Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 114
(1999)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
De Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Enkele bedenkingen
| |
[pagina 359]
| |
auteurs werd een te grote betrokkenheid bij de materie verweten, en het verdonkeremanen of zelfs vergoelijken van de minder fraaie bladzijden uit de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Zo werd opgemerkt dat blijkbaar vermeden werd foto's van collaborerende voormannen in uniform te publiceren, hoewel dezen dit kledingstuk nochtans met overtuiging hadden gedragen. Bovendien werd de redactie een ‘al te grote fixatie op de actualiteit en een al te geringe aandacht voor de sociale component van de Vlaamse Beweging verweten’ (1076). De EVB was, hoe kon het anders, kind van zijn tijd. De hervorming van de Belgische staat was in een stroomversnelling geraakt en de weg naar steeds grotere Vlaamse autonomie leek open te liggen. Het werd tijd dat de ‘emancipatiebeweging’, zoals de Vlaamse Beweging zich noemde, zichzelf een overzicht bood van al wie en al wat die doorbraak had mogelijk gemaakt. Enig triomfalisme was de EVB dan ook niet vreemd. De NEVB is dank zij een overheidssubsidie van zo'n 22 miljoen BEF (ca. 1,2 miljoen gulden) tot stand kunnen komen. Het is ‘Bossche, Luc van den’, toen Vlaams minister van onderwijs die ‘zijn politieke wil doordrukte om de nodige fondsen bijeen te brengen’ en mede daarom in de NEVB (567-568) wordt opgenomen. De leden van de redactie, de bureauredactie en de adviesraad zijn allen op één na universitair gevormd en ook onder de 580 auteurs zijn de professionele, jongere historici ditmaal duidelijk in de meerderheid. Er zijn immers in de voorbije jaren heel wat studenten op een verhandeling over de geschiedenis van de Vlaamse Beweging gepromoveerd; er bestaat zelfs een bloeiend tijdschrift Wetenschappelijke Tijdingen dat sinds 1981 uitsluitend aan die geschiedenis is gewijd. Tollebeek kan dan ook in zijn waardevol overzicht van de ‘Historiografie’ spreken van ‘een fase van verwetenschappelijking’ (147). Dit neemt niet weg dat ‘de Vlaams-nationalistisch geïnspireerde historiografie ... als een krachtige onderstroom in het geheel van de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging’ aanwezig blijft. Meer zelfs, ‘de levensbeschouwelijk gemotiveerde strijd om het historisch erfdeel van de Vlaamse Beweging voegde er nog een variant aan toe’; een die ernaar streeft aan te tonen dat de huidige Vlaamse successen toch ook voor een deel aan de inspanningen van de eigen politieke familie te danken zijn. Is de NEVB ook in dat bedje ziek? De redactie was zich in elk geval bewust van het probleem: ze streefde naar ‘een pluralistische samenstelling van de leiding van de encyclopedie’ en wilde ‘in die samenstelling tevens de verscheidenheid van visies en accenten in de onderzoeksmethodes en de interpretaties van de Vlaamse Beweging’ weerspiegeld zien (11). Andermaal problemen van betrokkenheid en distantie dus, zij het dat ze zich ditmaal onder een andere vorm dan bij de EVB het geval was, voordoen. De actores van weleer zijn zo goed als helemaal verdwenen, ze worden ditmaal in uniform afgebeeld. Op pagina 307 (onder ‘Antisemitisme’) wordt zelfs de titelpagina van de brochure ‘Het Jodenvraagstuk’ als illustratie gegeven, een brochure uit 1934 die luidens het onderschrift ‘de onverzoenbaarheid tussen judaïsme en katholicisme suggereert’ en bij Lannoo, Tielt, de uitgever van de NEVB werd gedrukt. De ‘nieuwe’ generatie historici windt er geen doekjes om. Als ze al ‘betrokken’ zijn, is het omdat ze om een of andere reden in de Vlaamse Beweging geïnteresseerd zijn, en slechts in enkele gevallen vanwege van het feit dat ze zelf in die beweging zouden militeren. Tegen die achtergrond bekeken staan er heel wat moedige bijdragen in de NEVB. De internationale hausse in nationalisme-studies laten onder meer Wils en Van Velthoven toe de Vlaamse Beweging in een vergelijkend en breder conceptueel kader te plaatsen en zo te relativeren. De vele licentieverhandelingen en proefschriften die aan de gebeurtenissen rond de Tweede Wereldoorlog gewijd werden stellen onder meer Bruno de Wever in staat een nuchtere blik op de collaboratie te werpen en - eindelijk - man en paard te noemenGa naar voetnoot1. In dit opzicht is | |
[pagina 360]
| |
de NEVB een ‘summa’ van wat van de Vlaamse Beweging anno 2000 geweten is en gezegd kan worden. Er is de voorbije vijfentwintig jaar heel wat werk verzet en het werd tijd dat die nieuwe inzichten in een verzamel- en naslagwerk werden samengebracht.
