Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 119
(2004)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
‘Wordt Nederland verdedigd?’ De discussie over de hoofdverdedigingslinie van de NAVO in het begin van de jaren vijftig
| |
[pagina 175]
| |
te weinig aan zijn defensie doen). Tot slot komt de cruciale vraag aan de orde of Nederland bij een Sovjetaanval daadwerkelijk zou zijn verdedigd of dat het snel zou zijn prijsgegeven. Dit voor Nederland existentiële vraagstuk is nog nauwelijks onderwerp van historisch onderzoek geweest. J.W.L. Brouwer en C.M. Megens hebben wel het in de periode augustus 1948 tot maart 1951 gevoerde moeizame debat in de ministerraad over de Nederlandse militaire bijdrage aan de NAVO in kaart gebracht.Ga naar voetnoot2 Daarnaast heeft J.W. Honig de binnenlandse besluitvorming over het Nederlandse defensiebeleid geanalyseerd.Ga naar voetnoot3 Beide studies concentreren zich op de omvang van de Nederlandse bijdrage, zowel in geld, als in manschappen en materieel. Zij besteden echter geen aandacht aan strategische en operationele aspecten. De positie van Nederland in de bondgenootschappelijke militaire plannen komt niet aan de orde. De enige die dit vraagstuk wel aanroert, is J. van der Harst in zijn in 1987 verschenen, maar helaas niet gepubliceerde dissertatie.Ga naar voetnoot4 Hij kon toen daarvoor geen NAVO-archieven raadplegen. Doordat deze in de afgelopen jaren gedeeltelijk toegankelijk zijn geworden, is het nu mogelijk de strategische en operationele aspecten van de Nederlandse defensie in de vroege jaren vijftig volledig te analyseren.Ga naar voetnoot5 | |
Een kloof tussen wens en werkelijkheidOp het eerste gezicht zag het er wat de Nederlandse veiligheidssituatie betrof, aanvankelijk goed uit. Nederland was van aan vang af betrokken bij de Westerse politieke en militaire samenwerking. In 1948 werd het lid van het Verdrag van Brussel, op grond waarvan de Westerse Unie werd opgericht. Het nam daarmee formeel afstand van ruim een eeuw neutraliteitspolitiek. Een jaar later behoorde het tot de eerste ondertekenaars van het Noord-Atlantisch Verdrag. Daarmee was de belangrijkste doelstelling van het Nederlandse veiligheidsbeleid gerealiseerd, namelijk de verzekering | |
[pagina 176]
| |
van Amerikaanse betrokkenheid bij de veiligheid van West-Europa. Een aanval op één lidstaat zou als een aanval op alle worden beschouwd. Dat gaf een veilig gevoel.Ga naar voetnoot6 De officiële verdedigingsplannen klonken eveneens optimistisch. Al in augustus 1948 waren de Western Union Chiefs of Staff (WUCOS) overeengekomen ‘that we should hold the enemy as far east as possible in Germany with the resources available at any given time.’Ga naar voetnoot7 Dit was het beginsel van forward defence, dat ook het uitgangspunt van de NAVO-verdediging werd.Ga naar voetnoot8 Op korte termijn zou de hoofdverdediging echter langs de Rijn en de IJssel worden gevoerd. Het laatstgenoemde deel van de linie was na sterke Nederlandse aandrang, met Britse steun in de planning opgenomen. Alleen zo kon in ieder geval het politieke en economische hart van het land worden behouden.Ga naar voetnoot9 Deze situatie was verre van ideaal, omdat in de eerstkomende jaren het noordoosten van het land bij een vijandelijke aanval onmiddellijk zou worden opgegeven, maar een bevredigendere oplossing lag in het nabije verschiet. Groot-Brittannië, dat eeuwenlang voor zijn eigen veiligheid veel waarde aan het behoud van de Lage Landen had toegekend, steunde, zoals gezegd, in principe het idee van een verdediging aan de IJssel.Ga naar voetnoot10 Dat bleek onder meer bij een discussie eind 1948 | |
[pagina 177]
| |
tussen field marshal B.L. Montgomery of Alamein en de Franse generaal J.M.G. de Lattre de Tassigny over de ‘alignment of our defences in Holland.’ Montgomery, op dat moment Chairman of the Western Europe Commanders-in-Chief, stelde: ‘... it was essential to do everything possible to prevent the Russians overrunning Western Holland. ... To achieve this object it would be necessary to fight on the IJssel line.’ De Lattre, Commander of the Western Union Landforces, zag ook wel in dat ‘the IJssel was the most reasonable line of defence’, maar had zijn bedenkingen over de haalbaarheid ervan. Hierop repliceerde de Britse field marshal: ‘In all circumstances, however, [I] would continue to work on the principle that we should never desert the Dutch.’Ga naar voetnoot11 Begin 1949 stelde Montgomery zelfs voor een Britse infanteriebrigadegroep voor de IJsselverdediging ter beschikking te stellen totdat Nederland zelf voldoende troepen op de been zou hebben gebracht. De Britse Chiefs of Staff steunden hem. Het British Defence Committee wilde voorlopig echter niet zo ver gaan. Daarom zou in geval van nood waarschijnlijk een brigade van de reeds als bezettingstroepen in Duitsland aanwezige British Army on the Rhine de opdracht hebben gekregen zich naar de IJssellinie te begeven.Ga naar voetnoot12 In juni 1950 brak de oorlog in Korea uit en daarmee begon een nieuwe periode in de opbouw van het geallieerde veiligheidsstelsel. De inval van het communistische Noord-Korea in het territorium van het door de Verenigde Staten gesteunde Zuid-Korea deed acuut de vrees voor een Sovjetaanval op West-Europa ontstaan. Geheel vreemd was dit niet. De Koude Oorlog was in de jaren ervoor verhevigd, vooral als gevolg van de blokkade van Berlijn en de bekendmaking dat behalve de Verenigde Staten ook de Sovjetunie over een atoombom beschikte. De inval in Zuid-Korea was de eerste grootschalige militaire operatie in een gebied dat niet tot de invloedssfeer van de Sovjetunie werd gerekend. Wat in Azië gebeurde, kon ook in Europa plaatsvinden. Wie kon garanderen dat dat niet zou gebeuren? Nu, achteraf, weten we op basis van na de Koude Oorlog vrijgekomen archiefmateriaal, vrijwel zeker dat Stalin in deze periode nooit van plan is geweest West-Europa aan te vallen. Toen bestond die zekerheid niet en voerde vrees de boventoon. Vanaf die zomer van 1950 begon de NAVO snel te veranderen van een vooral politieke naar een eveneens militaire organisatie. Het meest zichtbare teken hiervan was de oprichting van SHAPE. Op 19 december 1950 werd generaal Dwight D. Eisenhower benoemd tot de eerste Supreme Allied Commander Europe (SACEUR). De ‘militarisering’ van de NAVO kwam tevens tot uiting in de vergroting van de geallieerde defensie-inspanningen, waarop vooral de Amerikanen sterk aandrongen. Onmiddellijk na het uitbreken van de Korea-oorlog bleek tevens dat de Britse steun voor de IJssellinie niet onvoorwaardelijk zou zijn. Montgomery stelde toen dreigend dat Nederland zijn | |
