Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 113
(1998)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Historici, ingenieurs en techniek. Over de relatie tussen techniekgeschiedenis en algemene geschiedenis
| |
Een nieuwe synthese over de negentiende eeuwHet jaar 1995 was een jaar van synthesen in de Nederlandse geschiedschrijving. Naast een drietal overzichtswerken over de politieke, sociale, culturele en economische geschiedenis van Nederland in de vroeg-moderne tijdGa naar voetnoot1, verscheen in dit wonderjaar ook het laatste deel van de reeks Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890, dat een samenvattend beeld van de relatie tussen techniek en samenleving in Nederland in de negentiende eeuw presenteert. Bij elkaar genomen illustreren deze vier publicaties evenzoveel manieren waarop een synthese op een deelterrein van de geschiedschrijving kan worden gerealiseerd: als eenmansactiviteit, als duoproduktie, als samenwerkingsverband tussen een kleine groep auteurs op één locatie en als collectieve onderneming waarbij een grote groep auteurs op verschillende locaties onder strakke redactionele leiding aan de arbeid wordt gezet. Het zesdelige ‘techniekboek’ is een voorbeeld van het laatste procédé. Er hebben in totaal 28 auteurs aan bijgedragen. De redactie, onder leiding van Harry Lintsen (TU Eindhoven en Delft) was zes man sterk. Anders dan de Maritieme geschiedenis der Nederlanden, waar deze formule eerder met succes werd toegepastGa naar voetnoot2, is het nieuwe seriewerk wel opgebouwd rond een duidelijke centrale vraagstelling. Die vraagstelling luidt, welke rol de technische ontwikkeling in de wording van een moderne samenleving in Nederland in de negentiende eeuw heeft gespeeld. Ze berust uiteraard op de veronderstelling dat de wording van een moderne samenleving in Nederland inderdaad pas na 1800 kan worden gedateerd. In een van de andere synthesewerken die in het magische jaar 1995 verscheen, de duoproduktie van Jan de Vries en Ad van der Woude Nederland 1500-1815, wordt echter betoogd dat Nederland - althans het westelijk deel daarvan - in economisch opzicht al lang vóór 1800 als ‘modern’ kan worden gekwalificeerd. De technische ontwikkeling die in het nieuwe seriewerk wordt beschreven, was in de optiek van De Vries en Van der Woude dus niet een onmisbare factor voor het tot stand komen van een moderne volkshuishouding in ons land. Op economisch gebied zou de modernisering van Nederland reeds ver voortgeschreden zijn voordat het beginpunt van de Geschiedenis van de techniek in Nederland was bereikt. | |
[pagina 203]
| |
In de historische wereld heeft de these van De Vries en Van der Woude tot nu toe meer furore gemaakt dan de uiteenzettingen in de Geschiedenis van de techniek. Terwijl Nederland 1500-1815 het middelpunt is geworden van levendige historische discussies, heeft het overzichtswerk over de techniekgeschiedenis van de negentiende eeuw, waarvan het eerste deel in 1992 verscheen, vooral aandacht buiten de kring van professionele geschiedbeoefenaars gekregen. Er is meer over geschreven in Intermediair, De Ingenieur, De Volkskrant of het Polytechnisch Weekblad dan in publicaties van vakhistorici. Wat de laatste groep betreft, zijn het vrijwel alleen economisch-historici, bedrijfshistorici en (uiteraard) techniekhistorici die reacties hebben laten horenGa naar voetnoot3. Voor het overige is de respons vooralsnog beperkt geweest. Dit gebrek aan reactie van de kant van de ‘algemene’ historici lijkt op het eerste gezicht niet moeilijk te begrijpen. De stelling dat Nederland in de negentiende eeuw een proces van modernisering onderging en dat de techniek hierbij een rol speelde, is minder provocerend dan de opvatting dat