Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 1
(1984)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermdBilderdijk en Van der KeesselGa naar voetnoot*Op 19 mei 1780 liet Willem Bilderdijk zich als student in de rechtsgeleerdheid te Leiden inschrijvenGa naar eind1.. Het vak was hem niet geheel vreemd want hij had Wolffs Natuurrecht met de aantekeningen van Elie Luzac en Pufendorfs De jure naturae et gentium bestudeerd. Daardoor had hij naar zijn eigen zeggen ontzag gekregen voor de leer van het recht, die hij tot dusverre ‘als bloote chicane had hooren verguizen’Ga naar eind2.. Door ziekte verhinderd kon hij pas eind oktober 1780 met de studie een begin makenGa naar eind3.. Hij kreeg van zijn vader twee jaar om aan zijn studie te bestedenGa naar eind4. en slaagde erin binnen deze tijdslimiet af te studeren; op 19 oktober 1782 promoveerde hij op 105 stellingenGa naar eind5.. Bilderdijk in zijn studententijd, miniatuur circa 1780 door onbekend kunstenaar. Bilderdijk-Museum, Amsterdam.
(Foto: G.A. de Zeeuw, Amsterdam) Gedurende zijn studietijd woonde hij met veel plezier en ijver de colleges van de hoogleraren F.W. Pestel en D.G. van der Keessel bij, hoewel deze colleges hem ook erg vermoeiden gezien het feit dat hij, naar hij later schreef, tussen 4 en 5 uur op het door Pestel gegeven college wel eens staande in slaap vielGa naar eind6.. Vanaf het begin maakte hij, blijkens een eigenhandige aantekening in zijn Corpus iuris civilis, er een gewoonte van om hierin alles aan te tekenen wat hem opviel of te binnen schootGa naar eind7.. Hij placht Van der Keessel en Pestel ook thuis op te zoeken. Zelf schrijft hij daarover op 23 maart 1808 aan M. Tydeman: ‘men weet dat ik geen bezoeken gaf, buiten Pestel, en Van der Keessel, wie ik zoo veel mooglijk trachtte uit te hooren, of liever tot den grond van hunn' leer door te zien.’Ga naar eind8. Van de laatste kreeg de studiosus in zijn tweede jaar de uitnodiging om een maal per maand, op dinsdagavond, samen met enkele anderen bij hem thuis een privatissimum te komen bijwonen. Dionysius Godefridus van der Keessel werd als zoon van een predikant op 22 september 1738 in Deventer geboren. Hij liet zich op 1 mei 1756 als student in de rechten aan de Leidse universiteit inschrijven en promoveerde daar op 23 oktober 1761 op de dissertatie De usucapione partus et foetus rei furtivae. Reeds één jaar na zijn promotie - in dat jaar had hij zich als advocaat in Den Haag gevestigd - werd hij op 24-jarige leeftijd hoogleraar te Groningen, waar hij in 1768/1769 rector magnificus was. In 1770 aanvaardde hij het hoogleraarschap te Leiden. De uitgever van de Acta Senatus van de Leidse universiteit, P.C. Molhuysen, noemt hem een strijdlustige figuur bij de debatten in de Senaat. Hij was in Leiden drie maal rector magnificus: in 1773/1774, 1785/1786 en 1791/1972. Tot zijn emeritaat in 1815 bleef hij aldaar hoogleraar. Een jaar later stierf hij: 7 augustus 1816. Hij doceerde in het Romeinse en hedendaagse recht en gaf colleges aan de hand van het Compendium Institutionum van J.F. Böckelmann. Deze Dictata op de Instituten zijn in onze eeuw uitgegeven. Ook gebruikte hij als leidraad zijn in 1800 uitgegeven Theses selectae | |
[pagina 3]
| |
Dionysius Godefridus van der Keessel (1738-1816), schilderij 1780 door Gerard van der Puyl. Academiegebouw, Leiden. Uit: Icones Leidenses, Leiden 1973, nr. 182.