[pagina 178]
| |
troepenopbouw moest versnellen, anders zou hij zich tegen de verdediging aan de IJssel keren.Ga naar voetnoot13 Deze opstelling paste, hoe paradoxaal dat op het eerste gezicht ook lijkt, bij de grotere Britse betrokkenheid bij de defensie van het West-Europese vasteland, die na aanvang van de Korea-oorlog pas daadwerkelijk vorm kreeg.Ga naar voetnoot14 Het werd nu ernst, de Britten waren bereid hun bondgenoten te hulp te komen, maar dan moesten deze wel eveneens zelf hun defensie-inspanning opvoeren. De Nederlandse regering kon hiertoe maar moeilijk besluiten. Het land moest nog bijkomen van de grootschalige troepenzendingen naar Nederlands-Indië tussen 1945 en 1949, in een vergeefse poging om behalve met diplomatieke ook met militaire middelen het Nederlandse gezag in deze kolonie te herstellen.Ga naar voetnoot15 Deze uitzendingen hadden bovendien de krijgsmachtopbouw ernstig verstoord.Ga naar voetnoot16 Na de overdracht van de soevereiniteit op 27 december 1949 duurde het vervolgens nog bijna anderhalf jaar voordat Nederland zijn krijgsmacht begon op te bouwen op een wijze die de, zij het bescheiden, goedkeuring van de hoogste NAVO-commandanten kreeg. Het defensiebudget werd bijna verdubbeld en de vorming van eenheden versneld. Toch bleef er kritiek. Vooral de Britten en de Amerikanen waren erop tegen dat Nederland naast een relatief grote land- en luchtmacht, tevens een omvangrijke marine ging opbouwen.Ga naar voetnoot17 Verder had men van NAVO-zijde onder meer grote moeite met het Nederlandse mobilisatiesysteem en het relatief geringe aantal parate eenheden. Een factor die in de eerste jaren eveneens af en toe voor vertraging in de opbouw zorgde, waren haperingen in de Amerikaanse materieelleveranties - die op zichzelf overigens de opbouw in zeer belangrijke mate mogelijk maakten.Ga naar voetnoot18 Ondertussen deed de Nederlandse regering er in de internationale fora alles aan om zo spoedig mogelijk garanties te krijgen voor de veiligheid van het gehele Nederlandse grondgebied. Zo bracht zij tijdens de NAVO-Raad in september 1950 als eerste lidstaat, bij monde van minister van buitenlandse zaken D.U. Stikker, het gevoelige onderwerp van de herbewapening | |
[pagina 179]
| |
van (West-)Duitsland officieel ter sprake. De opbouw van Duitse militaire eenheden zou een werkelijk voorwaartse verdediging sneller mogelijk maken.Ga naar voetnoot19 Het dreigement van Montgomery maakte nog eens duidelijk dat Nederland er alle belang bij had de IJsselverdediging snel op te bouwen. Het deed er dan ook alles aan de IJssellinie voor alle bondgenoten volledig aanvaardbaar te maken. De Nederlanders bouwden in twee jaar, van begin 1951 tot eind 1952, volgens een goede nationale traditie een echte waterlinie, waarbij in enkele dagen grote stukken land aan weerszijden van de rivier onder water konden worden gezet.Ga naar voetnoot20 Daartoe zouden onder meer grote stuwen in de Rijn en de IJssel worden geschoven. Weifelende bondgenoten moesten zo over de streep worden getrokken. De bondgenootschappelijke discussie over de IJssellinie ontging de Nederlandse bevolking volledig. Wie goed de kranten las, kon het bestaan van de linie vermoeden. Wie dicht in de buurt woonde en bepaalde terreinen niet mocht betreden, wist dat daar ‘iets’ gebeurde dat met defensie te maken had. Slechts zeer weinigen waren echter op de hoogte van de precieze werking van de waterlinie. De bouw ervan was een uiterst geheim project. Dat had niet alleen militaire, maar ook belangrijke maatschappelijke redenen. Als bijvoorbeeld bekend was geworden dat maar liefst ruim 400.000 burgers aan weerszijden van de rivier bij een Sovjetaanval geëvacueerd hadden moeten worden, dan had dat waarschijnlijk tot grote onrust geleid. Bovendien zou het stellen van de stuwen leiden tot het droogvallen van de grote rivieren ten westen van de linie en tot een verstoring van de waterhuishouding in grote delen van het land. Deze zeer ingrijpende gevolgen stelden de Nederlandse politieke en militaire leiding voor een groot dilemma. Enerzijds zou gezien de rampzalige maatschappelijke en economische gevolgen zo lang mogelijk met het stellen van de stuwen moeten worden gewacht. Anderzijds moest dat vanuit militair-operationeel oogpunt juist zo snel mogelijk gebeuren, omdat het ongeveer een week zou duren voordat de gebieden volledig onder water zouden staan en dat was precies de periode die de vijandelijke hoofdmacht naar verwachting nodig zou hebben om de linie te bereiken.Ga naar voetnoot21 De twijfel over het tijdig stellen van de inundaties was niet de enige onzekerheid met betrekking tot de officiële geallieerde planning en ook niet de belangrijkste. In het algemeen waren de officiële NAVO-operatieplannen in die eerste jaren niet realistisch. Eerlijke Amerikaanse en Britse inschattingen van het Westerse weerstandsvermogen tegen de verwachte grote gepantserde conventionele Sovjet-Russische overmacht waren meestal veel somberder. De voornaamste reden hiervoor was dat de opbouw van de geallieerde strijdkrachten veel langzamer ging dan gepland. Op 15 februari 1952 trad het Emergency Defence Plan van SHAPE in werking. Dit plan bepaalde de hoofdlijnen van de NAVO-verdediging in Europa in de periode voorafgaande | |