Nederland in de vroeg-moderne tijd de eerste ronde van moderne economische groei doormaakte. Niemand voelt zich waarschijnlijk direct uitgedaagd, niemand voelt zich meteen geroepen er tegenin te gaan. Zolang niet beweerd wordt dat Nederland in de negentiende eeuw een pioniersrol in de technische ontwikkeling vervulde, breekt er geen oproer uit. Hoe de technische ontwikkeling in deze periode precies verliep, vinden de meeste algemene historici vermoedelijk van secundair belang. Waarom zouden ze zich in de geheimen van de techniek verdiepen? Zijn die niet meer interessant en relevant voor de lezers van De Ingenieur of het Polytechnisch Weekblad dan voor de bewaarders van het collectieve geheugen van het vaderland? Beide standpunten zijn kortzichtig. De Geschiedenis van de techniek in Nederland bevat veel meer discussiestof dan de op het oog weinig agressieve verpakking doet vermoeden. En als er één studie in Nederland is die demonstreert hoe interessant en relevant techniekgeschiedenis voor de algemene geschiedenis kan zijn, dan is het wel dit collectieve produkt van historici en ingenieurs. | |
Techniekgeschiedenis en andere geschiedenisOm met het laatste punt te beginnen: de pure ingenieurs hebben niet de toon gezet. De Geschiedenis van de techniek in Nederland is niet het spreekwoordelijke verhaal van bouten en moeren geworden. Van de kant van de technici is integendeel de klacht geuit dat in het seriewerk ‘de techniek’ op zich te weinig aan bod is gekomen. Op de ruim 2000 bladzijden zouden ‘hooguit twintig min of meer gedetailleerde beschrijvingen van apparaten of machines’ zijn te vinden. Wie wil weten hoe een bepaald procédé of een bepaalde machine precies werkte, zou in het boekwerk onvoldoende aan zijn trekken komenGa naar voetnoot4. De verklaring is simpel. De redactie van de serie - die overigens naast drie (maatschappij-) historici twee ingenieurs en een chemicus telde - heeft van het begin af aan bewust gekozen | |
[pagina 204]
| |
voor een benadering waarin de nadruk niet zozeer ligt op een beschrijving van de constructie en werking van technische artefacten op zich als wel op een analyse van de wisselwerking tussen de artefacten en de sociale context waarin zij ontstaan en functioneren. Ik denk dat die keuze terecht is geweest. Met deze aanpak wordt aansluiting gevonden bij de heersende trend in de internationale techniekgeschiedenis van de afgelopen dertig jaar. Niet de ‘internalistische’ benadering, maar de ‘contextualistische’ is in de voorbije decennia bepalend geweest voor de loop van de discussie in het vak. Daar komt bij dat deze manier van werken een drempelverlagend effect heeft op de belangstelling voor de technische ontwikkeling in heden en verleden. Aandacht voor techniek bij een breder publiek wordt meer gestimuleerd door te laten zien hoe de technische ontwikkeling concreet is verweven met het maatschappelijk leven dan door een kale beschrijving te geven van pompen, buizen, zuigers en drijfstangen. Ook de honderden illustraties die het boek bevat zijn vanuit dit oogpunt bekeken heel doelmatig. Al onthullen ze dan meestal niet zoveel over de feitelijke inhoud van de techniek als de ‘techneut’ zou willen, ze geven wel een pakkend en sfeervol beeld van de sociale, mentale en materiële omgeving waarin de artefacten functioneerden. Dat deze manier van presentatie inderdaad weerklank heeft gevonden, blijkt uit de verkoopcijfers van het seriewerk. De eerste oplage van de Geschiedenis van de techniek in Nederland, die enkele duizenden exemplaren bedroeg, is intussen geheel uitverkocht. De relatie met de sociale context wordt in dit overzichtswerk op verschillende niveau's gelegd. Ten eerste op het niveau van specifieke innovaties en economische