(Foto: Universiteitsbibliotheek, Amsterdam) juris Hollandici et Zeelandici, bestaande uit 901 meest korte aanvullingen en aantekeningen op de Inleidinge van Hugo de Groot. Hiervan verschenen in de vorige eeuw nog een herdruk alsmede verscheidene Engelse vertalingen (de laatste in 1901). In deze eeuw werden zijn Voorlezingen of Praelectiones op de Inleidinge met een vertaling in het Zuidafrikaans gedrukt, evenals zijn Voorlezingen of Praelectiones op de boeken 47 en 48 van de Digesten met een vertaling in het Engels. In deze laatste zette hij zowel het strafrecht zoals dat door de rechtspraak werd toegepast, alsook het strafrecht dat in ons Crimineel Wetboek van 1809 is opgenomen, uiteenGa naar eind9.. Van het privatissimum bij Van der Keessel hield Bilderdijk een dictaat bij, dat via de nalatenschap van Bastiaan Klinkert, een van Bilderdijks bewonderaars, in het bezit der Koninklijke Akademie van Wetenschappen kwamGa naar eind10.. Op 22 augustus 1854 schreef M.C. van Hall in beverig handschrift - hij was 86 jaar - het briefje dat aan het dictaat werd toegevoegd: ‘Regtsgeleerde vragen in voorstelling door Professor Van der Keessel, aan sommigen zijner leerlingen, ter beantwoording en oplossing voorgesteld en beantwoord door Mr. W. Bilderdijk. Tot opheldering van het bovenstaande voeg ik hier bij, dat voornoemde Hoogleeraar des dingsdagsavonds daartoe een afzonderlijk collegie kosteloos hield, waarbij ik ook werd toegelaten.’ Dit briefje geeft de indruk dat Van Hall en Bilderdijk tegelijkertijd dit privatissimum bijwoonden, maar bij naslaan van het Album Studiosorum blijkt dat Van Hall dit pas enkele jaren na Bilderdijk gedaan kan hebbenGa naar eind11.. Het dictaat is ingebonden in een bruin kaft aan rug en hoeken afgewerkt met rood leer dat met goud is versierd. Midden op de voorkant is een etiket aangebracht van hetzelfde rode leer, eveneens met goud versierd, waarop in gouden drukletters te lezen is: ‘W. Bilderdijk. Studiosus 1781. Mss.’ Voorin bevindt zich het hierboven genoemde briefje. Het aantal beschreven pagina's bedraagt 88. De nummering is door iemand anders met potlood aangebracht met overslaan van de blanco pagina's, waardoor de linker en rechter pagina's nu eens even dan weer oneven genummerd zijn. Pagina 34, die een korte aantekening bevat, is bij de nummering over het hoofd gezien, zodat het geheel eindigt met p. 87. Inzake het gebruikte papier zijn verschillende soorten te onderscheiden, verschillend niet alleen van kwaliteit maar ook van formaat. De bladzijden doorbladerend, vinden wij drie watermerken, nl. één pro patria watermerk dat niet te achterhalen is, één pro patria watermerk, waarschijnlijk afkomstig van de Zaanse papiermolen van Adriaan Rogge, en één pro patria merk met als contramerk een spuitende walvis dat beslist van Adriaan Rogge afkomstig is. Hij heeft dit contramerk genomen omdat zijn papiermolen ‘De walvis’ heette. Inhoudelijk bezien bestaat het manuscript uit twee of drie delen, nl. het collegedictaat, oefeningen en varia. Het collegedictaat loopt tot en met p. 50. Na telling blijken er acht dinsdagavonden - per maand één - in het studiejaar 1781-1782 aan het privatissimum besteed te zijn, waarvan de eerste op 27 november 1781 viel en de laatste op 18 juni 1782. Elke keer werd er een andere casuspositie besproken. Het van het privatissimum gemaakte dictaat is in volgorde ingebonden op de laatste en voorlaatste casus na, die omgewisseld zijn. Het dictaat eindigt op p. 50, waar de één na laatste casus - die van 21 mei 1782 - genoteerd staat, echter zonder oplossing. Reden hiervoor moet zijn dat óf de oplossing is zoekgeraakt óf dat Willem ziek was in die tijd, iets wat ook in zijn studententijd vaak gebeurde. Wat de werkwijze op het privatissimum betreft, is mijn indruk dat de casuspositie gedicteerd werd en vervolgens door de studenten uitgewerkt moest worden, waarna de behandeling bij Prof. Van der Keessel thuis plaatsvond. De acht casusposities, die over het algemeen zeer academisch van aard zijn, zijn alle in de Nederlandse taal gesteld. Van de zeven oplossingen zijn er slechts twee in het Latijn. Het werd steeds minder gebruikelijk om op de extra colleges en privatissima bij de hoogleraren thuis de Latijnse taal te gebruiken, omdat de studenten die niet meer zo goed beheersten. De eerste bijeenkomst wordt besteed aan de oplossing van een casus waarin twee echtgenoten, die een mutueel testament opgesteld hebben, tegelijk met een van hun kinderen bij een schipbreuk omkomen. De vragen zijn hoe de erfenis verdeeld moet worden en | |