Het merendeel van de nieuwe inzichten ligt besloten in de overzichtsartikelen waarvan het aantal, vergeleken met wat in de EVB te vinden was, verdubbeld werd. Het is niet zo dat de oude inhoudstafel gewoon werd overgenomen en met nieuwe ingangen werd aangevuld: de onderwerpen die reeds in de EVB ter sprake kwamen zijn meestal herschreven door de ‘nieuwe’ generatie, en sommige themata werden weggelaten of als onderdeel van een nieuwe, ruimere hoofding behandeld. Duidelijk tijdsgebonden begrippen zijn verdwenen: culturele autonomie, economische decentralisatie, regionalisatie waren spraakmakend in de jaren zeventig maar blijken in 2000 achterhaald en worden ondergebracht bij het nieuwe ‘Staatshervorming’. Andere verdwijningen of herschikkingen zijn niet zo vanzelfsprekend: ‘Sociale bewegingen en Vlaamse Beweging’ en ‘Communistische partij en Vlaamse Beweging’ zijn verdwenen, ‘Christelijke arbeidersbeweging’ en ‘Links-radicalisme’ komen in de plaats. Ook ‘Kongo-Vlaanderen’ vindt men niet meer terug in de NEVB en zoekt men vergeefs onder ‘Emigratie’. Onder de nieuwkomers zijn er allereerst de vervolledigingen: waar in de EVB enkel de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen een aparte behandeling waardig werden geacht, komen nu ook de Oost-Vlamingen, de Limburgers en de Brabanders aan hun trekken. Inzake het buitenland komen nu niet alleen ‘Duitsland’ maar ook ‘Frankrijk’ en de ‘Europese Unie’ aan de beurt. En ook de ‘Vrouw’ krijgt een apart overzichtsartikel, samen met ‘Sport’, ‘Humor’, ‘Film’ en ‘Omroep’. De overige nieuwigheden of uitwerkingen vormen een mooie weerspiegeling van het onderzoek zoals dat in de laatste decennia aan de Vlaamse universiteiten werd gevoerd. Waar de jeugd het in de EVB nog met 27 pagina's moest stellen (‘Studentenbeweging’) zijn er in de NEVB bijna 70 bladzijden overzichtsartikelen gewijd aan ‘Studentenbeweging’, ‘Katholieke Vlaamse Studentenbeweging’, ‘Jeugdbeweging’ en ‘Scholierenbeweging’. Ook de namen onder ‘Emigratie’, ‘Immigratie’ en ‘Monarchie’ baren geen verwondering voor wie enigszins vertrouwd is met de oogst aan doctores van de voorbije jaren, en ‘Brussel’ werd door het Centrum voor de studie van Brussel van 16 (EVB) naar 30 pagina's (NEVB) herschreven. De toeëigening van nieuwe begrippen komt tot uiting in de reeds gesignaleerde artikelen van Wils over het ‘internationaal-comparatief perspectief’ en Van Velthoven over ‘Belgische naties anno 2000’, maar ook de auteurs van ‘Natievorming’, ‘Antisemitisme’, ‘Pacifisme’ en het zeer informatieve ‘Rechts-radicalisme’ blijken op de hoogte te zijn van de internationale literatuur ter zake.