sectoren. In het seriewerk wordt enige tientallen technische vernieuwingen behandeld, verdeeld over de volgende sectoren: landbouw en voeding (deel I), gezondheid en openbare hygiëne, waterstaat en infrastructuur, papier, druk en communicatie (deel II), katoennijverheid, gas, licht en electriciteit, bouw (deel III), delfstoffenwinning, machine- en scheepsbouw, stoom, chemie, telegrafie en telefonie (deel IV). De bedoeling was niet om alle innovaties te bespreken die in de loop van de negentiende eeuw in Nederland zijn geïntroduceerd; er is een selectie gemaakt op grond van het criterium, welke vernieuwingen op technisch gebied belangrijk zijn geweest voor de modernisering van de Nederlandse samenleving. Dat betekent bijvoorbeeld dat in de sector ‘voeding’ de opkomst van de margarineproduktie en het gebruik van ondergisting in de bierbrouwerij wordt beschreven, in de sector ‘waterstaat en infrastructuur’ de aanleg van spoorwegen aan de orde komt en in de sector ‘gas, licht en electriciteit’ aandacht wordt besteed aan de groei van gasbedrijven en het begin van de gloeilampenfabricage. Alle case-studies zijn min of meer volgens hetzelfde stramien opgezet. Na een beschrijving van de uitgangssituatie op het betreffende deelgebied van de techniek bij de aanvang van de negentiende eeuw volgt een overzicht van de internationale ontwikkeling op dit terrein en daarna een analyse van de invoering van de technische vernieuwing in Nederland, waarbij in het bijzonder wordt gekeken naar de personen of belangengroepen (‘actoren’) die in dit proces een centrale rol speelden en naar de factoren in de maatschappelijke omgeving die hierop van invloed zijn geweest. Daarnaast worden de actoren en de omgevingsfactoren zelf aan een systematische analyse onderworpen. In deze ‘thematische’ hoofdstukken worden niet afzonderlijke innovaties of bedrijfstakken behandeld, maar instituties en processen die de technische vernieuwing als zodanig hebben bevorderd of geremd. Zo worden in deel V de opleiding, de professionalisering en de beroepsactiviteit van technici beschreven en in deel VI de rol van de overheid, het optreden van ondernemers en de verandering in de opvattingen over techniek belicht, terwijl in deel II het denken over openbare hygiëne en ruimtelijke ordening aan de orde komt. De ‘contextualistische’ opzet van het overzichtswerk brengt natuurlijk mee dat de betekenis van de onderzoeksresultaten die hierin zijn vastgelegd, veel verder reikt dan het domein van de | |
[pagina 205]
| |
techniekgeschiedenis alléén. Er is al geconstateerd dat de Geschiedenis van de techniek in Nederland in zekere zin het einde markeert van het klassieke debat onder economisch-historici over de ‘trage’ industrialisatie van Nederland in de negentiende eeuw, dat in de dagen van Van Dillen, Wieringa en Brugmans van start ging en zijn hoogtepunt bereikte in de jaren zeventig en tachtig. De tientallen case-studies die in dit overzichtswerk zijn samengebracht, maken voor eens en altijd duidelijk dat Nederlandse technici en ondernemers in de gegeven omstandigheden vaak flexibel, rationeel en inventief hebben geopereerd en niet collectief van traagheid, lusteloosheid, conservatisme en gebrek aan durf kunnen worden betichtGa naar voetnoot5. Jan Salie zal nog wel lange tijd zijn rituele verschijning maken in krantenstukjes en populaire literatuur over Nederland in de negentiende eeuw, maar hoeft niet langer rond te spoken in het werk van vakhistorici. Maar al is de stelling dat ‘psychische factoren’ een essentieel element zouden zijn in de verklaring van het tempo van innovatie in Nederland in de negentiende eeuw dan nu wel voorgoed ontkracht, daaruit volgt nog niet dat patronen van normen, waarden, gewoonten of