[pagina 4]
| |
hoe de voogdij over de overgebleven kinderen geregeld moet wordenGa naar eind12.. Op de tweede bijeenkomst wordt behandeld wat er zoal kan voorvallen als een onder bedreiging met geweld afgegeven schuldbekentenis te goeder trouw wordt verkregen en iemand zich op verzoek van de bedreigde uit vrees voor verder geweld borg steltGa naar eind13.. De derde bijeenkomst wordt besteed aan de bespreking van de rangorde en de rechten van crediteuren in een insolvente boedel. Dit is de eerste van de twee geheel in het Latijn gestelde oplossingenGa naar eind14.. Op de vierde bijeenkomst buigt men zich over het probleem dat een testateur een nader bij codicil te bepalen persoon tot zijn erfgenaam benoemd heeft en dat na zijn dood wel het testament maar niet het codicil te vinden isGa naar eind15.. Tijdens de vijfde bijeenkomst wordt besproken dat Cajus, die samen met Mevius in een maatschap zit, Mevius deze maatschap opzegt. Cajus heeft namelijk f 20.000 ingebracht en doet al het werk, terwijl Mevius als tegenprestatie alle inkomsten van zijn goederen inbrengt, maar deze goederen brengen al geruime tijd niets meer op. In de kantlijn is te lezen dat Bilderdijk voor Cajus ageert en zijn studiegenoot A.G. van Meurs voor MeviusGa naar eind16.. De zesde bijeenkomst is weer geheel met erfrecht gevuld. Een vader heeft in zijn testament drie van zijn vier kinderen tot erfgenaam benoemd. Het vierde kind stelt hij vanwege zijn verkwistende aard alleen in de legitieme portie. Dit is de tweede in het Latijn gestelde oplossingGa naar eind17.. De zevende bijeenkomst wordt eveneens geheel aan het erfrecht besteed. Een testateur heeft drie personen tot erfgenaam en drie tot legataris benoemd. Eén van de erfgenamen is vóór de testateur overleden. De overige twee aanvaarden beneficiairGa naar eind18.. De achtste en laatste bijeenkomstGa naar eind19. is naar mijn mening de aardigste. Deze casus gaat over een militair die in vredestijd in een grensplaats in garnizoen ligt en daar met een zekere Sempronius ruzie gekregen heeft. De militair heeft Sempronius terstond tot een duel uitgedaagd. Dit duel wordt onmiddellijk daarna op een afgelegen plaats gehouden, iedere duellist voorzien van één secondant. De militair brengt eerst Sempronius in het nauw maar wordt vervolgens zelf dodelijk gewond. Hij maakt nog duidelijk dat hij Sempronius alles vergeeft, verklaart aan de secondanten dat hijzelf de oorzaak van zijn dood is en benoemt Sempronius tot zijn enig erfgenaam. Tevens verzoekt hij dat zij na zijn overlijden daarvan getuigenis willen afleggen. Ruim een uur daarna overlijdt hij. Aan deze casus heeft Bilderdijk zich geheel verslingerd. Bladzijden schrijft hij erover vol, zeer slordig en met veel doorhalingen. Duelleren was niet geoorloofd. Er volgt dan ook een eindeloos verhaal of Sempronius en de secondanten wel of niet strafbaar zijn en of een duel wel of niet geoorloofd moet zijn. Bilderdijk is van mening dat een duel wel geoorloofd moet zijn in die gevallen waarin de wet geen oplossing biedt. Soms, zegt hij, is het aangedane onrecht op zichzelf iets heel onnozels maar gaat het om de waarde die men ergensDeze afbeelding (p. 39 van Bilderdijks collegedictaat) toont een fragment uit de casus over het duel. Na een algemene uiteenzetting over de strafbaarheid van doodslag volgt de vraag of Sempronius gestraft moet worden wegens de dodelijke afloop van het duel. Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Amsterdam.
