De verovering en herovering van Bredevoort in 1572.
Voor zoover ik kan nagaan is Dr. J. van Vloten, daartoe in staat gesteld door zijn afschriften uit het Belgische Rijksarchief, de eenige geschiedschrijver, die van het innemen van Bredevoort door de geuzen in zijn ‘Nederlands opstand tegen Spanje’ (II, blz. 43) met een enkel woord melding maakt. Veel weet ik er ook niet van mede te deelen, maar dat weinige wil ik niet verzwijgen, daar het hier een nagenoeg onbekend feit geldt.
Op 10 Juni 1572 schreef Diederick van Bronkhorst, heer van Anholt en pandheer van Bredevoort, aan het Hof, dat de geuzen het stadje daags te voren hadden opgeëischt, eerst in naam van den koning van Spanje en ten behoeve van den prins van Oranje en den graaf van den Berg, later met weglating van den koning. Hij vroeg hulp, die hem ook door het Hof beloofd werd. Dat desniettemin de geuzen er in geslaagd zijn zich van stad en huis meester te maken, vernemen wij uit twee in het Belgische Rijksarchief berustende brieven, en wel een van den stadhouder van Gelderland aan Alva d.d. 28 Juni (Correspondance de Gueldre et Zutphen XIV, f. 307) en een van den landdrost Andries van Anderlecht aan Alva d.d. 29 Juni (ibid. f. 306).
In eerstgenoemden lezen wij: ‘La ville et chasteau de Brevoirde at esté rendue assez lachement, ad ce que j'entens.’ Laatstgenoemde is iets uitvoeriger: ‘Premierrement yl est certayn que le 20e de seste monsieur de Aenholt ast fest teellement tracteer avecke les rebelles, que le memme 20e les rebelles sont entré à la maysson de Brevoert à condicion que le drossart Brouchuyssen demuerre drossart et monsieur de Aenholt tierrera (tirera) les rentes.’
Wanneer inderdaad de heer van Anholt het met de geuzen op een accoord heeft gegooid, dan is hij na 4 maanden weder van zin veranderd. Op 30 November toch van hetzelfde jaar schrijft hij aan het Hof: ‘Welcker gestalt mijn son durch schickungh des Almechtigen die statt Bredefortt und folgentz dat huyss oeck wederumb erovert und ingenommen, heb ick U.W. vergangen daegen durch mynen diener aenseggen und thoe kennen geven laeten.’
J.S.v.V.