gebruiken als zodanig irrelevant zouden zijn voor het begrijpen van het verloop van de technische ontwikkeling. Er zijn wel degelijk verbanden te bespeuren, maar deze liggen op een ander vlak dan waar tot nu toe meestal is gezocht: niet op het niveau van de psychische gesteldheid, maar op dat van de culturele en politiek-institutionele context. De analyse moet naar een ander plan worden getild. Het is niet een van de geringste verdiensten van de Geschiedenis van de techniek in Nederland dat het werk de nodige aanzetten tot zo'n analyse geeft. Zo tonen Martijn Bakker en Erik Berkers in hun hoofdstuk in deel VI over de waardering voor de moderne techniek aan dat de technische ontwikkeling als zodanig bij de intellectuele elite niet ter discussie stond; het debat ging over de vraag over hoe de veronderstelde maatschappelijke risico's van industrialisatie - afstomping, ‘zedelijk bederf’, anonimisering, onveiligheid en schade aan de gezondheid - het beste konden worden bestredenGa naar voetnoot6. Geert Verbong laat in zijn bijdragen aan deel V zien, hoe eenzijdig de voorstelling van zaken is als zou in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw weinig aandacht zijn besteed aan de opbouw van het technisch onderwijsGa naar voetnoot7. Voor de opleiding van ‘staatstechnici’ (leger- en vlootofficieren en waterstaatsingenieurs) was dit absoluut niet het geval. Het is waar dat de ontwikkeling van onderwijsvoorzieningen voor ‘nijverheidstechnici’ in de jaren dertig stokte, maar die stagnatie blijkt niet zozeer te moeten worden toegeschreven aan mentale verstarring als wel aan de verstorende invloed van de Belgische OpstandGa naar voetnoot8. In een meer abstracte zin wordt het probleem van de relaties tussen technische ontwikkeling en de culturele en politiek-institutionele context aan de orde gesteld in het hoofdstuk ‘Innoveren in Nederland’ van Johan Schot in deel VI. Aan de hand van cases die in de voorafgaande delen zijn gepresenteerd, ontwikkelt hij hierin een analytisch instrumentarium om technische creativiteit of stagnatie in het algemeen te bestuderen, waarbij concepten | |
[pagina 206]
| |
als ‘competitie’, ‘cognitieve structurering’, ‘institutionele structurering’ en ‘netwerken van producenten en gebruikers’ als sleutelbegrippen fungerenGa naar voetnoot9. Elk van die begrippen kan tegelijk een verbindingsschakel vormen tussen techniekgeschiedenis en ‘andere’ geschiedenis. | |
Techniek en moderniseringDe mogelijkheden van de brede opzet van dit indrukwekkende seriewerk zijn door de samenstellers echter niet in alle opzichten consequent benut. Anders dan de vraagstelling doet verwachten, is de invloed van de maatschappelijke context op de technische ontwikkeling namelijk meer systematisch onderzocht dan de omgekeerde relatie. De rol van de technische ontwikkeling in de wording van een moderne samenleving is niet voor alle aspecten van modernisering even grondig bekeken. ‘Modernisering’ wordt door de redacteuren van dit overzichtswerk in een ruimere zin opgevat dan door De Vries en Van der Woude. In de Geschiedenis van de techniek in Nederland omvat modernisering niet alleen economische aspecten (‘mechanisering en schaalvergroting van de produktie’, ‘sterke toename van de produktiviteit’, ‘aanzienlijke groei van de mobiliteit van mensen, ideeën en goederen’), maar ook politieke, sociale, demografische en culturele democratisering (vooral tot uiting komend in de uitbreiding van het kiesrecht), bureaucratisering, een toenemende bemoeienis van de centrale overheid met het maatschappelijk leven, een toenemende betekenis van opleidingsniveau bij de toewijzing van sociale posities, een demografische transitie en het ontstaan van zeer grote steden ‘waarin een specifieke