De bijgevoegde cd-rom laat toe dit alles in, weliswaar benaderendeGa naar voetnoot2 maar soms verrassende, cijfers uit te drukken. Zo hebben de 568 auteurs niet allemaal evenveel geschreven. Twee jonge auteurs nemen met 548 notities zowat 10% van alle ingangen voor hun rekening. Samen met achttien andere erg productieve collegae staan ze in voor zo'n 2.000 artikels, meer dan een derde van het totaal. Het wekt dan ook geen verbazing dat men onderaan de bijdragen niet altijd de naam terugvindt die men zou verwachten (bijvoorbeeld sub ‘Boerenkrijg’). | |
[pagina 361]
| |
Meer dan de helft van alle artikelen betreft persoonsbeschrijvingen (55%), en die zijn samen met periodieken (10%), organisaties en groepen (15%) goed voor zowat acht op de tien ingangen. Van de vermelde figuren is amper 3% geboren in de achttiende eeuw, 63% stamt uit de negentiende eeuw en 35% uit de twintigste. Het merendeel gaf de geest na 1900 (85%), bijna 18% behoort nog tot de levenden. Gaat men na welke periode het drukst besproken werd dan krijgt men een merkwaardige verschuiving. Ditmaal ligt het accent op onze eeuw (75%; 1914-1918:13%, Interbellum: 25%, 1940-1945: 13%, na WO II: 24%), slechts een kwart gaat over de periode voor de Eerste Wereldoorlog. Het thematisch klassement (92 items met dezelfde titels als de evenzovele overzichtsartikels) levert alvast een troostende vaststelling op: de betrekkingen tussen Nederland en Vlaanderen komen (op één ander item, de Vlaams-nationale partijen en de Vlaamse Beweging: 5,3%) het meest van al ter sprake: 4,2%, dit wil zeggen meer dan literatuur (3,6%), pers (3,4%), repressie (3,3%) of collaboratie (3%; verzet: 0,5%). Telt men sommige verwante themata samen dan krijgt men een helderder beeld. Het traumatiserende van beide oorlogen blijkt duidelijk uit de 12% waarmee activisme, amnestie, collaboratie, Frontbeweging, repressie en verzet worden bedeeld. Het gewicht van de katholieke zuil komt naar voren uit de 10% christelijke arbeidersbeweging, katholieke partij, katholiek Vlaams studentenverbond, studentenbeweging Leuven en Kerk - bijna het dubbele van wat een ruim gemeten ‘vrij gedacht’ kan samenbrengen: vrijmetselarij, vrijzinnigheid, socialistische en liberale partij, scholierenbeweging, studentenbeweging Brussel en links-radicalisme zijn goed voor 5,9%. Bekijkt men het geheel geografisch dan ligt het zwaartepunt duidelijk in Antwerpen (stad en provincie, 5,3%), met ex aequo als tweede Brabant (met Brussel) en Oost-Vlaanderen (met Gent) met 3,5%, en aan de staart West-Vlaanderen (2,6%) en Limburg met minder dan 1%. Tot slot een spijtige vaststelling: ‘humor’ draagt slechts 0,02% van de aandacht weg.
Inhoudelijk veel nieuws dus, en ook qua invalshoek belangrijke verschuivingen. Maar toch schijnen sommige van de kwalen, gesignaleerd bij het verschijnen van de EVB, niet helemaal uitgeroeid. Enkele daarvan hebben te maken met het hele opzet an sich, dat wil zeggen met de ambitie een ‘encyclopedie’, een naar uitputtende behandeling strevend overzicht te brengen van al wat en al wie met de Vlaamse Beweging uitstaans had ... en heeft. Het kan niet anders dan dat sommigen zich gepasseerd (‘waarom sta ik er niet in?’) of verkeerd voorgesteld voelen (‘moest dit nu echt vermeld worden? Bij X wordt daarover met geen woord gerept...’). In de NEVB wordt aan alle mandatarissen van de uitgesproken nationalistische partijen (Volksunie en Vlaams Blok, aan de laatsten in wel erg neutrale bewoordingen) een notitie gewijd, aan de leden van de andere politieke families maar in zoverre ze ‘Vlaams-bewogen’ zijn (geweest). Het is uiteindelijk de redactie die over het al dan niet toekennen van die laatste eigenschap beslist en het spreekt vanzelf dat sommigen zich gediscrimineerd voelenGa naar voetnoot3. Die moeilijkheden hadden kunnen vermeden worden door in plaats van een ‘encyclopedie’, een ‘historisch lexicon’ van de Vlaamse Beweging uit te brengen, en enkel aan inmiddels overleden figuren biografische notities te wijden. Nu heeft de encyclopedie een ambigu karakter: historische wetenschap van de bovenste plank maar doorspekt met gegevens die eerder in een ‘Who's who in Flanders’ thuishoren. Er is van de EVB gezegd dat ze bij buitenstaanders de indruk van een ‘histoire à huis clos’ (E. Gubin) wekte, en ook dit was zeker ten dele gevolg van het door de redactie gekozen uitgangspunt: alles en iedereen die vanuit het standpunt van de Vlaamse Beweging ‘belangrijk’ was | |