[pagina 180]
| |
aan het inwerkingtreden van het Defence Plan, dat op dat moment was voorzien voor 1 juli 1954. Volgens het Emergency Defence Plan moest in de Centrale Sector ‘the general line of the IJssel and Rhine Rivers’ worden vastgehouden.Ga naar voetnoot22 De Britse Chiefs of Staff beoordeelden het plan echter als ‘unrealistic because with the forces available ... we do not consider that the Rhine Line can be held.’Ga naar voetnoot23 Het in september 1952 goedgekeurde US Joint Outline Emergency War Plan voorzag in de terugtrekking van Amerikaanse troepen van de Rijn naar de Pyreneeën. De Joint Chiefs of Staff hadden dit plan al ruim een half jaar eerder met generaal Eisenhower persoonlijk afgestemd; zijn NAVO-staf werd niet ingelicht. Alleen de Britten werden op de hoogte gebracht. Zowel de Amerikanen als de Britten begrepen echter dat Eisenhower om politieke redenen gedwongen was bij de planning in de NAVO, uitsluitend uit te gaan van de ‘Continental Strategy’, dus de verdediging aan de Rijn en de IJssel. Elke verwijzing naar een verder terugtrekken van troepen, naar een ‘Peripheral Strategy’, zou voor de continentale West-Europese lidstaten onbespreekbaar zijn, de Westerse cohesie verscheuren en zo Stalin in de kaart spelen.Ga naar voetnoot24 Begin jaren vijftig bestond er dus een onduidelijke situatie met betrekking tot de geallieerde planning. De politieke en militaire autoriteiten in de continentale West-Europese lidstaten waren hiervan niet precies op de hoogte. Zij begrepen echter maar al te goed dat zo lang de benodigde divisies nog niet op de been konden worden gebracht, de officiële operatieplannen niet konden worden uitgevoerd. Zij beseften dat er een gat bestond tussen het officieel beoogde en het feitelijk uitvoerbare optreden. Dat vonden zij buitengewoon zorgelijk. De vijand kon immers binnenkort voor de deur staan. Vanaf het voorjaar van 1951, toen de planning binnen het net opgerichte Europese NAVO-hoofdkwartier op gang kwam, had Montgomery, die bij de NAVO Deputy SACEUR was geworden, alle bij de planning betrokken officieren op scherp gezet. 1 December 1952 was volgens hem de ‘Master Date’. ‘The Russians will have to decide by then whether to attack in the West, or not: on the premise that if they waited much longer they would find us too strong.’Ga naar voetnoot25 1952 was naar zijn mening ‘a key year’, omdat de beginnende Duitse herbewapening in dat jaar ‘may force Russia to strike in the West.’Ga naar voetnoot26 Hij koos 1 december van dat jaar als de datum waarop ‘the weapons must be forged and be ready for use’, om de eenvoudige reden dat de NAVO- | |
[pagina 181]
| |
strijdkrachten niet eerder gereed konden zijn. Bovendien, zo redeneerde hij, ‘if the Russians should decide to start World War III they will do so in the winter months: when the Western Air Forces would not be able to operate at maximum efficiency, and when the Western Land Forces would not be in a high state of battle efficiency.’Ga naar voetnoot27 | |
Een geringe belangstelling voor de verdediging van nederlandDe urgentieverklaring van Montgomery brengt ons opnieuw bij de kern van de kwestie die in Nederland in de zomer 1952, na de verschijning van het artikel van Drew Middleton, zo hoog opliep: hoe zouden de geallieerden daadwerkelijk optreden als het Rode Leger op korte termijn West-Europa zou aanvallen? Er bestond immers ruimte tussen de plannen en de realiseerbaarheid en deze kon op verschillende wijzen worden gedicht. In deze situatie konden nationale belangen de overhand krijgen in het optreden der geallieerden. En daarvoor waren de Nederlandse autoriteiten zeer bevreesd. Reeds in het voorjaar van 1951, toen zoals vermeld de defensieplanning bij SHAPE voortvarend van start ging, had het Comité Verenigde Chefs van Staven, het coördinerende orgaan van de chefs van staven van de krijgsmachtdelen, geconstateerd dat onder de bondgenoten de belangstelling voor de verdediging van Nederland in het algemeen gering was. De Nederlandse defensietop vermoedde dat de geallieerde bevelhebbers de neiging hadden over te hellen naar de Franse opvatting, dat wilde zeggen een verdediging achter de Rijn en alléén de Rijn.Ga naar voetnoot28 Dit vermoeden stoelden zij op mededelingen van het hoofd van de Nederlandse liasonmissie bij SHAPE, generaal-majoor Th. E.E.H. Mathon, die waarschuwde dat er in het geallieerde hoofdkwartier ernstig rekening werd gehouden met een verdediging ten zuiden van de grote rivieren.Ga naar voetnoot29 Van oudsher beschouwden de Fransen de Rijn als hun frontière naturelle. Ga naar voetnoot30 Het is interessant te constateren dat de opstelling van Frankrijk in deze opbouwperiode voor Nederland zowel voordelig als nadelig was. Enerzijds was Frankrijk de grote bondgenoot die zich steeds sterk maakte voor een continental strategy, anderzijds had zij bij de operationele invulling daarvan altijd in eerste instantie de bescherming van haar eigen grondgebied voor ogen en dat kon voor Nederland ongunstig uitvallen. De scepsis van de Nederlandse defensieleiding nam in het najaar van 1951 toe, na de benoeming van de Franse generaal (vanaf mei 1952 maréchal de France) A. Juin tot commandant van de Allied Land Forces Central Europe. Verschillende ontwikke- | |
[pagina 182]
| |
