheid het oog gevestigd houden, en op het gebied der wetenschap, met erkentelijk gebruik der aan anderen verleende wijsheid, de uitspraak van den Zaligmaker in gedachtenis houden: “Een is uw Meester, namelijk God”.’Ga naar eind42.
Resumerend kom ik tot de volgende slotsom: Het persoonlijk contact tussen Bilderdijk en Groen blijft beperkt tot enkele jaren, en droeg een vriendschappelijk karakter. Bilderdijks invloed op Groen is, om met Gerretson te sprekenGa naar eind43., formeel van aard. Bilderdijk heeft hem het gebruik van paradoxen als denkfictie geleerd en hem aangespoord tot grondig en kritisch onderzoek. Groen had grote bewondering voor Bilderdijks veelzijdige geleerdheid. Hij waardeerde hem vooral om zijnTitelpagina van Groens dissertatie, te verdedigen 17 december 1823. UB Amsterdam.
(Foto: UB Amsterdam) onderkennen van de tijdgeest, bij het licht van de Bijbel, en vervolgens als dichter, in het bijzonder als profetisch dichter. Groens diepgaande kritiek geldt vooral Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands, maar ook zijn contrarevolutionaire denkbeelden en zijn neiging tot sofistische redeneringen. J.L. van Essen J.L. van Essen was van 1943 tot 1978 verbonden aan het Bureau der Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis te 's-Gravenhage, laatstelijk als wetenschappelijk hoofdambtenaar, en is belast met de uitgave van de briefwisseling van Groen van Prinsterer, waarvan in 1980 het vijfde deel verscheen. |
|