[pagina 362]
| |
(geweest) verdiende een vermelding. De afspraak was wel dat de notitie enkel de (anti-)Vlaamse activiteiten van de figuur in kwestie zou vermelden, en geen extensieve biografie. Zo gaat bijvoorbeeld de notitie gewijd aan ‘Belpaire’ over de ‘Vlaamse’ bezigheden van deze grote dame, maar wordt over haar vele andere initiatieven en realisaties niets gezegd. Men krijgt dus in vele gevallen geen portret, maar een röntgenfoto of radiogram waarop enkel de ‘Vlaamse’ elementen van het besproken item zichtbaar worden gemaakt. Zoals gezegd wordt in de NEVB in verscheidene overzichtsartikels getracht die bijziendheid te doorbreken en de Vlaamse Beweging in een breder, vergelijkend kader te behandelen. In de andere ingangen valt daarvan echter weinig te bespeuren: zo worden tweehonderd bladzijden lang alle verenigingen en periodieken die met ‘Vlaams(ch)’ beginnen opgesomd (wist u trouwens dat er naast een ‘Vlaamsche Katholieke Landsbond’ ook een ‘Katholieke Vlaamsche Landsbond’ heeft bestaan?) maar men zoekt vergeefs onder ‘Bretagne’, ‘Baskenland’, ‘Catalonië’, ‘Corsica’ naar bijdragen die de Vlaamse Beweging tegen de aldaar werkzame nationale bewegingen zouden afwegen. Het bij een encyclopedie gebruikelijke alfabetische klassement van de ingangen werkt nog een andere indruk in de hand, namelijk dat de historici van de Vlaamse Beweging het methodologisch individualisme zijn toegedaan. Als de Vlaamse Beweging bestaat dan is dat dank zij de wil, het doorzettingsvermogen en de niet aflatende ijver van individuen en hun verenigingen en periodieken, zo lijkt het wel. Dat ook structurele determinanten in het spel zouden kunnen zijn, komt slechts terloops (sub ‘Demografie’, ‘Economie’) ter sprake. Dat de bij wijlen grote bijval die de beweging bij de bevolking genoot ook te maken had met de tertiarisering van de samenleving wordt wel gesignaleerd, maar niet uitgediept. Dat de Vlaamse eisen ingewilligd werden verband houdt met het economische overwicht van het Noorden des Rijks wordt wel aangestipt, maar niet aangegrepen om bijvoorbeeld vergelijkingen met analoge verschijnselen in het buitenland te maken. Men zou kunnen opwerpen dat dit een onterechte kritiek is, daar een encyclopedie zich niet leent tot een meer systematisch-structurele aanpak, en dat het hier bovendien niet gaat om een encyclopedie van de geschiedenis van Vlaanderen, maar van de Vlaamse Beweging. Blijft toch dat de NEVB voor velen en voor lang de hoofdingang tot de nieuwste geschiedenis van Vlaanderen zal vormen en een bepalende, eerste indruk zou kunnen wekken. Bepaalde bij het verschijnen van de EVB gesignaleerde lacunes, met name het ontbreken van een sociaal portret van de Vlaamse Beweging, zijn slechts zeer ten dele aangevuld. Er bestaat wel al een sociologie, en zelfs een psychologie van de Franstalige in Vlaanderen, maar op de sociale achtergronden van de Vlaamse bewegers wordt niet systematisch ingegaan. Het overzichtsartikel ‘Geschiedenis van de Vlaamse Beweging’ stelt wel dat de Vlaamse Beweging na 1890 ‘een brede en geradicaliseerde volksbeweging’ (48) was en na 1950 ‘van een minoritaire taalbeweging naar een brede federale hervormingsbeweging’ (72) evolueerde, maar er worden geen cijfers gegeven die deze beweringen ondersteunen. Recent onderzoek heeft uitgemaakt dat drie op vier ingezetenen van Vlaanderen zich op de eerste plaats als ‘Belg’ definiëren, en pas nadien als ‘Vlaming’. Criticasters zouden hierbij smalend kunnen opmerken dat