lingen leken haar bange vermoedens te bevestigen. Zo zouden in het voorlopige emergency plan van maarschalk Juin zowel de Ardennen, als Holland zijn aangeduid als hardnekkig te verdedigen gebieden, firm bases. In het definitieve plan echter werd nog uitsluitend over de Ardennen gesproken. Met betrekking tot Nederland vermeldde het plan slechts dat de vijandelijke opmars door het land, door inundaties en vernielingen zou worden bemoeilijkt.Ga naar voetnoot31 Het operatieplan had echter, zo blijkt uit de discussies voorafgaande aan de vaststelling van het plan, voor Nederland nog slechter kunnen uitvallen. SHAPE, die de planning coördineerde en integreerde, moest af en toe flink bijsturen. Eind november 1951 schreef zij in een commentaar op een concept van het plan het ermee eens te zijn dat ‘in first priority a Central Firm Base in the area Eifel-Ardennes-Hunsrück’ moest worden behouden. Zij wees er daarnaast op - en daarom gaat het hier - dat diverse verwijzingen naar uitsluitend de ‘Rhine’ moesten worden gewijzigd in ‘IJssel Rhine.’Ga naar voetnoot32 Deze aanwijzing hielp aanvankelijk weinig. Een maand later moest SHAPE namelijk de commandanten van de land-, zee- en luchtstrijdkrachten in de Centrale Sector nogmaals verzoeken ‘any reference to or inference of withdrawal operations to the west of the IJssel-Rhine’ uit hun ontwerp Central Region Combined Emergency Defense Plan te schrappen. Dit gold in het bijzonder voor de passage waarin werd gesproken over ‘the ‘stopline’ based on the Vosges-Ardennes- Meuse and Albert Canal!’Ga naar voetnoot33 Er waren meer omineuze voortekenen. Zo waren er aanwijzingen dat Rotterdam niet meer als belangrijke aanvoerhaven in de plannen was opgenomen, waardoor de IJsselverdediging in de lucht zou komen te hangen.Ga naar voetnoot34 Tevens leek het erop dat de geplande oliepijpleidingen in het kader van het infrastructuurprogramma van de NAVO, bij de grote rivieren zouden stoppen. In het voorjaar van 1952 werd de ongerustheid bij de Nederlandse defensieleiding nog groter toen de commandant van de Northern Army Group (NORTHAG), Sir John Harding, aangaf dat hij de vakgrens tussen het Nederlandse en het Britse legerkorps wilde verleggen van de Waal naar de zuidelijker gelegen lijn Rees-Gogh-Afferden-Boxmeer-Uden-Vught. Hij was van mening dat één Nederlandse divisie ten zuiden van de grote rivieren, in de omgeving van het Reichswald, moest worden ingezet.Ga naar voetnoot35 De Nederlandse chef Generale Staf, generaal | |
[pagina 183]
| |
B.R.P.E Hasselman, achtte deze grensverlegging prematuur. Hij vond dat er eerst voldoende troepen moesten zijn om de IJsselsector te verdedigen.Ga naar voetnoot36 In het verlengde hiervan kon de wens van Harding worden beschouwd om de Main Headquarters van NORTHAG van Eindhoven naar Maastricht (de Pietersberg) en de Rear Main Headquarters van Valkenswaard naar Fort Eben-Emaël te verplaatsen.Ga naar voetnoot37 En of dit allemaal nog niet genoeg was, waren er in dezelfde periode sterke aanwijzingen dat Frankrijk probeerde maarschalk Juin benoemd te krijgen tot commandant van alle NAVO-strijdkrachten in de Centrale Sector, een functie die generaal Eisenhower tot dan toe naast zijn functie van SACEUR bekleedde.Ga naar voetnoot38 Dat zou voor Nederland verstrekkende gevolgen kunnen hebben, zo was het vermoeden.Ga naar voetnoot39 ‘Aangezien van Franse zijde nog steeds de lijn Antwerpen-Ardennen als verdedigingslijn wordt aangehouden is uit strategisch oogpunt de benoeming van generaal Juin voor Nederland gevaarlijk’, aldus een minister in april 1952.Ga naar voetnoot40 Zijdelings zij opgemerkt dat Juin zich herhaalde malen verzette tegen de aanwijzing van Antwerpen als belangrijkste aanvoerhaven voor de Britse troepen. Hij wilde liever een of meer Franse Kanaalhavens daarvoor bestemmen.Ga naar voetnoot41 Nee, de Nederlandse defensietop dacht in een geheel andere richting. Zij wilde een hardnekkige verdediging achter de IJssel inrichten en, als de vijandelijke troepen toch zouden doorbreken, de geallieerde troepen laten terugtrekken in een ‘firm base Holland’, die met alle middelen moest worden behouden. Zij wezen op de grote voordelen van het behoud van een stevig bruggenhoofd ten westen van de IJssel en ten noorden van de grote rivieren. Bij een eventuele vijandelijke doorbraak ten zuiden van deze rivieren zouden de geallieerden in het bezit blijven van vliegbases van waaruit de vijandelijke verbindingslijnen konden worden bestookt. Tegelijkertijd zouden de vijand deze bases worden ontzegd. Dat zou van groot belang zijn omdat deze zich bij uitstek leenden voor luchtaanvallen en aanvallen met geleide, al dan niet met atoomkoppen geladen, projectielen tegen de strategische luchtbases op de Britse eilanden. Bovendien zou het behoud van een ‘firm base Holland’ de vijand het gebruik ontzeggen van de Nederlandse kust, met zijn havens en zeearmen, welke zeer geschikt zouden | |
[pagina 184]
| |
zijn voor het inrichten van onderzeebootbases en welke hem in staat zouden stellen zijn overmacht op dit wapen volledig uit te buiten.Ga naar voetnoot42 Deze opvattingen sloten min of meer aan bij die van de Duitse topmilitairen en de aanpak die generaal Eisenhower militair gezien de meest wenselijke vond. Zij gingen uit van de idee Denemarken en delen van Noord-Duitsland en eventueel Noord-Nederland te behouden, om van daaruit de opmarcherende Sovjeteenheden in de flank te kunnen aanvallen. Zuid-Duitsland en de Alpen zouden eveneens moeten worden behouden, om de vijand op zijn andere flank te attaqueren.Ga naar voetnoot43 De Duitse visie stond in die dagen bekend als het ‘plan-Speidel’, genoemd naar de Duitse generaal die tijdens de eerste onderhandelingen over de Europese Defensie Gemeenschap in de eerste maanden van 1951, het Duitse plan ontvouwde.Ga naar voetnoot44 Dit ‘plan-Speidel’ werd in de Nederlandse pers dikwijls als alternatief voor de Franse verdedigingsconceptie aangeprezen. De opvattingen van de Duitsers en uiteraard vooral van Eisenhower vonden eind 1951 hun weerslag in het Defence plan van SHAPE, dat op 1 juli 1954 in werking zou moeten treden.Ga naar voetnoot45 De Nederlandse (en Duitse en Deense) zorgen