Reactie
Guido de Bruin
Met een licht gevoel van bevreemding heb ik kennis genomen van de kanttekeningen bij mijn stuk. Mijn doel was een kneedbom in een rusthuis te gooien; ik moet dus niet raar opkijken als ik de bewoners over mij heen krijg. De bezwaren tegen het artikel lijken mij echter grotendeels niet ter zake. Het was absoluut niet mijn bedoeling te suggereren dat de historici die zich in het Brabantse verleden verdiepen duimen zitten te draaien en niets van belang publiceren. De recente literatuur waarop de auteurs wijzen heb ik ten dele heus wel ingekeken, doch deze bevatte niets ter schraging van mijn betoog. De vuistdikke en belangrijke dissertatie van G. Rooijakkers over de Brabantse volkscultuur heb ik bijvoorbeeld nauwgezet voor het religieuze aspect doorgenomen, maar ik heb er op de punten waar het mij om ging niets van gewicht aan kunnen ontlenen dat niet in de oudere literatuur is te vinden; het was mij niet te doen om de volkscultuur. Wat verwijten de auteurs mij nu eigenlijk? In feite hadden zij blijkbaar een heel ander artikel gewild, een soort inventarisatie van lopend onderzoek. Het is goed dat de auteurs de lezers in herinnering brengen dat er zo'n kolonne nijvere onderzoekers rondloopt en dat de Brabantse akkers zo druk worden omgespit, maar wat heeft dat met mijn stuk uit te staan? Het ontgaat mij ook enigszins wat het Meierij-project heeft te maken met de tijd die ik behandel.
De kern van de kritiek is echter dat ik een dood paard aan het afrossen ben. Maar heeft het arme dier werkelijk de geest gegeven? De auteurs moeten zelf erkennen dat L.P.L. Pirenne in het nieuwe handboek voor de Geschiedenis van Noord-Brabant niet echt afstand van traditionele voorstellingen neemt. Zij moeten ook toegeven dat de nieuwe institutionele handleiding Noord-Brabant tijdens de republiek der Verenigde Nederlanden blijk geeft van een parochiële benadering. Zij hadden verder kunnen constateren dat het boek allesbehalve een frisse wind door het Staatse verleden laat waaien. En dit betreft de twee meest recente overzichten over de Staatse episode van Noord-Brabant! Waar praten de auteurs dan over? Nauwelijks een uur na mijn lezing stak de commissaris van de koningin in Noord-Brabant, die op een drafje kwam binnenstuiven en het eerste exemplaar van de handleiding kreeg overhandigd, tot algemene hilariteit een praatje over het arme Brabant af waarvoor Th. Goossens zich niet zou hebben gegeneerd. Natuurlijk gaapt er een kloof tussen ontwikkelde leken en professionele historici. En natuurlijk behoort voor de laatsten het beeld van Goossens en de zijnen definitief tot het verleden. Ik heb alleen willen aangeven dat ondanks de verwetenschappelijking, nuancering en ontideologisering de geschiedschrijving in Noord-Brabant zich de laatste decennia nog steeds niet los heeft kunnen maken van een toon van verongelijktheid over de behandeling die Staats-Brabant vanuit Den Haag ten deel is gevallen. Het betoog van de auteurs dat deze zienswijze alleen bij een gemakkelijk te verklaren denkwereld uit de jaren 1890-1940 hoort kan