het niet opportuun is in het huidige politieke klimaat, wanneer krantenlezende inwoners van Vlaanderen een maand lang, via met belastinggeld bekostigde advertenties (150 miljoen BEF), worden diets gemaakt hoe mooi het leven in Vlaanderen wel is, de aandacht te vestigen op de relatief dunne sociale basis van de Vlaamse Beweging sensu stricto. Echt kwaaddenkende commentatoren zouden eraan toevoegen dat zo aan de dag zou komen hoe de geschiedenis van de Vlaamse Beweging vooral de geschiedenis is van de succesvolle ontvoogdingsstrijd van een bepaalde subelite, die nu ze aan de macht is gekomen, haar geschiedenis als dé geschiedenis van Vlaanderen naar voren schuift... op staatskosten. Alle Vlaamse scholen krijgen toch een gratis exemplaar van de NEVB toegestuurd en is ‘kennis hebben van de geschiedenis en cultuur | |
[pagina 363]
| |
van Vlaanderen’ (3153) door het Vlaams parlement niet tot een van de eindtermen voor de eerste graad van het secundair onderwijs uitgeroepen? De Vlaamse overheid huldigt blijkbaar duidelijk een constructivistische opvatting van het begrip ‘natie’. Deze en andere Gramsciaanse gemeenheden zouden geen kans maken indien in de NEVB nog meer blijk van zelfreflectie en sociologische analyse zou zijn gegeven.
Veel van de kritiek die men op de NEVB in haar geheel kan uitoefenen vindt dus zijn oorsprong in de ambivalente opzet van het werk zelf: de Vlaamse natievorming beschrijven, en tegelijk zelf als instrument in dat nog steeds aan gang zijnde natievormingsproces gebruikt worden. De NEVB lijkt zo wel het kind van een ‘ménage à trois’: van de wetenschap, bevrucht door overheid en commercie. Ze werpt een schril licht op de altijd wat precaire situatie van een historiografie die voor haar werkzaamheden in hoofdzaak afhankelijk is van overheidssteun. Ze doet vragen rijzen omtrent de autonomie van de historische wetenschap, en over haar maatschappelijke functie. Het paradoxale van de zaak is wel dat zo goed als alle bijdragen resultaat zijn van ernstig onderzoek en ze in sommige gevallen pas na veel discussie binnen de redactie hun definitieve inhoud hebben gekregen. Aan de beroepseerlijkheid van de auteurs wordt hier niet getwijfeld. Maar het werk in zijn geheel is meer dan de som van die deskundige bijdragen: het geeft een definitie van de Vlaamse Beweging ‘εν κυκλω’ wat Grieks is voor ‘in zijn geheel’. Het geeft aan wie erbij (heeft ge-) hoort(d) en wie niet, aan wie het te danken of te wijten is, wie veel verdienste heeft, en wie minder of zelfs geen, want onvermeld. Het wordt gebruikt ter ondersteuning van een politiek project: gestuurde natievorming, meer autonomie, meer macht in ‘eigen’ handen, dat wil zeggen in handen van de prominenten van de beweging die deze machtsgreep hebben mogelijk gemaakt, en die dus ook in de NEVB zijn opgenomen. De geschiedenis en de geschiedschrijving zijn altijd wel gebruikt om andere dan wetenschappelijke doelstellingen te bereiken. De negentiende-eeuwse staats- en natievorming is een belangrijke impuls geweest voor de professionalisering van de historische wetenschap - men denke maar aan Pirenne of Geyl. ‘Pure’ wetenschap bestaat niet, evenmin als volledig autonome historici. Kijkt men terug naar de hiervoor genoemde voorbeelden, dan valt het op hoe hun wetenschappelijke vruchtbaarheid voor een goed deel aan het thesematige karakter van hun werken is te danken. Ik denk dat dit ook voor de NEVB het geval zal zijn. Ze heeft, vanuit een bepaalde hoek bekeken, een provocerend karakter, ze is niet alleen eruditie en naslagwerk maar ook een statement. Het is aan degenen die het niet met haar invalshoek eens zijn haar van antwoord te dienen. Het is maar zo dat de historiografie uit de gevarenzone zal kunnen blijven, waarheen een te nadrukkelijke belangstelling van hogerhand haar zou kunnen drijven. De kandidaten voor deze pennenstrijd wezen echter gewaarschuwd: de NEVB is een forse dame en heeft een groot gevolg aan deskundige wapenmeesters. |
|