golden, zoals gezegd, de uitvoering van het tot die tijd geldende Emergency Defence Plan. Overigens had de Nederlandse militaire leiding voorlopig nog niet werkelijk de intentie om linies in Nederland en Duitsland op elkaar te laten aansluiten. Toen de eerder genoemde generaal-majoor Mathon voorstelde om, wellicht in overleg met de geallieerden en met Duitse hulp, de IJssellinie uit te breiden tot de Eems en het Dortmund-Emskanaal, kreeg hij bij zijn Nederlandse collega's geen voet aan de grond.Ga naar voetnoot46 De verdediging aan de IJssel was volgens hen op dat moment het hoogst haalbare. De aanwijzingen voor de vermeende geringe geallieerde belangstelling voor de verdediging van Nederland ten noorden van de grote rivieren, vielen samen met ongunstige geallieerde beoordelingen over de vorderingen van de Nederlandse defensieopbouw. Vooral de Nederlandse landmacht en zijn officierskorps moesten het ontgelden. Wat te denken van het keiharde oordeel dat Montgomery eind november 1951 na een bezoek aan Nederland velde: ‘The Dutch Army [is] useless to NATO.’Ga naar voetnoot47 Dat | |
[pagina 185]
| |
maakte de Nederlandse positie er niet steviger op. Wie slecht presteert, heeft weinig te vertellen. De eiser, Nederland, zat tegelijkertijd in het beklaagdenbankje. | |
De nederlandse regering in het nauwDe moeilijkheden bij en de meningsverschillen over de opbouw van met name de Nederlandse landmacht waren vrij algemeen bekend. In januari 1951 hadden zij zelfs geleid tot de ontheffing uit zijn functie van de internationaal gewaardeerde chef Generale Staf generaal H.J. Kruis.Ga naar voetnoot48 Daarentegen was slechts een beperkte kring van politici, diplomaten en militairen op de hoogte van alle ‘ins’ en ‘outs’ van de internationale perikelen rond de strategische positie van het Nederlandse grondgebied. Daarom sloeg het midden zomer 1952 min of meer bij toeval ‘ontdekte’ artikel van Drew Middleton in als een bom bij de rest van de bevolking. Bijna alle Nederlandse kranten berichtten erover.Ga naar voetnoot49 De Nederlandse bevolking zag nu zwart op wit welke gevaren haar boven het hoofd hingen. Niet alleen Noord- en Oost-Nederland zouden worden opgegeven - wat voor velen waarschijnlijk ook nieuw was - maar de kans bestond dat dit eveneens zou gelden voor het dichtbevolkte westen van het land. Zoals eerder is aangegeven, bestond zelfs de kans dat ook Zuid-Nederland niet zou worden verdedigd, maar dat wisten slechts zeer weinigen. Het artikel van Middleton was voor de belangrijkste parlementariër van dat moment, de katholieke voorman C.P.M. Romme, aanleiding de ‘rooms-rode’ regering on-middellijk te vragen om opening van zaken te geven.Ga naar voetnoot50 Daarmee bracht hij de regering behoorlijk in de problemen. Het duurde ruim drie weken voordat zij een antwoord gaf. Dat was wel begrijpelijk, onder meer omdat er een nieuw kabinet in de maak was, maar veel vertrouwen gaf het natuurlijk niet. De regering stond voor een probleem vergelijkbaar met dat van de kwadratuur van een cirkel. Zij was op de hoogte van de grote lijnen van de officiële geallieerde defensieplannen en wist dat er een kloof bestond tussen deze plannen en de realisatie ervan. Zij kon echter over deze zaken geen precieze mededelingen doen, omdat ze ‘cosmic top secret’ waren. Belangrijker nog was dat de regering dat ook niet wilde doen, omdat zij vreesde dat de bevolking dan niet langer bereid zou zijn de zeer hoge bedragen voor defensie op te brengen. Het laatste was nodig om de genoemde kloof binnen enkele jaren te kunnen dichten.Ga naar voetnoot51 | |
[pagina 186]
| |
De regering was reeds eerder die zomer op de hoogste NAVO-niveaus op zoek gegaan naar een ondubbelzinnige uitspraak over het behoud van de IJssel als deel van de hoofdverdedigingslinie en over het behoud van West-Nederland als een firm base. De nieuwe, in april 1952 aangetreden SACEUR, generaal Matthew B. Ridgway, begreep dat er met betrekking tot het Emergency Defense Plan ‘cause for misunderstanding regarding intentions’ bestond. Hij verzekerde echter: I am firmly determined (and so is Marechal Juin), under the Emergency Defence Plan to defend the Rhine-IJssel line to the last. I do not countenance any thought of failure in this strategy and, therefore, no planning for withdrawal into national redoubts is possible.Ga naar voetnoot52 De Nederlandse politieke en militaire leiding was met deze verklaring echter allerminst tevreden. Terwijl Eisenhower zijn goedkeuring over het inundatieplan voor de IJssel had uitgesproken en de bedoeling leek te hebben Nederland ten westen van deze rivier als een ‘firm base’ te behouden,Ga naar voetnoot53 was het van Ridgway bekend dat hij afkerig was van ‘fortresses’ and ‘redoubts.’Ga naar voetnoot54 Al bij zijn installatie had Ridgway aangegeven dat het naar zijn oordeel belangrijker zou zijn de strijdkrachten bij elkaar te houden om naar een bruggenhoofd te kunnen terugtrekken en van daaruit een tegenaanval te ondernemen, dan tot elke prijs bepaalde strategisch kwetsbare delen van West-Europa te behouden.Ga naar voetnoot55 Het was daarom niet verwonderlijk dat de Nederlanders Ridgway's opmerkingen met de nodige scepsis bekeken, vooral waar hij sprak over de onmogelijkheid van planning voor terugtrekken in nationale redoubts. Bovendien zei hij in diezelfde verklaring dat als gevolg van vijandelijke lucht- en mijnendreiging, niet kon worden gerekend op Rotterdam en Antwerpen als aanvoerhavens in tijden van oorlog. Generaal Hasselman hield in zijn reactie voorlopig echter voet bij stuk. Hij deelde Ridgway mee dat de Nederlandse militaire autoriteiten ‘thought it fit to prepare a retreat to a firm base.’Ga naar voetnoot56 Al met al was er in de loop van 1952 een voor alle betrokkenen onduidelijke en weinig bevredigende situatie ontstaan. Het bleef in essentie een kwestie van vertrouwen én vermogen en beide elementen ontbraken in de zomer van dat jaar. Wat moest de regering nu aan het parlement vertellen om de kwadratuur van de cirkel op te lossen? Minister van oorlog en van marine C. Staf ging eerst naar het hoofdkwartier van de NAVO in Parijs om uit de eerste hand te horen hoe de vork precies in de steel zat.Ga naar voetnoot57 Veel schoot hij daarmee niet op. De enige oplossing was tijd, | |