(Foto: Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Amsterdam) aan hecht. Men is dan aansprakelijk voor de gevolgen die uit dat op zichzelf onnozele onrecht voortvloeien. Hij noemt als voorbeeld: ‘Had David het recht niet van oorlog om den hoon zijnen afgezanten in 't afscheeren der baarden aangedaan? En is de baard ten opzichte van onze zedelijke volkomenheden iets wezendlijks? - Men zegge, dat die gevolgen niet voortvloeien uit deze licht beteekenende beleediging maar uit die verkeerde, die onrechtmatige vooroordeelen!’Ga naar eind20. Op deze vooroordelen borduurt Bilderdijk voort. Zo zegt hij dat de mensheid op grond van vooroordelen lafheid erg vindt. Hij schrijft verder dat als je een stier van zijn horens berooft of een haan van zijn sporen, zij door hun soortgenoten niet meer geaccepteerd worden. Zo is het ook met de mens wiens baard onvrijwillig afgeschoren wordt, of de mens die zijn moed verloren heeft. Hij ‘staat ten doel van aller verguizing en alles onttrekt zich aan zijnen omgang of wijst hem af’Ga naar eind21.. In het geval van lafheid vindt hij een duel dan ook geoorloofd. Hij vat zijn betoog over het wel of niet geoorloofd zijn van een duel samen met de woorden: ‘deze gevallen [nl. die waarin een duel geoorloofd is] zijn daar, wanneer geene burgerlijke rechtsvordering ons herstellen, geen burgerlijke macht er ons tegen beschermen kan; en teffens geen ander middel van eigen verdediging dit vermag’Ga naar eind22.. Het Romeinse recht zwijgt over het duel, | |
[pagina 5]
| |
maar, zegt Bilderdijk, a contrario kan je eruit afleiden dat in de gevallen waarin een duel de enige oplossing is, het geoorloofd is omdat de natuur recht geeft op een duel. Dan keert hij tot de eigenlijke casus terug: hij weet niet of Sempronius strafbaar is omdat hij geen bijzonderheden kent. Het lijkt hem echter van niet, omdat de militair Sempronius' vrijheid aanrandt tot welker verdediging alles geoorloofd is. De secondanten zijn in het algemeen niet strafbaar. Zij moeten toezicht houden. Ook niet nu er een dode gevallen is, vindt hij hen strafbaar; zij hadden immers de beste bedoelingen, maar het groeide hen boven het hoofd. Als laatste vraag wordt gesteld of het testament wel geldig is, nu het een duel betreft. Eventuele twijfels daaromtrent moeten maar worden weggenomen. Sempronius mag aanvaarden. De oefeningen en de varia staan geheel los van het privatissimum-dictaat. De pp. 51 tot en met 77 zijn gevuld met al dan niet in syllogismen uitgewerkte theses, waarvan ik enkele in gedrukte vorm heb teruggevondenGa naar eind23., beschouwingen over leges uit het Corpus iuris Titelpagina van Bilderdijks dissertatie, te verdedigen 19 oktober 1782. Bilderdijk-Museum, Amsterdam.