levensstijl tot uiting komt’. De innovaties die in dit ‘techniekboek’ worden behandeld zijn volgens de redactie juist ‘op grond van hun belang in deze processen’ geselecteerdGa naar voetnoot10. Toch wordt in het afsluitende deel de rol van de technische ontwikkeling in de wording van een moderne volkshuishouding meer stelselmatig geëvalueerd dan op andere terreinen van modernisering. Terwijl de effecten van de overgang op stoom voor de produktiekosten, produktiviteit, produktieomvang en afzet in een apart hoofdstuk van de hand van Harry Lintsen uitvoerig aan de orde komenGa naar voetnoot11, zijn er geen samenvattende analyses te vinden over de rol van technische innovaties in ontwikkelingen die volgens de omschrijving van de redactie evengoed onder de noemer ‘modernisering’ thuishoren, als democratisering, bureaucratisering, groeiend staatsingrijpen, toenemende sociale mobiliteit, veranderingen in demografisch gedrag, verstedelijking en de daarmee gepaard gaande wijzigingen in levensstijl. Wat de bijdrage van technische vernieuwingen aan deze processen nu exact is geweest, wordt in het slotdeel niet uiteengezet, hoewel die vernieuwingen nota bene mede als onderwerp voor onderzoek werden uitgekozen omdat ze voor deze processen zo belangrijk waren! Het probleem is waarschijnlijk geweest, dat de precieze aard van zo'n bijdrage niet zo een twee drie valt aan te tonen. De rol van technische vernieuwingen in politieke, sociale, demografische en culturele ontwikkelingen is nog ingewikkelder dan die in economische processen. De relatie loopt over nog meer schijven. Voor zover in het afsluitende deel hierover generaliserende uitspraken worden gedaan - zoals in het artikel van Martijn Bakker: ‘Techniek dwong de overheid ook om organisaties aan te passen, zoals in het geval van infrastructurele werken’ - maken deze op het eerste gezicht een nogal deterministische indruk. In een ander deel van het werk waar meer specifieke conclusies te verwachten zouden zijn, zoals in de hoofdstukken | |
[pagina 207]
| |
over ‘papier, druk en communicatie’, wordt eerlijk (zij het wat teleurstellend) meegedeeld, dat de auteurs over ‘oorzakelijke verbanden tussen de technische en de sociaal-culturele ontwikkeling slechts (kunnen) speculeren’Ga naar voetnoot12. Daarentegen staan er in de Geschiedenis van de techniek ook bijdragen waaruit blijkt dat op sommige terreinen van techniek méér dan speculatie over zulke verbanden mogelijk is. Niet toevallig betreft het juist die gedeelten van het overzichtswerk die niet primair afzonderlijke innovaties, of clusters van innovaties tot onderwerp hebben, maar handelen over technische systemen die de bestaanscondities van grote groepen mensen bepalen, namelijk het systeem van de openbare gezondheidszorg en dat van de waterstaat en infrastructuur. In deze gevallen kan de relatie tussen de technische ontwikkeling en de wording van de moderne samenleving toch vrij concreet worden vastgesteld. In samenhang met de ontwikkeling van nieuwe technieken ontstond op deze gebieden in de tweede helft van de negentiende eeuw een uitgebreid netwerk van personen en instellingen die professioneel bij de instandhouding van de betreffende technische systemen waren betrokken (medici, ingenieurs, ondernemers, overheidsinstellingen) en in deze kwaliteit in staat waren een stempel op de verandering van de samenleving te drukkenGa naar voetnoot13. Zo wordt in het seriewerk toch een perspectief geboden op de manier waarop het onderzoek over de rol van de technische ontwikkeling in de modernisering van de Nederlandse samenleving vruchtbaar kan worden voortgezet. Een vervolgserie over de techniekgeschiedenis in Nederland in de twintigste eeuw staat overigens al op stapel. |
|