[pagina 187]
| |
geduld, maar daarmee kon de regering in deze tijd van acuut geachte dreiging niet wegkomen. Daarom zocht zij haar toevlucht in algemene formuleringen en verschool zij zich achter geheimhouding, in de hoop dat dit voldoende zou zijn om de onrust in te dammen.Ga naar voetnoot58 De eerste concepten van het antwoord op de vragen van Romme bevatten nog passages als ‘de bestaande plannen voorzien in de verdediging van het Nederlands grondgebied.’ Vervolgens werd gesproken over ‘de bestaande conceptie voorziet in een behoorlijke (cursivering JH) behartiging van de Nederlandse belangen.’ Daarna stond er in de concepten ‘dat de bestaande conceptie, gezien de nog beperkte middelen, rekening houdt met de Nederlandse belangen.’Ga naar voetnoot59 Uiteindelijk antwoordde de regering dat zij het ‘niet in het algemeen belang [acht] opening van zaken te geven betreffende militair-strategische plannen.’ Zij ging vervolgens verder met: De Nederlandse regering staat op het standpunt, dat aan de zware Nederlandse defensieinspanning in geallieerd verband de zekerheid van geallieerde verdediging van Nederland in geval van een aanval onverbrekelijk verbonden behoort (cursivering JH) te zijn. In het licht van hetgeen de regering bekend is omtrent de geallieerde militair-strategische conceptie leidt dit standpunt tot de onverminderde voortzetting van de Nederlandse defensie-inspanning.Ga naar voetnoot60 Buitenstaanders hadden weinig keus: zij moesten de regering maar op haar woord geloven, zoals de regering SACEUR maar moest vertrouwen. Romme had begrip voor de positie van de regering. Hij vond dat zij duidelijke taal had gesproken, ‘zo duidelijk als men in de gegeven omstandigheden kan wensen, en het is ook taal, die bedoeld is gerust te stellen.’Ga naar voetnoot61 Twijfels bleven echter aan parlementariërs knagen. Zelfs de Atlantische solidariteit werd in twijfel getrokken. Prof. dr. C. Gerretson, lid van de Eerste Kamer voor de Christelijk-Historische Unie, vroeg de regering of de zekerheid bestond of, in het geval Nederland na een verdediging in geallieerd verband zou worden bezet, geen der bondgenoten afzonderlijk vrede zou sluiten vóórdat geheel Nederland zou zijn bevrijd. De regering antwoordde dat zij deze zekerheid meende te hebben op grond van artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag.Ga naar voetnoot62 Ondertussen probeerde de regering op de hoogste niveaus aandacht te vragen voor de geallieerde defensieplanning ten aanzien van continentaal West-Europa, en Nederland in het bijzonder. Zo was zij aanvankelijk van plan het Emergency Defence Plan ter sprake te brengen in het hoogste militaire orgaan van de NAVO, het Military Committee, of in het permanente orgaan van dit comité, het Military Representative Committee.Ga naar voetnoot63 De Amerikaanse State en Defense Departments toonden meer dan gewo- | |
[pagina 188]
| |
ne aandacht voor de Nederlandse bezorgdheid en vroegen zich af wat de regering precies aan de orde wilde stellen.Ga naar voetnoot64 Deze Amerikaanse belangstelling valt achteraf wel te begrijpen. Zoals eerder gezegd, planden de Amerikaanse strijdkrachten in die maanden immers nog geheel op basis van een ‘peripheral strategy.’ Hun belangstelling zal er niet minder op zijn geworden toen de Nederlandse regering zeer korte tijd later besloot het vraagstuk op het allerhoogste niveau, bij de North Atlantic Council en de Standing Group, ter bespreking voor te leggen. Minister Staf stelde ten behoeve van deze bijeenkomst een korte, zakelijke nota voor de leden van de beide fora op.Ga naar voetnoot65 Daarnaast boog het Comité Verenigde Chefs van Staven zich over een ontwerptelegram aan de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger in de North Atlantic Council, jhr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, waarin de Nederlandse visie met betrekking tot de NAVO-strategie nauwkeurig was verwoord.Ga naar voetnoot66 Ten slotte instrueerden de twee ministers van buitenlandse zaken, J.W. Beyen en J.M.A.H. Luns, de Nederlandse ambassadeur in Washington, J.H. van Roijen, over het in te nemen standpunt in diens gesprekken met Amerikaanse beleidsmakers.Ga naar voetnoot67 Dit alles gebeurde echter onder het voorbehoud dat eerst de resultaten van een gesprek met maarschalk Juin moesten worden afgewacht. Dit gesprek vond op 22 oktober in Den Haag plaats en verliep gunstig. Maarschalk Juin leek zijn gesprekspartners ervan te hebben overtuigd dat hij ‘persé niet speciaal geporteerd is voor de verdediging van Frankrijk.’Ga naar voetnoot68 Andere hoge NAVO-autoriteiten deden in die dagen eveneens hun best de brand te blussen en de Nederlandse zorgen weg te nemen. Kort na elkaar arriveerden generaal Ridgway en de secretaris-generaal van de NAVO, Sir H.L. Ismay, voor besprekingen in Nederland.Ga naar voetnoot69 De chef-staf van SHAPE, de Amerikaanse generaal A.M. Gruenther, legde bovendien tegenover Elsevier's Weekblad in Nederland de volgende verklaring af: Laat mij echter voor ditmaal duidelijk en zonder omwegen constateren, dat er nimmer twijfel kan bestaan over het feit, dat het gebied, waarvan de defensie aan SHAPE is toevertrouwd, in zijn geheel zal worden verdedigd. En dat er geen sprake is van enigerlei plan, dat het opgeven beoogt van ook maar het geringste deel ervan.Ga naar voetnoot70 Meer zat er op dat moment voor Nederland niet in. Zolang er onvoldoende troepen waren, konden er geen garanties worden gegeven. Iedereen had zijn hoop gevestigd op een Duitse militaire bijdrage aan de Westerse defensie-inspanning. Daarover waren in die maanden moeizame onderhandelingen gaande in het kader van de Europese | |