(Foto: G.A. de Zeeuw, Amsterdam) civilis, een commentaar op de dissertatie van S.C. Nederburgh, alsmede een notariële akte d.d. 27 september 1452, overgeschreven naar een akte van de kanunnik der collegiale kerk van Dordrecht. De pp. 78 tot en met 87 bevatten van alles en nog wat: een voorontwerp van zijn later uitgegeven schets van advocatie, verder een blad met waarschijnlijk oefeningen in het maken van Latijnse woordspelletjes, waarop Bilderdijk ook een klein onbekend gedichtje, vermoedelijk een promotiegedichtje, geschreven heeft, voorts een aantal bladzijden van verschillend formaat met Latijnse opmerkingen bij pagina's van een mij (tot nu toe) onbekend boek, vijf syllogismen, een lijst met Latijnse trefwoorden, voorzien van getallen, waarvan 86 het hoogste is, een opsomming van tien gevallen van belediging van een vader, vier gevallen van slechte zeden en gewoonten die een kind kan hebben en tenslotte een lijst van ketters uit de eerste zeven eeuwen, per eeuw gerangschikt en vermoedelijk overgeschreven uit het Decretum Magistri GratianiGa naar eind24.. Mijn indruk is dat Bastiaan Klinkert een pakket papieren van de hand van Bilderdijk naar de binder heeft gebracht met de opdracht het pakket precies zoals hij het in handen kreeg in te binden. Het transcriberen van de Nederlandse stukken leverde vrijwel geen problemen op; de transcriptie van de Latijnse des te meer. Het Latijn is nl. in deels gebruikelijke, deels ongebruikelijke afkortingen opgeschreven. Blijkens latere correspondentie met Jeronimo de Vries zijn het afkortingen die hij zichzelf aangeleerd heeft; hij schrijft Latijn ‘zonder ooit aan Latiniteit te denken’Ga naar eind25.. Zulke afkortingen gebruikte hij ook in het exemplaar van zijn dissertatie dat via de nalatenschap van Klinkert in het boekenbezit van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen is terechtgekomenGa naar eind26.. Helaas is dit exemplaar verloren gegaan. Precies een maand na zijn promotie werd aan Bilderdijk op 19 november 1782 door het Hof van Holland toestemming verleend zich als advocaat in Den Haag te vestigen. Toen begon de periode waarin hij zich het vak van advocaat eigen moest zien te maken.Bilderdijks doctorsbul met rechts de signatuur van Van der Keessel. Bilderdijk-Museum, Amsterdam.
(Foto: G.A. de Zeeuw, Amsterdam) | |
[pagina 6]
| |
Hij was er zich terdege van bewust dat, ook al was hij afgestudeerd, hij nog niets van de praktijk afwist. Later merkt hij in een van zijn brieven op, dat een opleiding gericht op de praktijk zeker gewenst is maar niet op de universiteit, omdat hij van mening is ‘dat het de studie des rechts ruïneeren zou’. Met het oog op een opleidingsstelsel ontwierp hij dan ook schetsen voor de advocatieGa naar eind27., waarvan zich een voorontwerp op p. 78 van het besproken dictaat bevindt. Die spanning tussen opleiding en praktijk is verwoord in het op p. 79 van zijn dictaat geschreven gedichtje, vermoedelijk bestemd voor de promotie van één van zijn vrienden: Zoo wont ge dan den leeraarhoed
Geluk, mijn vriend, geluk! Nu voort aan 't
practiseeren!
Aan 't pleiten! deftig, welgemoed!
Maar hoe nu best practijk te leeren?Ga naar eind28.
H.C. Gall
H.C. Gall is sinds 1973 als wetenschappelijk medewerkster (sinds 1980 als hoofdmedewerkster) aan de Rijksuniversiteit Leiden, faculteit der rechtsgeleerdheid, vakgroep rechtshistorische vakken verbonden. In 1980 promoveerde zij aldaar op Bronnen van de Nederlandse Codificatie Personen- en Familierecht 1798-1820. |
|