[pagina 189]
| |
Defensie Gemeenschap (EDG). Ook de meeste parlementariërs onderkenden dat: ‘Indien Duitsland niet in EDG-verband wordt ingeschakeld, hangt de verdediging van de N.W.-hoek van Europa in de lucht.’ Deze waarneming nam volgens hen echter niet weg dat de regering ‘een niet aflatende diligentie’ in acht moest nemen.Ga naar voetnoot71 Minister Staf was het geheel met de parlementariërs eens. Hij benadrukte echter tevens dat hij er een bezwaar in zag ‘een eigen strategie te concipiëren.’ Nederland kon weliswaar eigen inzichten naar voren brengen, maar voorop diende te staan ‘dat wij bereid zijn een volledige medewerking te geven aan een gemeenschappelijke opstelling en uitvoering der plannen.’Ga naar voetnoot72 Hij erkende dat er verschillende plannen in discussie waren geweest, maar was er nu geheel van overtuigd dat het mogelijke wordt gedaan het NAVO-territoir als geheel te verdedigen. Het mogelijke, want... er moet een mogelijkheid zijn. En deze mogelijkheid groeit met de verdere defensieinspanning .... Daarbij zal eerst niet kunnen worden vastgehouden aan hetgeen men zich uiteindelijk ten doel stelt en zal een meer westwaarts gelegen linie [waardoor niet het gehele Nederlandse grondgebied zal worden verdedigd] in beschouwing moeten worden genomen.Ga naar voetnoot73 De verklaringen van de Nederlandse regering en hoge NAVO-functionarissen misten hun effect niet. Ruim twee maanden na de publicatie van het artikel van Middleton waren de binnenlandse gemoederen enigszins gesust en was het geallieerde front naar buiten toe weer gesloten. De Nederlandse regering toonde sindsdien weliswaar ‘een niet aflatende diligentie’ inzake deze strategische kwestie, maar stelde zich verder tamelijk terughoudend op. Zij realiseerde zich dat Nederland, als kleine bondgenoot, voorlopig nog weinig in de melk had te brokkelen. Van de geplande interventie tijdens een gemeenschappelijke vergadering van de North Atlantic Council en de Standing Group, waarbij ook Ismay en Ridgway aanwezig waren, kwam uiteindelijk niets terecht. Op het laatste moment besloot de Nederlandse permanente vertegenwoordiger bij de NAVO de Nederlandse punten niet aan de orde te stellen. De drie leden van de Standing Group lieten zich slechts in zeer algemene bewoordingen uit. Van Starkenborgh concludeerde dat in deze omstandigheden geen resultaat viel te verwachten van het naar voren brengen van speciale Nederlandse punten. Tevens ontraadde hij zijn Belgische collega specifieke zaken over het gebruik van de havens van Rotterdam, Antwerpen en Le Havre ter bespreking voor te leggen. Hij vreesde een oppervlakkige behandeling, met de kans dat de ‘onvoorbereide SG uitlatingen zou kunnen doen, die ons slecht passen.’Ga naar voetnoot74 De rest van het jaar beperkte de Nederlandse regering zich tot het maken van enkele kritische kanttekeningen tijdens belangrijke strategiedebatten in NAVO-verband.Ga naar voetnoot75 | |
[pagina 190]
| |
Een minder prangende kwestieHet lijkt er op dat vanaf 1953 de verdediging van Nederland een steeds minder prangende kwestie in het publieke en politieke debat werd. Verschillende factoren droegen daaraan bij. Eind 1952 waren de werkzaamheden aan de IJssellinie gereed gekomen en hadden tevens verschillende geallieerde bevelhebbers hun voldoening daarover uitgesproken. De bondgenoten waren bovendien in het algemeen een stuk positiever over de voortgang van de Nederlandse defensieopbouw. Daarbij was een soepelere gang van zaken bij de Amerikaanse materieelleveranties van belang. Een nog belangrijkere factor was dat een forse Duitse bijdrage aan de Westerse defensie-inspanning, in het kader van de Europese Defensie Gemeenschap, daadwerkelijk in zicht kwam. Daarmee zou een echte voorwaartse defensie werkelijkheid kunnen worden. Misschien wel de belangrijkste rol speelde het overlijden van Sovjetleider Stalin in 1953. Voor de korte termijn leek de druk van de ketel. Echt verdwenen waren de zorgen niet. Het feit dat Oost-Nederland bij een vijandelijke opmars sowieso zou worden opgegeven, bleef moeilijk verteerbaar. Wat het Nederlandse volk gelukkig niet wist, was dat de militaire leiding onmiddellijk na afloop van die hectische maanden zelf ook sterk aan de haalbaarheid van een firm base Holland ging twijfelen!Ga naar voetnoot76 Op het hoogste politieke niveau bleef men intern nog enige jaren met zeer sombere scenario's rekening houden. Begin 1954 stelden Beyen en Luns in een notitie aan de minister van oorlog en marine dat, zolang de geplande twaalf Duitse divisies nog niet aanwezig zouden zijn, ‘de NAVO-strijdkrachten niet in staat zullen zijn meer dan een vertragend gevecht tegen de aanvallende Sovjetstrijdkrachten te voeren, welk gevecht in het gunstigste geval zal resulteren in het houden van een bruggenhoofd in Zuid-West Frankrijk.’ Zij hadden de indruk dat het vasthouden van ‘een bruggenhoofd Nederland [...] uit militaire overwegingen wellicht onuitvoerbaar zou blijken te zijn.’Ga naar voetnoot77 Ook minister Staf geloofde er niet meer in.Ga naar voetnoot78 Het bleef voorlopig tobben. Nog in februari 1957 concludeerde de Commander-in-Chief Allied Forces Central Europe, de Franse generaal J.E. Valluy, dat het toen geldende strategische concept was ‘doubtless the least unsatisfactory, but one which gives no | |
[pagina 191]
| |
real protection to Western Europe.’Ga naar voetnoot79 Dat men zich in Nederland vanaf 1953 minder zorgen leek te maken, was niet zozeer te danken aan de militaire capaciteiten van de NAVO, als wel aan de positievere inschatting van de politieke intenties van de Sovjetunie.
Vanaf 1958 leek Nederland werkelijk iets rustiger te kunnen ademhalen. Toen pas, en dus niet in 1954, zoals aanvankelijk in de bedoeling had gelegen, werd de eerste zichtbare stap naar een voorwaartse defensie gezet. De hoofdverdedigingslinie verschoof van de Rijn-IJssellinie naar de Weser-Fuldalinie. Dat was mogelijk door de deelname van de Duitse strijdkrachten aan de NAVO-defensie - het plan voor een Europees leger was in 1954 afgewezen en de BRD was een jaar later lid van de NAVO geworden -, alsmede door de opstelling van tactische nucleaire wapens. In 1963 verschoof de linie verder oostwaarts, naar de Elbe, langs de inner-deutsche Grenze. Sindsdien verschenen er geen onrustbarende artikelen zoals die van Drew Middleton meer in de krant en zag de Nederlandse regering zich niet meer voor schier onoplosbare vraagstukken geplaatst. Nederland zou worden verdedigd. Maar veilig kon niemand zich voelen. Een kernoorlog hing immers als een zwaard van Damocles boven de gehele mensheid. | |
ConclusieBegin jaren vijftig zou Nederland bij een Sovjetaanval niet zijn verdedigd. Ingewijden beschouwden dit pijnlijke scenario destijds als zeer waarschijnlijk. De opbouw van de NAVO-strijdkrachten was nog niet zo ver gevorderd dat deze een voorwaartse verdediging konden voeren. Aanvankelijk was de voornaamste vraag welke gebieden wel en welke niet moesten worden behouden. De beantwoording kreeg vorm in operatieplannen en, nog belangrijker, voorbereidende maatregelen ter uitvoering van deze plannen. Hierbij botsten divergerende nationale belangen en inzichten, i.c. de Franse en de Nederlandse. Zeker in de allereerste jaren had de Nederlandse regering weinig troeven in handen om haar eisen kracht bij te zetten. Ze zat veeleer in het beklaagdenbankje, omdat de opbouw van de Nederlandse krijgsmacht naar de mening van de NAVO-autoriteiten niet vlot genoeg verliep. Met de komst van generaal Juin als bevelhebber der landstrijdkrachten in Centraal-Europa leken de Franse strategische inzichten te gaan domineren. Dat was nadelig voor Nederland, omdat in de Franse optiek de verdediging aan de IJssel geen hoge prioriteit had. Het bovenstaande maakt nog eens duidelijk dat ‘de’ NAVO en ‘het’ Europese hoofdkwartier als neutrale instanties niet bestonden. Wat zij deden en zeiden was altijd in belangrijke mate het resultaat van een strijd tussen nationale belangen. Dat gold zeker de operatieplannen, die voortdurend in ontwikkeling waren. Uiteraard werd een en | |
[pagina 192]
| |
ander nooit zo duidelijk gezegd. NAVO-autoriteiten stelden alles meestal zo voor dat het in aller belang was. De Nederlandse regering bevond zich in een nog veel lastiger positie. Zij moest waken voor het nationale belang, maar was zelf buiten machte deze taak, althans wat de militaire kant betrof, afdoende te vervullen. Zij was afhankelijk van hulp van andere NAVO-lidstaten en die konden of wilden de Nederlandse belangen niet laten prevaleren. Toen het parlement haar in de zomer van 1952 vroeg naar de precieze gang van zaken met betrekking tot de verdediging van Nederland, stond ze bijna schaakmat. Ze kon en wilde niet duidelijk zeggen dat de bondgenoten zich in de eerste fase van de oorlog niet maximaal voor het behoud van Nederland zouden inzetten. Ze zocht het antwoord, in navolging van NAVO-autoriteiten, in vage formuleringen. Dat was onbevredigend, maar bleek afdoende, zeker toen spoedig het acute dreigingsgevaar verdwenen leek. Het ironische is dat resultaten van onderzoek in archieven van voormalige Warschaupact-landen (met uitzondering van Rusland, waar de archieven na een korte periode van relatieve openheid in het begin van de jaren negentig, wederom hermetisch zijn gesloten) vrij overtuigend aantonen dat Stalin tijdens de Korea-oorlog nooit van plan is geweest West-Europa aan te vallen. Integendeel, hij vreesde veeleer een op handen zijnde aanval van het Westen op Oost-Europa.Ga naar voetnoot80 De verschuiving van dit defensieve naar een duidelijk offensief denken in de Sovjetunie lijkt pas te hebben plaatsgevonden na het overlijden van Stalin, een periode die in het Westen altijd is beschouwd als een waarin de relaties tussen Oost en West verbeterden.Ga naar voetnoot81 Het blijkt moeilijker een ‘koude’ oorlog te analyseren dan een ‘warme’. |
|